Ga direct naar de content

Canon deel 19: Technologie en arbeidsmarkt

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: oktober 8 2015

De arbeidsmarkt werkt anders in tijden van technologische verandering. Zo nemen computers en robots routinetaken over, waardoor ze de lonen, werkgelegenheid en baankansen beïnvloeden.

596Jaargang 100 (4719) 8 oktober 2015
ESB Groei & Conjunctuur
Canon deel 19:
Technologie en arbeidsmarkt
T
ot het begin van dit millennium was er een
brede consensus dat nieuwe technologie
voordelig is voor hoogopgeleide werkne –
mers, dat het taken die door laaggeschool –
den werden uitgevoerd zou overnemen en
dat nieuwe technologie loonongelijkheid en werkloosheid
onder laagopgeleide mensen aanwakkerde. Deze consensus
reflecteerde wat zowel vóór als na de Tweede Wereld oorlog
werd waargenomen en werd gedefinieerd met begrippen
als ‘automatisering’, ‘arbeidsbesparende technologische
verandering’ en ‘technologische werkloosheid’. Vanaf de
jaren zeventig van de vorige eeuw werd de discussie vooral
gedreven door de opkomst van micro-elektronica en com –
putertechnologie en het stijgende aanbod van hogeropge –
leiden in alle OESO-landen – wat deels ook technologisch
gedreven is. Vanaf de jaren negentig is het vooral de inter –
nationale impact van de opkomst van informatie en com –
municatietechnologie (ICT), zoals het internet en de frag –
mentatie van productieketens, die nieuwe vragen oproept
rond duurzame werkgelegenheid. In deze canon laten we in
tien vensters zien wat de mechanismen en de meest recente
ontwikkelingen zijn die de relatie tussen technologische
verandering en arbeidsmarktuitkomsten bepalen. We beginnen deze canon met vijf vensters over de me –
chanismen die de werking van de arbeidsmarkt in tijden
van technologische verandering beïnvloeden. Deze mecha –
nismen worden in de vijf daaropvolgende vensters geïllus-
treerd aan de hand van de computerrevolutie die kenmer –
kend is geweest voor de relevante economische literatuur
in de afgelopen periode.
1
DE DERDE INDUSTRIËLE REVOLUTIE
Nieuwe technologie is productiever dan bestaande
technologie. Om met de nieuwe technologie over –
weg te kunnen, moeten werknemers investeren in nieuwe
kennis en vaardigheden. Dit is kostbaar omdat bestaande
kennis en vaardigheden versneld worden afgeschreven. De
intrede van computertechnologie vanaf begin jaren zeven -tig heeft tot technologierevoluties in veel bedrijven geleid,
zoals automatisering en rationalisering dat deden in de ja

ren dertig. Werknemers met de laagste omschakelingskos-
ten, waren de eerste gebruikers van de nieuwe technologie.
In het geval van computertechnologie waren dit hoogop –
geleiden (Caselli, 1999). De revolutie is niettemin toch
snel verlopen omdat de kosten van computertechnologie
snel zijn gedaald. De snelheid van computerchips neemt
nog steeds exponentieel toe, terwijl de kosten van extra re –
kenkracht dalen. Dit heeft geleid tot de ontwikkeling van
veel toepassingen die door bijna alle werknemers worden
gebruikt. Revoluties kunnen echter ook de andere kant opgaan.
In de jaren dertig maakte de lopende band in de fabrieken
van Henry Ford het werk minder kennisintensief. Hier –
door nam juist de relatieve vraag naar laagopgeleide werk –
nemers toe, zoals Neisser (1942) laat zien. Dit type revolu –
GROEI
& CONJUNCTUUR
LUC SOETE
Hoogleraar en rector
magnificus aan de
Universiteit Maas-
tricht
BAS TER WEEL
Onderdirecteur van
het Centraal Planbu

reau en hoogleraar
aan de Universiteit
Maastricht

Groei & Conjunctuur ESB
597Jaargang 100 (4719) 8 oktober 2015
ties is vaak veel sneller, omdat bijna iedereen meteen kan
overschakelen op de nieuwe technologie zonder investerin-
gen in nieuwe kennis en vaardigheden. Als gevolg hiervan
wordt de premie die in de markt wordt betaald voor hoge –
ropgeleiden minder, waardoor de loonongelijkheid in een
economie daalt.
Caselli, F. (1999) Technological revolutions. American Economic Review,
89(1), 78–102.
Neisser, H. (1942) Permanent technological unemployment. American
Economic Review, 32(1), 50–71.
2
WELKE VORM VAN FACTORSUBSTITUTIE IS
DOMINANT?
Het debat tot de jaren zeventig van de vorige eeuw
gaat veelal over de manier waarop technologische veran –
dering gemodelleerd dient te worden. Is het een Harrod-
neutrale arbeidsbesparende verandering , waarbij de effici-
ency van arbeid toeneemt? Als dat zo is, stijgen de winsten
van bedrijven maar zijn er mogelijk ook minder mensen
nodig om de productie te leveren. Deze vorm van techno –
logische verandering leidt tot werkloosheid. Of is techno –
logie Hicks-neutraal, waarbij de marginale bijdrages van
kapitaal en arbeid ongewijzigd blijven? Bij deze vorm van
technologische verandering blijft de inkomensverdeling in
een economie constant. Of toch Solow-neutrale, kapitaal –
besparende technologische verandering ? In dit geval leidt
technologische verandering tot meer werkgelegenheid,
maar mogelijk ook tot meer ongelijkheid onder verschil –
lende types werknemers. De belangrijke bijdrage van deze discussie is geweest
dat technologie steeds meer wordt gezien als onderdeel van
het productieproces. Welke vorm van technologische ver –
andering nu het meest wordt waargenomen is echter niet
zo eenvoudig te duiden, wat het gevolg is van de maakbaar –
heid van fysiek en menselijk kapitaal. Deze theoretische
en empirische zoektocht naar de gevolgen van technologie
voor economische groei, maar zeker ook voor de arbeids-
markt, in de drie bijdrages van Solow (1957), Salter (1961)
and Atkinson en Stiglitz (1969), heeft mede geleid tot een
literatuur over het patroon van technologiediffusie.
Atkinson, A. en J. Stiglitz (1969) A new view of technological change.

Economic Journal, 79(315), 573–578.
Salter, W. (1961) Productivity and technical change . Cambridge, MA:
Cambridge University Press.
Solow, R. (1957) Technical change and the aggregate production func –
tion. Review of Economics and Statistics, 39(3), 312–320.
3
HOE WERKT TECHNOLOGIEDIFFUSIE?
Belangrijke componenten in de adoptie van nieuwe
technologie zijn de omvang van een bedrijf en de da –
lende kosten van de technologie. In het algemeen zien we
een S-curve van adoptie over de tijd, met een klein aantal
vroege gebruikers, een grote middengroep en enkele ach –
terblijvers. Griliches (1957) laat dit als eerste zien voor het
verbouwen van mais in de Verenigde Staten. Grotere bedrij –
ven hebben meer profijt van de nieuwe technologie, omdat
ze meer efficiencywinst kunnen behalen en eenvoudiger
grote investeringen kunnen doen. Daarnaast zijn bedrijven
met duurdere werknemers ook vaak eerder met het gebruik
van nieuwe technologie, omdat ze kunnen besparen op ar –
beidskosten (David, 1969). Niet verrassend zijn dit vaak
bedrijven met meer hoogopgeleide werknemers, waardoor
er een correlatie bestaat tussen het aantal hoogopgeleide
werknemers en het gebruik van geavanceerde technologie.
Als rekening wordt gehouden met het patroon van tech –
nologiediffusie, lijkt technologische verandering een twee –
ledig proces dat vergeleken kan worden met de vooruitgang
van een slang : verandering als het gevolg van nieuwe tech –
nologische doorbraken – de kop van de slang – en snelle of
langzame diffusie van deze doorbraken in de maatschappij
– het bewegende lichaam van de slang (Stoneman, 1983).
David, P.A. (1969) A contribution to the theory of diffusion. Stanford
University RCEG memorandum, 71.
Griliches, Z. (1957) Hybrid corn: an exploration in the economics of
technological change. Econometrica, 25(4), 501–522.
Stoneman, P. (1983) The economic analysis of technological change. Ox-
ford: Oxford University Press.
4
WAAROM NIEUWE TECHNOLOGIE DE VRAAG
NAAR HOOGOPGELEIDEN VERHOOGT
De correlatie tussen technologische verandering
en de vraag naar arbeid kan op verschillende manieren
worden geduid. Nelson en Phelps (1966) laten zien dat
de vraag naar hoogopgeleiden stijgt in tijden van techno –
logische verandering. De oorzaak van deze stijging is dat
de ruimte voor innovatie groter is als er nieuwe technolo –
gieën verschijnen. Deze innovatie vraagt om verandering
en aanpassingen die de opbrengsten van onderwijs verho –
gen. Het resultaat is dat de loonongelijkheid toeneemt en
op een hoger niveau eindigt. Acemoglu (1998) benadert
hetzelfde fenomeen vanuit de omvang van de markt. Het
aantal hoogopgeleiden is behoorlijk gestegen, waardoor
het rendabel is om technologie te ontwikkelen die door
deze groep wordt gebruikt. Als gevolg daarvan wordt deze
groep productiever ten opzichte van de rest. Deze producti-
viteitswinst leidt tot hogere relatieve lonen en daarmee tot
een hoger niveau van loonongelijkheid. In beide modellen
stijgt de vraag naar hoogopgeleide werknemers sterker dan
het aanbod, waardoor de relatieve lonen stijgen. Ook daalt
de vraag naar lager opgeleide werknemers, waardoor het
zelfs zo kan zijn dat niet alleen relatieve, maar ook abso –
lute loondalingen of werkloosheid bij deze groepen worden
waargenomen.
Acemoglu, D. (1998) Why do new technologies complement skills?
Directed technical change and wage inequality. Quarterly Journal of
Economics, 113(4), 1055–1090.
Nelson, R.R. en E.S. Phelps (1966) Investment in humans, technologi –
cal diffusion, and economic growth. American Economic Review, 56(1 /2),
69–75.

ESB Groei & Conjunctuur
598Jaargang 100 (4719) 8 oktober 2015
5
DE MATCH TUSSEN MENS EN MACHINE
Technologie lijkt dus complementair aan hoog-
geschoolde arbeid, waardoor de relatieve lonen
van hoogopgeleiden zouden moeten stijgen ten opzichte
van die van laagopgeleiden. Niet iedere periode in de af-
gelopen eeuw wordt echter gekenmerkt door stijgende
loonongelijkheid tussen hoger- en lageropgeleiden. Een
eenvoudig vraag-aanbod-model met als input hoog- en
laaggeschoolde arbeid en waarin rekening wordt gehouden
met technologische verandering lijkt redelijk goed in staat
om de relatieve lonen te verklaren. Goldin en Katz (2008)
laten voor de Verenigde Staten zien dat het aanbod van
hooggeschoolde arbeid tot 1980 groter was dan de vraag.
Hierdoor bleven de relatieve lonen stabiel en daalden ze
soms zelfs. Vanaf 1980 lijkt er sprake van een omgekeerd
beeld. Het aanbod hoogopgeleiden neemt niet verder toe,
terwijl de vraag wel stijgt. Dit leidt tot een sterke toename
van de loonongelijkheid in de Verenigde Staten. Dit feno –
meen, waarbij de vernieuwing van het arbeidsaanbod de
door technologie gedreven vraag niet meer kan bijbenen,
was voor Tinbergen reden om te stellen dat arbeid de slag
verliest. Met verliezen doelde hij op toenemende ongelijk –
heid in zowel lonen als kansen op werk (Tinbergen, 1975).
Goldin, C. en L.F. Katz (2008) The race between education and technology .
Cambridge, MA: Harvard University Press.
Tinbergen, J. (1975) Income distribution: analysis and policies. Amsterdam:
North-Holland.
We sluiten de canon af met vijf vensters over de meeste
recente impact van technologie op de arbeidsmarkt. Deze
impact is het gevolg van ICT. Het internet als bron van in –
formatie en kennis, de ongekende mogelijkheden om met
elkaar te communiceren en te handelen, de zichtbaarheid
van productiviteitsverschillen en de komst van robots ver –
anderen de verhoudingen op de arbeidsmarkt.
6
COMPUTERTECHNOLOGIE BEÏNVLOEDT
LONEN, MAAR PENNEN OOK
De correlatie tussen computergebruik en lonen is hel –
der: werknemers die in de jaren tachtig al gebruikmaakten
van computers, verdienden een hoger loon dan vergelijkba –
re mensen die geen computers gebruikten. De interpretatie
van deze correlatie was dat computertechnologie specifieke
vaardigheden vereist die op de markt worden beloond met
een forste premie. In de studie van Krueger (1993) loopt de
premie wel op tot twintig procent meer loon. Voor een deel
zal het zo zijn dat er wordt betaald voor vaardigheden, maar
de technologie past zich ook aan de gebruiker aan. Compu –
tergebruik is niet de meest geavanceerde taak in de gemid –
delde baan. Een studie van DiNardo en Pischke (1997) die
min of meer als grap begon, laat dan ook zien dat de premie
op het gebruik van een pen net zo hoog is als de premie op
het gebruik van computertechnologie. De meer onderschreven interpretatie van de correla –
tie tussen ICT en lonen is dat bedrijven hun best betaalde
werknemers als eerste computers hebben gegeven om zo
te besparen op dure krachten. Deze werknemers worden
productiever door het gebruik van computertechnologie,
waardoor hun lonen langzaam zullen toenemen ten op –
zichte van andere werknemers. Dit verklaart dus zowel het
niveau als de toename van loonongelijkheid. De technolo –
gie is echter snel goedkoper geworden, waardoor het voor
steeds meer werknemers rendabel is geworden om compu –
tertechnologie te gebruiken.
DiNardo, J. en J.-S. Pischke (1997) The return to computer use revisit
ed:
have pencils changed the wage structure too? Quarterly Journal of
Economics, 112(1), 291–303.
Krueger, A.B. (1993) How computers have changed the wage structure:
evidence from microdata, 1984–1989. Quarterly Journal of Economics,
108(1), 33–60.

Groei & Conjunctuur ESB
599Jaargang 100 (4719) 8 oktober 2015
7
COMPUTERS NEMEN ROUTINEMATIGE
TAKEN OVER
Banen bestaan uit bundels van taken (Acemoglu en
Autor, 2011). Computers zijn goed in het uitvoeren van
codificeerbare taken die als een ‘routine’ kunnen worden
omschreven. Een onderscheid tussen routinematige taken
en niet-routinematige taken, zoals Autor et al. (2003) voor
het eerst maakten, is daarom nuttig. Routinematige taken
worden op een standaardwijze uitgevoerd, terwijl niet-rou –
tinematige taken aanpassingsvermogen van de werknemer
vergen. Niet-routinematige taken vragen creativiteit, pro –
bleemoplossend vermogen, flexibiliteit en andere vaardig –
heden, waarbij de gewenste acties van de werknemer niet
vooraf te bepalen zijn. Hoogopgeleiden voeren vaker de
analytische en interactieve taken uit die complementair zijn
aan computertechnologie. Aan de andere kant voeren middelbaaropgeleiden juist
vaker routinematige taken uit die deels zijn overgenomen
door computertechnologie. Laagopgeleiden ondervinden
door twee elkaar tegenwerkende bewegingen weinig last of
baat van de investeringen in ICT: enerzijds is er substitutie
van werk door computertechnologie, anderzijds comple –
mentariteit door een gestegen vraag naar dienstverlening
met een relatief groot aandeel interactieve taken aan de on –
derkant van de arbeidsmarkt.
Acemoglu, D. en D.H. Autor (2011) Skills, tasks and technologies:
implications for employment and earnings. In: O. Ashenfelter en D.E.
Card (red.) Handbook of Labor Economics, vol. 4. Amsterdam: Elsevier,
1043–1171.
Autor, D.H., F. Levy en R.J. Murnane (2003) The skill content of recent
technological change: an empirical exploration. Quarterly Journal of
Economics, 118(4), 1279–1334.
8
BAANPOLARISATIE
De afgelopen jaren lijkt de werkgelegenheid voor de
hoogst, maar ook laagst, betaalde banen toe te ne –
men, terwijl de werkgelegenheid in het middensegment
van de arbeidsmarkt daalt. Daarnaast werken hoogopge –
leiden vaker in de meest aantrekkelijke beroepen in het
middensegment. Dit lijkt voornamelijk het gevolg te zijn
van hogere eisen (kleiner aandeel routinematige taken) die
worden gesteld door werkgevers en verandering van de aard
van het werk, wat blijkt uit stijgende lonen in beroepen die
eerder door mbo’ers werden bezet en nu door hoogopge –
leide werknemers. Middelbaaropgeleiden werken daarente –
gen vaker in laagbetaalde beroepen in het middensegment
(of aan de onderkant) waar ze het teruglopende aanbod van
laagopgeleiden opvangen. In deze beroepen zijn de arbeids-
marktperspectieven relatief slecht (Michaels et al. , 2014).
De taken in de huidige banen aan de onderkant van
de arbeidsmarkt worden niet overgenomen door com –
putertechnologie. Wel is het zo dat de productiviteit in
deze banen nauwelijks stijgt. De vraag naar diensten, zoals
schoonmaken en beveiligen, is echter relatief prijsinelas-
tisch, waardoor het aandeel van dit soort beroepen in de
totale werkgelegenheid toch stijgt. Een andere factor die
de vraag naar laaggeschoolde arbeid verhoogt is de toege –
nomen koopkracht van consumenten, waardoor er steeds
meer huishoudelijke taken worden uitbesteed (Goos et al. ,
2014).
Goos, M., A. Manning en A. Salomons (2014) Explaining job polariza –
tion: routine-biased technological change and offshoring. American
Economic Review, 104(8), 2509–2526.
Michaels, G., A. Natraj en J. van Reenen (2014). Has ICT polarized
skill demand? Evidence from eleven countries over 25 years. Review of
Economics and Statistics, 96(1), 60–77.
9
PRODUCTIE IN INTERNATIONALE WAARDE-
KETENS
Computertechnologie maakt het ook eenvoudiger
om delen van het productieproces uit te besteden en op
te knippen. Een steeds groter deel van de productie wordt
in verschillende landen uitgevoerd. Productie in dit soort
wereldwijde waardeketens laat voor OESO-landen een
verschuiving zien naar steeds meer werk dat gedaan wordt
door hoogopgeleiden en een grotere rol voor kapitaal in het
productieproces. Vooral de routinematige aspecten van het
werk worden uitbesteed, omdat dit eenvoudig uit te leggen
is en vast te leggen in relatief eenvoudige regels en opdrach –
ten. Tevens is de kwaliteit en omvang van dit deel van de
productie op afstand te controleren. Daarnaast bestaan
er vooral comparatieve voordelen van dit werk buiten de
OESO, zoals in China en andere delen van Azië (Gross-
man en Rossi-Hansberg , 2008).

ESB Groei & Conjunctuur
600Jaargang 100 (4719) 8 oktober 2015
Binnen de waardeketens specialiseren westerse landen
zich steeds meer in taken waar vooral hogeropgeleiden
goed in zijn. Bij de productie van goederen en diensten zijn
er steeds meer beroepen en sectoren betrokken die slechts
indirect samenhangen met de daadwerkelijke productie.
Timmer et al. (2014) laten zien dat dienstverlening , zoals
onderzoek, marketing en ondersteunende diensten, in –
middels ongeveer de helft van de gemiddelde toegevoegde
waarde in het productieproces van goederen als Duitse
auto’s uitmaakt.
Grossman, G. en E. Rossi-Hansberg (2008) Trading tasks: a simple
theory of offshoring. American Economic Review, 98(5), 1978–1997.
Timmer, M.P., A.A. Erumban, B. Los et al. (2014) Slicing up global value
chains. Journal of Economic Perspectives, 28(2), 99–118.
10
ROBOTS
Beroepen hebben net als producten een levens-
cyclus. In tijden van snellere technologische
verandering verdwijnen er meer beroepen en ontstaan er
ook meer nieuwe. De afgelopen tijd zijn verschillende rap –
porten verschenen die zich richten op het verdwijnen van
beroepen en banen. De de mate waarin en de snelheid
waarmee dit moet gebeuren, wordt afgemeten aan het
gemak waarmee de taken van het beroep kunnen worden
overgenomen door technologie. Ook de recente discussie
over robotisering als nieuwe uiting van de opkomst en dif-
fusie van ICT wordt vaak in deze context geplaatst. Er zijn
echter nauwelijks empirische studies beschikbaar die een
helder beeld hiervan schetsen. De uitzondering is een re –
cente studie van Michaels en Graetz (2015). Zij laten zien
dat robots voor een toename in productiviteit en econo –
mische groei hebben gezorgd. Ze raken daarbij vooral de
werkgelegenheid van laagopgeleiden en voor een deel mid –
delbaaropgeleiden. De discussie, die wordt aangewakkerd door onder
meer Brynjolfsson en McAfee (2014), over verdwijnende
beroepen en banen roept desalniettemin een beeld op van
massale werkloosheid door een dalende vraag naar arbeid.
Er zijn twee opmerkingen te plaatsen bij die beelden. His-
torisch gezien is er geen reden voor deze angst. Er zijn een
aantal technologische revoluties geweest: de stoomma –
chine, elektriciteit en computers. Het verlies aan banen in
de landbouw en later de industrie is daarbij groot geweest.
Daartegenover staat het ontstaan van nieuwe banen. Dit
waren er bij de afgeronde revoluties rond de stoommachine
en elektriciteit meer dan vóór die revoluties. Daarnaast
hebben landen die voorop liepen in de ontwikkeling en
implementatie van nieuwe technologie, de transitie sneller
en succesvoller doorgemaakt. Vroegtijdig inspelen op de
komende veranderingen op de arbeidsmarkt en investeren
in nieuwe technologie lijken de transitie soepeler te laten
verlopen.
Brynjolfsson, E. en A. McAfee (2014) The second machine age. Work,
progress, and prosperity in a time of brilliant technologies. New York: W.W.
Norton & Company.
Michaels, G. en G. Graetz (2015) Robots at work. CEP Discussion Paper,
1335.
ESB canon van de economie
Onderwijseconomie ◊ Monetaire economie ◊ Internationale en ontwikkelingseconomie
◊ Ondernemerschap ◊ Woningmarkt ◊ Innovatie ◊ Arbeidsmarkt ◊ Openbare financiën ◊ Economische Geschiedenis ◊ Energie ◊ Gezondheidseconomie ◊ Milieueconomie ◊ Marketing ◊ Sociale zekerheid
◊ Internationale monetaire economie ◊ Personeel & Organisatie ◊ Gedragseconomie ◊ Pensioenen ◊ Technologie & Arbeidsmarkt
◊ Finance ◊ Marktordening ◊ Econometrie ◊ Ruimtelijk ◊ Groei & Conjunctuur
VOlGENDE KEER IN DE ESB CANON VAN DE ECONOMIE: FINANCE

Auteurs

Categorieën