Ga direct naar de content

Mondiale waardeketens en de nieuwe economie

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: december 18 2015

Het begrip ‘mondiale waardeketen’ biedt economen en beleidsmakers een nieuw raamwerk om funda­ menteel na te denken over de gevolgen van inter­ nationale productiefragmentering. Eerste resultaten laten alvast zien dat internationale verplaatsing
van economische activiteiten aanzienlijk minder effect heeft op werkgelegenheid dan technologische verandering.

708Jaargang 100 (4723 & 4724) 17 december 2015
Mondiale
waardeketens en de nieuwe economie
GRENSNUT
H
et begrip ‘mondiale waardeketen’ is te –
genwoordig niet meer weg te denken
in beleidsdiscussies omtrent handel, ar –
beidsmarkt, regionale groei, investering
en innovatie. De rijksoverheid stelde in
een persbericht van 16 mei 2014: “Aansluiting op mondiale
waardeketens biedt Nederlandse economie legio kansen.”
Een invloedrijk rapport van de OESO, WTO en Wereld –
bank voor een G20-bijeenkomst had de titel Global value
chains: challenges, opportunities, and implications for policy. Het begrip ‘mondiale waardeketen’ (MWK) vindt
zijn oorsprong in het werk van de Amerikaanse ontwikke –
lingssocioloog Gary Gereffi (1999; 2011). Gereffi en zijn
collega’s bestudeerden in de vroege jaren negentig de veran –
deringen in productiepatronen in de mondiale textiel- en
kledingindustrie. Deze industrie verdween langzaamaan uit
West-Europa en Amerika en verschoof in de jaren zeventig
naar lagelonenlanden in Oost-Azië en Latijns-Amerika. In
eerste instantie leek dit simpel te verklaren als een gevolg
van comparatief voordeel: productie van kleding is immers
een proces dat intensief gebruikmaakt van laaggeschoolde
arbeid. Maar hun werk liet zien dat dit slechts een gedeel –
telijke verklaring bood: bedrijven uit het westen bléven een
belangrijke rol spelen in de kledingindustrie. Niet in de
daadwerkelijke productie van kleding of schoenen, maar in activiteiten vóór productie, zoals kleding
design en aan-
sturing van logistiek, en ook in activiteiten ná productie
zoals marketing , financiering en verkoop. Meer recent is
eenzelfde patroon van loskoppeling van verschillende acti-
viteiten zichtbaar in de productie van andere goederen en
ook diensten. Op grond hiervan betoogt Gereffi dat voor een goed
begrip van internationale productiefragmentering de on –
derzoekers zich niet exclusief moeten richten op de daad –
werkelijke productiefase, maar op alle activiteiten die
plaatsvinden om een product aan de eindgebruiker te le –
veren. Deze activiteiten tezamen worden aangeduid als de
mondiale waardeketen. Mondiaal omdat deze activiteiten
wereldwijd (kunnen) plaatsvinden, en waardeketen om
aan te geven dat het om de waarde van activiteiten gaat die
zowel fysiek (productie) als niet-fysiek kunnen zijn. Dit
in tegenstelling tot verwante begrippen als internationale
productieketens die zich vooral richten op bestudering van
de productie en logistiek van fysieke goederen. Het aandeel
van deze fysieke activiteiten in de waarde van een eindpro –
duct lijkt steeds geringer te worden, ten faveure van de niet-
fysieke diensten-activiteiten in de keten. Met de conceptualisering van productie, inclusief
voor- en na-traject – zoals MWK – is het mogelijk om
nieuwe en belangrijke vragen te beantwoorden, zoals: wie
doet wat en waar in mondiale waardeketens? En tegen
welke beloning ? En meer algemeen: wat zijn de gevolgen
van toenemende handel en automatisering op onze wel –
vaart? Het MWK-raamwerk laat zien dat het voor een
antwoord hierop noodzakelijk is om de interactie tussen
de participanten in de keten in ogenschouw te nemen. De
atomistische economische standaardbenadering waarin alle
activiteit plaatsvinden in één multinationale onderneming ,
of worden uitgeruild op anonieme markten met volledige
mededinging , is niet voldoende toegerust om de gevolgen
van internationale productiefragmentatie te analyseren. MARCEL TIMMER
Hoogleraar aan de
Rijksuniversiteit
Groningen
Marcel Timmer
heeft van het NWO
een VICI-beurs
ont vangen om een
nieuw raamwerk
van mondiale waar-
detekens te ontwik –
kelen, dat meer licht
kan werpen op de
effecten van handel
en automatisering
op werkgelegenheid
en inkomensonge-
lijkheid.
Het begrip ‘mondiale waardeketen’ is meer dan een modeverschijn –
sel. Het biedt economen en beleidsmakers een nieuw conceptueel
raamwerk om fundamenteel na te denken over de gevolgen van in –
ternationale productiefragmentering. In een meerjarig onderzoeks-
project, gefinancierd door NWO, zal onderzocht gaan worden wat
de gevolgen zijn voor de inkomensverdeling tussen verschillende
groepen werknemers en kapitaal, zowel binnen als tussen landen.
ESB Grensnut

Grensnut ESB
709Jaargang 100 (4723 & 4724) 17 december 2015
O-LS
A-K
A-HS
A-MS
A-LS
O-K O-HS
O-MS
O-MS
O-HS
O-K
A-LS A-MS
1995 2008
A-HS
A-K
O-L
S
048
1
2
1
6
2
0 In procenten
1 9 9 5 19 9 7 19 9 9 20 0 1 20 0 3 20 0 5 20 0 7 20 0 9 20 11
A an deel i n w aard eke te n s
Va nuit d e E U Van buiten de E U
DE GROEI EN INPUTSTRUCTUUR VAN MWK’S
Gebruikmakend van nieuw beschikbare gegevens over we –
reldwijde input-output-relaties vonden Los et al. (2015a)
toenemende internationale fragmentering in de productie
van industriële goederen, met name sinds de toetreding
van China tot de WTO in 2001. Dit wordt geïllustreerd
in figuur 1. Deze figuur laat het aandeel van toegevoegde
waarde in MWK’s van industriële eindproducten zien dat
uit het buitenland komt. Het gaat hier om zogenaamde
Europese MWK’s, wat erop neerkomt dat de laatste fase
van productie in een Europees land heeft plaatsgevonden,
dus bijvoorbeeld de MWK van auto’s die uit Duitsland
komen. De lijnen geven het gemiddelde over 378 MWK’s:
14 productgroepen met 27 EU-landen als eindproducent.
Het fragmenteringsproces sinds 1995 was in eerste instan –
tie regionaal, maar werd in het eerste decennium van deze
eeuw globaal van karakter, toen meer en meer intermedi-
aire goederen en diensten van buiten de EU kwamen. Ook lieten Timmer et al. (2014) zien dat de inkomens-
verdeling binnen mondiale productieketens niet constant
bleef, zoals standaard aangenomen in macro-economische
modellen (in de vorm van een Cobb-Douglas-productie –
functie). Figuur 2 laat zien dat het beloningsaandeel voor
kapitaal groeide. Tegelijkertijd nam het beloningsaandeel
voor hooggeschoolde arbeid fors toe, terwijl het aandeel
voor middelbaar- en met name laaggeschoolde arbeid daal –
de. Interessant genoeg bleek deze bias ten faveure van kapi-
taal en hooggeschoolde arbeid niet alleen opgeld te doen in
hoogontwikkelde economieën, maar ook in de rest van de
wereld. Een beter begrip vereist een nieuwe taakbenadering
van productie waarin zowel binnen- als buitenlandse pro –
ductiefactoren worden gemodelleerd.
DE NIEUWE TAAKBENADERING
De (neoklassieke) economische wetenschap stond tot voor
kort nogal sceptisch tegenover het MWK-begrip. De voor –
naamste reden hiervoor was dat het moeilijk leek te rijmen
met de conceptualisering van productie zoals in de cano –
nieke productiefunctie: output als een functie van een ver –
zameling inputs. Gegeven de prijzen maximaliseert de pro –
ducent zijn winst (of minimaliseert de kosten) en bepaalt
de output- en inputniveaus. Het is belangrijk op te merken
dat in deze conceptualisering het productieproces als één
geheel wordt gezien: alle activiteiten vinden plaats in één
bedrijf en op één locatie. Interacties met andere activiteiten
in het productieproces, al dan niet bedrijfs- of grensover –
schrijdend, blijven hierbij buiten beeld. Deze beperking
van de traditionele benadering werd steeds nijpender om
de gevolgen van handel en innovatie voor lonen, werkgele –
genheid en welvaart te begrijpen. Als antwoord hierop ontstond de nieuwe taakbena –
dering in de economische wetenschap, zowel in de inter –
nationale handel als in de arbeidsmarkteconomie. Het
productieproces is hierin gemodelleerd als een serie van ta –
ken die uitgevoerd moeten worden en tot levering van een eindproduct moeten leiden. Grossman en Rossi-Hansberg
(2008) presenteerden een algemeen-evenwichtsmodel rond
trade-in-tasks waarin handel niet langer plaatsvindt in goe

deren, maar in taken. De vraag is nu welke van die taken bin –
nenslands, en welke buitenslands uitgevoerd zullen worden,
en wat de gevolgen zijn voor de welvaart in de handelende
landen. Trade-in-tasks staat nu centraal in de formulering
van nieuwe handelstheorieën ter verklaring van loononge –
lijkheid, zowel binnen landen als tussen landen (Costinot
et al. , 2013). Ook oude inzichten zoals ricardiaans com –
paratief voordeel en de Heckscher-Ohlin-theorie worden
opnieuw geformuleerd in de context van een wereld met
handel in taken (Baldwin en Robert-Nicoud, 2014). Het
taak-paradigma deed ook opgang in de arbeidseconomie,
met name om de gevolgen van technologische verandering
beter te begrijpen. Werk van Autor et al. (2003) laat zien
dat het pakket taken dat werknemers uitvoeren een betere
Bron: Timmer et al., 2014
Factor inkomensaandelen in GVC van industriële
eindproducten, 1995 en 2008¹FIGUUR 2
Bron: Los et al. (2015a), gebaseerd op World Input-Output Database.
¹ Aandeel van toegevoegde waarde in GVC’s van industriële eindp
roducten dat uit het buitenland
komt. De lijnen geven het gemiddelde over 378 GVC’s: 14 productgroepe
n met 27 EU-landen als eind-
producent.
¹ Aandeel van productiefactor in totale toegevoegde waarde in een reg
io, gebaseerd op GVC’s van
industriële eindproducten. De toegevoegde waarde in een regio is de s
om van toegevoegde waarde
door arbeid – laag- (LS), middelbaar- (MS) en hoog-geschoold (HS
) – en kapitaal (K). Geavanceerde
economieën (A) omvatten Australië, Canada, Japan, Zuid-Korea, Taiwan, de VS en alle vijftien Euro-
pese landen die lid waren van de EU in 2003. O omvat alle andere landen
in wereld.
Trend productiefragmentering Europese goederen¹FIGUUR 1
In de rubriek ‘Grensnut’ beschrijven economen die een onderzoeksbe
urs hebben
ontvangen hun grensverleggende onder zoek. De rubriek beoogt te laten zien hoe
economen met nieuwe benaderingen hiaten in de bestaande economische kennis
invullen. De rubriek is een aanvulling op de rubriek ‘Canon’, waarin economen be-
schrijven wat we door de jaren heen geleerd hebben over een bepaald onde
rwerp.

ESB Grensnut
710Jaargang 100 (4723 & 4724) 17 december 2015
voorspeller is voor het loon dat zij krijgen dan hun scholing –
sniveau. Automatisering deed de vraag naar routinematige
taken, uitgevoerd door middelbaargeschoolden, afnemen.
Acemoglu en Autor (2011) presenteren een model van de
vraag naar arbeid waarin comparatief voordeel van werkne –
mers in het uitvoeren van taken centraal staat. Werknemers
hebben de capaciteiten om bepaalde taken uit te voeren die
nodig zijn in het productieproces. De vraag naar bepaalde
typen werknemers hangt af van de gevraagde taak en het
comparatieve voordeel dat werknemers hebben in de uit –
voering van die taak. Deze meer algemene taakstructuur
maakt het veel inzichtelijker om substitutie van productie –
factoren te modelleren. Deze structuur omvat ook substitu –
tie tussen werknemers van verschillende opleidingsniveaus,
die centraal stond in het oude paradigma. Maar het kan nu
conceptueel ook omgaan met substitutie van buitenlandse
arbeid voor binnenlandse arbeid, en met substitutie van ka –
pitaal voor arbeid door technologische vooruitgang.
DETERMINANTEN VAN DE ARBEIDSVRAAG IN
NEDERLAND
Een goed voorbeeld van het nut van een empirische MWK-
benadering is de studie naar de effecten van offshoring en
technologische verandering op de vraag naar arbeid (Tim –
mer, 2015). Het probleem tot dusverre is dat men met de
huidige methoden en data niet in staat is om de effecten
separaat te bestuderen. Een relatieve daling in de vraag naar
laaggeschoolde arbeid kan het gevolg zijn van automatise –
ring , maar ook door offshoring van een laag waardige ac-
tiviteit. Beide fenomenen vonden tegelijkertijd plaats en
zolang men uitsluitend gebruikmaakt van gegevens over
nationale productie, kan alleen het gecombineerde effect
worden bestudeerd (Feenstra, 2010). Op basis van een vraaggestuurd mondiaal input-out –
putmodel in de traditie van Leontief (1936) analyseerden
we de veranderende vraag naar Nederlandse arbeid (Ter
Weel, 2015a; 2015b). We beperkten ons tot banen in secto –
ren waarin er enige mate van internationale concurrentie is
en laten de sectoren onderwijs, gezondheidszorg en publie –
ke administratie buiten beschouwing. In tabel 1 is te zien dat
in 1995 het totaal aantal werknemers in dit beconcurreerde
deel van de Nederlandse economie ongeveer 5,1 miljoen be –
droeg. Gedurende de periode 1995–2008 zijn er netto een
miljoen banen bij gekomen: 858.000 voor hooggeschool -den en 232.000 voor middelbaargeschoolden. Het aantal
laaggeschoolde banen nam af met 47.000. Vervolgens con

centreerden we ons op de vraag : wat is de relatieve rol van
veranderende mondiale vraag , technologie en locatie-substi-
tutie? Door de mondiale consumptiegroei (inclusief de bin –
nenlandse) neemt de vraag naar alle typen van Nederlandse
arbeid toe, en hooggeschoolde arbeid profiteert hier relatief
het meeste van. Dit wordt mogelijk veroorzaakt doordat
consumptiepatronen verschuiven naar producten waarvan
de productie activiteiten vereist die relatief veel kennis-in –
tensieve vaardigheden bevatten. Denk bijvoorbeeld aan een
verschuiving van voeding naar industriële goederen, en daar –
binnen van kleding naar elektronica, maar ook door een ver –
schuiving binnen productgroepen naar producten van een
hogere kwaliteit. Toegenomen consumptie van goederen
en diensten die intensief zijn in de inzet van laaggeschool –
den, zoals persoonlijke dienstverlening , maar ook zakelijke
dienstverlening (beveiliging , catering , schoonmaak), zorgen
ervoor dat ook de vraag naar dit type banen blijft stijgen. Technologische verandering in MWK’s heeft een
sterke scholings-bias. Als gevolg hiervan nam het aantal
banen voor laag- en middelbaargeschoolden af met elk
meer dan 700.000, terwijl het aantal banen voor hoogge –
schoolden hierdoor toenam met 225.000. Het gaat hier
om substitutie van arbeidstaken door kapitaal, dus innova –
tie belichaamd in investeringsgoederen, alsook immateriële
innovatie zoals verbeterde organisatiestructuren, waardoor
er minder arbeid per eenheid product nodig is. Wellicht
verrassend is dat substitutie tussen binnen- en buitenlandse
productielocaties binnen een gegeven MWK, zoals door
offshoring van activiteiten, slechts een geringe rol speelt.
In de onderzochte periode heeft Nederland zijn aantrekke –
lijkheid als productielocatie nauwelijks verloren. Het net –
toverlies van de locatiesubstitutie aan banen voor laag- en
middelbaargeschoolden is gering , en marginaal vergeleken
met de effecten van consumptie en technologie. Interessant
is dat Nederland zich met succes lijkt te specialiseren in ac-
tiviteiten in MWK’s die hoog waardige arbeid vereisen (het
zij opgemerkt dat dit niet gedreven werd door een toename
van banen in de financiële sector). De bijdrage van relocatie
aan de vraaggroei was voor dit type arbeid van eenzelfde
orde als de bijdrage van technologische verandering.
DE WETENSCHAPPELIJKE UITDAGING
In het VICI-project gaan we voortbouwen op het nieuwe
taakparadigma, waarbij we verschillende (deel)gebieden in
de economische wetenschap willen verbinden: internati-
onale handel en de arbeidseconomie die vaak analyses op
landenniveau uitvoeren, maar ook internationale bedrijfs-
kunde en regionaal economisch-geografisch onderzoek. De
wetenschappelijke uitdaging is om de taak- en MWK-bena –
deringen samen te voegen tot een conceptueel raamwerk
dat bruikbaar is voor verschillende doeleinden binnen de
economie en daarbuiten. De MWK-benadering benadrukt
dat productie coördinatie en bestuur vereist (‘governance’)
en dat beloningen van de betrokken productiefactoren op
verschillende plekken niet onafhankelijk van elkaar zijn.
De taakbenadering legt een structuur op aan de substitutie –
mogelijkheden tussen de verschillende productiefactoren.
Het centrale concept in al deze benaderingen is de ‘lijm’ die
Bron: Timmer, 2015
Verandering in aantal Nederlandse banen per
scholingsniveau, in duizenden¹TABEL 1
¹ Banen in de alle sectoren van de economie, exclusief de sectoren on
derwijs, gezondheidszorg en
publieke administratie.
1995 Tech­
nologie Con­
sump tie Locatie 2008 2008–
1995
laag 1.957–779 737–41.910 –47
middel 2.454–7371.007 –372.686 232
hoog 7472254571771.606 858
Totaal 5.158–1.292 2.200 1356.202 1.044

Grensnut ESB
711Jaargang 100 (4723 & 4724) 17 december 2015
taken verbindt (de viscidity): welke krachten zorgen ervoor
dat de uitvoering van bepaalde taken geconcentreerd blijft
in een werknemer of een bedrijf, en in een geografische
regio of land? Om de gevolgen van productiefragmente-
ring te vatten, is het noodzakelijk om beter zicht te krijgen
op deze lijm. Vanuit de verschillende disciplines zijn vele
soorten lijm aangedragen: complementariteit in het uit –
voeren van een activiteit (schaalvoordelen in productie of
R&D), tussen activiteiten (bijvoorbeeld tussen productie
en R&D), of tussen bedrijven in een bepaalde regio (bij –
voorbeeld dankzij aanbodgespecialiseerde arbeid). Een eerste stap tot een huwelijk van de taak en MWK-
benaderingen is het uitbreiden van de huidige data in de
bekende World Input Output Database met nieuwe infor –
matie over het type van activiteiten dat wordt uitgevoerd,
zoals marketing , sales, finance, production, logistics en
management, die geregeld op afzonderlijke geografische
locaties plaatsvinden. Met behulp van nieuwe informatie
over beroepen van werknemers proberen we beter inzicht
te krijgen in de patronen van beroepsspecialisatie (Los et
al. , 2014). Met behulp van een wereldwijd internationaal
consortium van onderzoeksinstituten gaan we deze gege –
vens internationaal vergelijkbaar maken voor een grote set
van landen (www.worldklems.net/). Het onderzoek naar
complementariteiten zal plaatsvinden met behulp van eco –
nometrische technieken, en ook met input-output-tech –
nieken in de traditie van Wassily Leontief, die (her)ontdekt
zijn in de huidige literatuur (Los et al. , 2015b).
Een tweede uitbreiding van de analyses is geografisch:
van land naar sub-nationaal niveau. Innovatie en arbeids-
specialisatie, en de economische ontwikkeling die dat mee –
brengt, is geografisch geconcentreerd en stedelijke clusters
blijken verbazing wekkend bestendig te zijn. Wat zullen de
lokale gevolgen zijn van verdere productie-fragmentering
en specialisatiepatronen in MWK’s? Hiertoe zullen we
voortbouwen op lopend onderzoek door het PBL en de
RUG naar handelspatronen tussen sub-nationale regio’s
binnen, maar ook buiten Europa (Thissen et al., 2013; Che –
rubini en Los, 2013).
MAATSCHAPPELIJKE RELEVANTIE
Zoals door NWO gefinancierd onderzoek betaamt, is dit
project niet opgezet met beleidsrelevantie als primair oog –
merk. In eerste instantie beoogt het een nieuw conceptueel
en empirisch raamwerk op te zetten voor bestudering van
de gevolgen van handel en technologische ontwikkeling
op arbeidsvraag en inkomensverdeling binnen en tussen
landen. Deze macro-economische trends bieden de ach –
tergrond waartegen beleid geformuleerd kan worden. Het
MWK-takenperspectief biedt ook een nieuwe lens met be –
hulp waarvan meer specifieke beleidsvragen benaderd kun –
nen worden rondom handels-, ontwikkelings- en innova –
tiebeleid, arbeidsmarkt en regionale ontwikkeling. Baldwin
en Evenett (2012) benadrukken het belang van integratie
met buitenland: concurrentiekracht wordt niet langer be –
paald door een cluster van binnenlandse bedrijven, maar
meer en meer door succesvolle integratie met bedrijven
in andere sectoren en landen in MWK’s. Traditionele be –
leidsinstrumenten met betrekking tot infrastructuur en
scholing hebben niet aan kracht verloren. Het belang van arbeidsflexibiliteit, met name door middel van generieke en
permanente scholing , lijkt toe te nemen, omdat fragmente

ring een onvoorspelbaar en plotseling karakter kan hebben. De nieuw te construeren databases en resultaten zul –
len in een vroegtijdig stadium publiek beschikbaar worden
gesteld via de website van het Groningen Growth and De-
velopment Centre. De ervaring heeft geleerd dat dit grote
voordelen heeft voor andere economen, beleidsmakers,
statistici en onderzoekers in aanpalende velden, zoals bij –
voorbeeld in onderzoek naar de oorzaken van mondiale
CO
2-uitstoot. Uiteindelijk is het in de maatschappelijk re –
levantie dat de waarde van sociaal-economisch wetenschap –
pelijk onderzoek zal moeten blijken.
Literatuur
Acemoglu, D. en D.H. Autor (2011) Skills, tasks and technologies: implications for employ-
ment and earnings. In: D. Card en O. Ashenfelter (red.), Handbook of Labor Economics, vo-
lume 4B. Amsterdam: Elsevier, 1043–1171.
Autor, D., F. Levy en R.J. Murnane (2003) The skill content of recent technologica
l change:
an empirical exploration. Quarterly Journal of Economics, 118(4), 1279–1333.
Baldwin, R. en F. Robert-Nicoud (2014) Trade-in-goods and trade-in-tasks: an integrating
framework. Journal of International Economics, 92(1), 51–62.
Baldwin, R.E. en S.J. Evenett (2012) Value creation and trade in the 21st century manufac-
turing: what policies for UK manufacturing?. In: Greenaway, D. (red.) The UK in a Global
World. Londen: CEPR.
Cherubini, L. en B. Los (2013) Regional employment patterns in a globalizing world: a tale of four
Italies. Banca d’Italia/Universeit Groningen. Te vinden op http://www.wiod.org/conferen-
ces/groningen/slides/Cherubini_slides.pdf.
Costinot, A., J. Vogel en S.Wang (2013) An elementary theory of global supply chains. Review
of Economic Studies, 80, 109–144.
Feenstra, R. (2010) Offshoring in the global economy: microeconomic structure and macroecono-
mic implications . Cambridge, MA: The MIT Press.
Gereffi, G. (1999) International trade and industrial upgrading in the apparel commodity
chain. Journal of International Economics, 48(1), 37–70.
Gereffi, G. (2011) Global Value Chain Analysis, a Primer. Duke University working paper.
Grossman, G. en E. Rossi-Hansberg (2008) Trading tasks: a simple theory of offshoring.
American Economic Review, 98(5), 1978–9197.
Leontief, W. (1936) Quantitative input-output relations in the economic system of
the Uni-
ted States. Review of Economics and Statistics, 18(3), 105–125.
Los, B., M.P. Timmer en G.J. de Vries (2014) De concurrentiepositie van Nederland
in mondi-
ale waardeketens. ESB, 99(4689&4690), 432–436.
Los, B., M.P. Timmer en G.J. de Vries (2015a) How global are global value chains? A new ap-
proach to measure international fragmentation. Journal of Regional Science, 55, 66–92.
Los, B., M.P. Timmer en G.J. de Vries (2015b) Tracing value-added and double counting in
gross exports: comment. American Economic Review, te verschijnen.
Thissen, M., D. Diodato en F. van Oort (2013) Integration and convergence in regional Europe:
European regional trade flows from 2000 to 2010. Den Haag: Planbureau voor de Leefomgeving.
Timmer, M.P. (2015) Een mondiaal perspectief op technologie, handel en de vraag naar arbeid.
Preadviezen van de KVS.
Timmer, M.P., A.A. Erumban, B. Los et al. (2014) Slicing up global value chains. Journal of
Economic Perspectives, 28(2), 99–118.
Weel, B. ter (red.) (2015a) De match tussen mens en machine. Preadviezen van de KVS. Am-
sterdam: KVS.
Weel, B. ter (2015b) De match tussen mens en machine in tijden van technologische veran-
dering. ESB, 100(4723&4724), 742–745.

Auteur