Ga direct naar de content

De kosten van vriendjespolitiek

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: juli 8 2015

In een labexperiment neigden deelnemers sterk tot alliantievorming ten koste van de overige deelnemers. De vriendjespolitiek nam niet af met roulatie van topposities waarin vriendjes gekozen konden worden, en lijkt moeilijk te voorkomen.

430Jaargang 100 (4713 & 4714) 9 juli 2015
De kosten van
vriendjespolitiek
GEDRAG
E
en van de veelgenoemde achtergrondproble –
men bij de wereldwijde financiële crisis zijn
de allianties tussen de financiële regulatoren
en de financiële sector. Zo zouden bijvoor –
beeld twee medewerkers van Goldman Sachs
marktgevoelige informatie doorgespeeld gekregen hebben
van een medewerker van de New York Fed (een regulator),
waar ze zelf ook eerder gewerkt hadden (Silver-Greenberg
et al ., 2014). De mogelijke ‘beloning’ voor dit doorspelen is
dan een dikbetaalde baan bij Goldman Sachs ergens in de
toekomst, wat in de literatuur de revolving door (draaideur)
heet of in gewoon Nederlands ‘vriendjespolitiek’. Vriendjespolitiek ten koste van de gemeenschap komt
voor in veel sectoren. Zo is er empirisch bewijs wat betreft
de onroerendgoedsector in Brisbane (Australië) dat politici
en aannemers door de allianties waarin ze elkaar de bal toe –
spelen vele miljarden verdienen ten koste van de gemeen –
schap (Murray en Frijters, 2015). Deze politici ‘gunnen’
bevriende projectontwikkelaars een voordelige herziening
van het bestemmingsplan, waardoor de laatsten grotere ge –
bouwen op hun terreinen kunnen neerzetten dan anderen,
en zo dus winst maken. Deze projectontwikkelaars nemen
daarna die politici vaak in dienst, na maar soms ook tijdens
hun politieke carrière. Omdat gunsten binnen allianties over de tijd verspreid
en niet contractueel vastgelegd zijn, gaat het om impliciete
deals die op de grens van het criminele zitten en die daar –
mee notoir lastig te bewijzen zijn in de praktijk (Faccio et
al ., 2006). Om mogelijke interventies te toetsen is het dus
nuttig om experimenten te ontwerpen waarbij hetzelfde
gedrag zich voordoet en waarvan je wel precies weet wat
er gebeurt.
ONS EXPERIMENT BINNEN DE LITERATUUR
In ons experiment willen we daarom een situatie creëren
waarin zich een welvaartsreducerende vriendjespolitiek
ontwikkelt, om vervolgens te kijken of bepaalde interven –
ties effectief zijn bij het tegengaan van vriendjespolitiek
wanneer die eenmaal ontstaan is (Murray et al ., 2015). Ons
experiment voegt voornamelijk drie dingen toe aan de be –
staande literatuur. Ten eerste dat het bestudeerde gedrag
binnen allianties sociaal van aard is, in die zin dat er gunsten
verleend worden zonder contractuele tegengunsten. Wor –
den er tegengunsten verleend, dan gedraagt de hele alliantie
zich als een rationeel zelfzuchtig individu. Maar elk indi-
vidu op zich is dat niet, omdat zijn gedrag niet optimaal is
als anderen verzuimen die wedergunsten te beantwoorden.
Dit is een toepassing van het meer algemene idee in Frijters
en Foster (2013) dat allianties zich zelfzuchtiger en ratio –
neler kunnen gedragen dan individuen die zich organiseren
in groepen en aldus immers slechts indirect hun individuele
belangen nastreven. Een tweede toevoeging is dat er subgroepen gecreëerd
worden. De literatuur aangaande coalitievormingsexperi-
menten, waartoe onze paper behoort, is enorm, maar die
coalities zijn exogeen aan het model: ofwel tussen twee spe –
lers die al gekoppeld zijn, ofwel tussen een individu en de
groep als geheel. Er zijn bijvoorbeeld honderden papers die
kijken naar wat individuele spelers bijdragen aan publieke
goederen. Verschillende experimenten variëren de voor
spelers beschikbare informatie, met mogelijke strafmecha -PAUL FRIJTERS
Hoogleraar aan de
Universiteit van
Queensland
CAMERON
MURRAY
Promovendus aan
de Universiteit van
Queensland
In een nieuw experiment kregen we zeventig procent van de stu –
denten zo ver dat ze zich bezondigden aan ‘welvaartsreducerende
vriendjespolitiek’: allianties tussen individuen die elkaar over de tijd
verspreide gunsten verleenden met een negatief effect voor de groep
als geheel. Het laten ‘rouleren’ van leiderschapsposities hielp niet
om dit te verminderen; verlaging van de opbrengst van de vriendjes-
politiek hielp een beetje. Vriendjespolitiek ‘genezen’ blijkt dus lastig.
ESB Gedrag

Gedrag ESB
431Jaargang 100 (4713 & 4714) 9 juli 2015
nismes voor groepen, om zo individuen te dwingen aan pu-
blieke goederen bij te dragen (Chauduri, 2011). Deze expe –
rimenten zijn echter allemaal individueel in de zin dat een
individu beslissingen neemt die een hele groep bevoordelen
of benadelen. Het zijn geen spellen waarbij een subgroep
iets beslist ten nadele van de rest.
Een derde toevoeging is dat de alliantievorming endogeen
van aard is. Het experiment met de best vergelijkbare in –
valshoek is de repeated bribery game (‘Spel van de zich
herhalende omkoping’) van Abbink et al. (2002). In hun
experimenten moet een omkoper (briber) beslissen hoeveel
steekpenningen te geven aan een ambtenaar (public official)
die dan moet beslissen hoeveel van een publiek goed toe
te kennen aan die omkoper. Hierbij wordt het verlies voor
de rest van de groep groter naarmate die ambtenaar meer
toekent. Het is daarmee een basisspel wat betreft steekpen –
ningen en het toekennen van publieke contracten, waarbij
het gedrag van studenten redelijk goed aansluit bij de al –
gemene corruptie-indices van hun land (Abbink en Serra,
2012). Een interessante uitkomst van deze experimenten is
dat de gunst van de ambtenaar niet optimaal is vanuit een
zelfzuchtig rationeel perspectief. Want de steekpenningbe –
slissing is al genomen, dus is er, zeker in een laatste ronde,
geen eigenbelang bij de wedergunst, aangezien er hierbij
een algemeen (dus ook individueel) verlies is. Toch zie je
in bijna zeventig procent van de experimenten dat ambte –
naren omkoping belonen door wedergunsten te verlenen.
De alliantie was – anders dan in ons experiment – echter
al vooraf bepaald: de experimentator heeft een duo gekop –
peld en meteen in een situatie geplaatst waarin de ene een
voorstel doet en de ander vervolgens een corrupte beslis-
sing moet nemen. Dit heeft als voordeel dat het onoorbare
karakter van de situatie duidelijk is, maar het mist wel de
dynamiek van de realiteit waarin allianties zich moeten
ontwikkelen en het helemaal niet meteen duidelijk is dat
bij een gunst een wedergunst verwacht wordt. Ook is het
in deze experimenten niet zo dat alliantievorming optimaal
kan zijn wanneer andere deelnemers aan alliantievorming
doen: de steekpenningen en gunsten staan hier immers los
van de beslissingen van andere spelers. Of de interventies
die effectief zijn in de repeated bribery game ook werken
in de dynamische situatie die wij nastreven is nog maar de
vraag.
HET BASISEXPERIMENT
Onze experimenten vonden plaats in 2013 in computer –
kamers van de Universiteit van Queensland. Dit gebeurde
met 160 studenten die in groepen van vier experimenten
deden, meestal met vijf groepen tegelijk. De studenten wer –
den achteraf betaald, ongeveer 25 Australische dollar (20
euro) per uur, variërend al naar gelang ze het spel succesvol
gespeeld hadden. Deze studenten kwamen van alle facul –
teiten, maar er zaten relatief veel business-studenten tussen. In het basisexperiment weten de vier spelers niet wie
hun medespelers zijn. Ze spelen twee keer 25 rondes, waar –
bij de eerste 25 rondes standaard zijn en er in de tweede 25
rondes een verandering in het spel optreedt. In elk van de 25 rondes van het spel moet de toewijzer
(allocator) op een computerscherm de keuze maken aan wie
hij een ‘job’ wil geven die productie oplevert (figuur 1). Elk van de vier deelnemers is voor de ander dus niet
meer dan een figuurtje, en blijft ook datzelfde figuurtje in
de volgende rondes. In het voorbeeld moet het groene vier –
kant (the allocator ofwel de toewijzer) een keuze maken tus-
sen de drie andere deelnemers, die in deze ronde verschillen
in hun productiviteit ofwel geschiktheid. Toevalligerwijs is
in deze ronde de rode cirkel het meest productief, maar in
iedere ronde wordt de productiviteit opnieuw weer door
het toeval beslist. Als in deze ronde het groene vierkant de
rode cirkel kiest, dan krijgt iedereen in die ronde de waarde
van de productiviteit van de gekozene (= drie labdollars).
Een keuze voor bijvoorbeeld de blauwe zeshoek zou dus
slechts 1 opleveren voor ieder van de vier spelers, wat 8
minder is voor de groep als geheel.
De persoon die gekozen wordt, krijgt een bonus van 25
labdollars. Daarnaast wordt hij de toewijzer in de volgende
ronde. Als het groene vierkant en de blauwe zeshoek elkaar
dus vinden in een alliantie, kunnen zij iedere ronde de bo –
nus van 25 labdollars voor zichzelf reserveren. Maar dit gaat
wel ten koste van de gezamenlijke productiviteit van de hele
groep, die dan niet de hoogst mogelijke productiviteit be –
haalt (van telkens 3). Gemiddeld genomen zou zo’n coalitie
een productiviteit hebben van 2, en dus zou hun coalitie aan
Alliantievorming is pas rationeel
op het moment dat duidelijk is dat anderen ook allianties willen vormen
Wat zien de deelnemers?FIGUUR 1

ESB Gedrag
432Jaargang 100 (4713 & 4714) 9 juli 2015
henzelf tweemaal 1 kosten in termen van gemiste produc-
tie, en ook de kosten aan de overige twee zijn nog een extra
tweemaal 1 Als iedereen continu de meest productieve per –
soon kiest, noemen we dit ‘meritocratisch’, en als een tweetal
een alliantie vormt dan noemen we dit ‘vriendjespolitiek’. In welke zin is een alliantie rationeel? Vanuit een indi-
vidu bekeken is alleen meritocratisch spelen rationeel: in de
25e en laatste ronde is het optimaal om de meest productie –
ve speler te kiezen. Als we dit weten, is dat ook optimaal in
de voorgaande ronde en in iedere ronde daarvoor. De ach –
terliggende reden is dat het niet optimaal is om eerdere gun –
sten te belonen, aangezien er in principe niets voor terug –
komt. Alliantievorming is pas rationeel op het moment dat
duidelijk is dat anderen ook allianties willen vormen. Als
iedereen een meritocratische spelstijl kiest, is het optimaal
als je dat zelf ook doet. Maar als anderen allianties spelen,
waaronder verstaan wordt dat ze een bewezen gunst (dat
is: gekozen worden terwijl men niet de meest productieve
speler was in die ronde) belonen door de volgende ronde de
gunstverlener te kiezen (dat is: een wedergunst) dan wordt
het wel individueel optimaal om ook alliantie te spelen. Vanuit het oogpunt van de alliantie is de verwachte op

brengst van een alliantie die in alle rondes de toewijzersrol
behoudt bovendien groter dan de opbrengst als iedereen
meritocratisch speelt. Daardoor is het een payoff-dominan-
te strategie. Hiermee vertoont een alliantie rationeel ge –
drag , zelfs als het gedrag van een individu dat – door blin –
delings uit te gaan van toekomstige wedergunsten – niet is.
RESULTATEN BASISEXPERIMENT
Tabel 1 geeft de resultaten van de verschillende experimen –
ten weer. Uiteindelijk bleek na de eerste twaalf rondes van
het basisspel ongeveer 35 procent van de spellen een allian –
tiespel (rondes waarin een alliantie dominant was). Gemid –
deld duurde het elf rondes voordat er een alliantie gevormd
was. Hierbij bestond een alliantie uit een gunst gevolgd
door een wedergunst, in die zin dat een duo elkaar koos als
toewijzer zonder dat de ander de meest productieve was.
VERDERE EXPERIMENTEN
Bonusverlaging
Na ons basisexperiment van 25 rondes stoppen we het spel
en geven we de spelers andere instructies wat betreft de
prikkels, waarna er weer 25 rondes gespeeld worden. In de
helft van de 28 basisexperimenten, 14 groepen dus, wordt
de bonus verlaagd van 25 labdollars naar slechts 3 labdol –
lars. Daarmee is het op zichzelf altijd lucratiever om meri-
tocratisch te spelen dan om een alliantie te vormen. Alleen
de vrees dat de andere twee een alliantie zouden spelen kan
er dan voor zorgen dat een alliantie in stand blijft. Wat we
dan ook prompt in vrijwel alle 14 experimenten met deze
variant zien: verlaging van de bonus heeft geen effect als de
allianties eenmaal gevormd zijn (tabel 1). Sterker nog , het
aandeel alliantiespel is hoger in deze tweede set van 25 ron –
des als de bonus lager is (hoewel niet statistisch significant).
Rouleren
De andere helft van de 28 basisexperimenten laten we vol –
gen door een andere regel omtrent wie er in de volgende
Bron: Frijters en Murray, 2015
Wat zien de deelnemers?FIGUUR 1
Alle experimenten BasisexperimentenVoorgekookte experimenten
Eerste 25 rondes Roulatie Lage
bonus Eerste 25
rondes Roulatie Lage
bonus Eerste 25
rondes Roulatie Lage
bonus
Percentage meritocratisch 56565660 625647*42 57
Percentage alliantie 4444 44 40 38 44 43 58 43
Percentage alliantie-initiatie 2031***11**25 3112** 8***30*** 8
Percentage wedergunst 2313*33 14 6*33 44*** 2835
Allianties per groep 1,110,8 1,10,8 0,6 1,21,5 1
Ronde 12-23¹
Percentage meritocratisch 55555560 615544** 40 56
Percentage alliantie
Percentage alliantie-initiatie 1732*** 9**22 33 10** 4***28*** 6
Percentage wedergunst 2813*36 18 535 55***3239
Ronde alliantie 4620** 56 31 950 83***47** 71
*/**/*** Significant in vergelijking met het resultaat in de eerste 25 rondes op respectievelijk tien-, vijf- en eenprocentsniveau
We zien wel dat nieuwe allianties
zich minder vormen, maar de allianties
die er reeds zijn blijven gewoon intact,
zelfs al is er dan roulatie tussen de allianties

Gedrag ESB
433Jaargang 100 (4713 & 4714) 9 juli 2015
ronde de toewijzer is. Met vijftig procent kans is dit de per-
soon die in de vorige ronde de rol van toewijzer kreeg , en
met vijftig procent kans is het een van de andere drie (in –
clusief de toewijzer van de vorige ronde). Hiermee ontstaat
er een geforceerde roulatie en kan een alliantie normaliter
de toewijzersrol voor slechts twee rondes vasthouden voor –
dat het ‘andere duo’ aan de beurt komt (meestal verdelen
de vier spelers zich in twee duo’s van twee die de alliantie
spelen). Dit vermindert het percentage alliantiespel nauwe –
lijks, en zo’n verschil is volstrekt insignificant (tabel 1). We
zien wel dat nieuwe allianties zich minder vormen, maar de
allianties die er reeds zijn blijven gewoon intact, zelfs al is er
dan roulatie tussen de allianties. Een voorbeeld uit de oudheid van ‘roulatie’ is het ge –
bruik van de Romeinen om via pure loting te bepalen wie
het voor het zeggen kreeg in een bepaald district van Rome.
De gedachte hierachter was dat individuen minder corrupt
zouden zijn als ze niet wisten waar en of ze ergens de baas
zouden worden, maar meer dat je daarmee voorkwam dat
coalities in districten een vriendje in de positie van ‘baas’
konden manoeuvreren, waarmee ze dan samen de rest kon –
den bedonderen. Dit roulatie-idee zie je in veel landen nog
vaak bij ministeries en ook wel in grote bedrijven: de top
rouleert tussen onderafdelingen om te voorkomen dat ze
zich te veel met subgroepen gaan identificeren.
Voorgekookte allianties
Verder deden we experimenten waarbij we van tevoren ie –
der van de spelers koppelden aan een van de andere via een
kort verhaaltje hoe die twee specifieke spelers elkaar nor –
maliter helpen in de wereld (zo van ‘rondje helpt vierkantje’
en ‘vierkantje helpt rondje’). Dit bleek uiterst effectief te
zijn in het creëren van allianties tussen de aangewezen kop –
pels (ze vormden zich sneller, gemiddeld genomen in acht
rondes, en bleven langer intact). Daarnaast verdubbelde het
aandeel van alliantiespel in de later gespeelde rondes tot on –
geveer tachtig procent. Binnen die primed ofwel ‘voorge-
kookte’ allianties was rouleren ook niet effectief, maar een
lagere bonus wel: alliantiespel verminderde tot ongeveer
twee derde van wat voorheen het geval was (tabel 1). Dit is
een aanwijzing dat duo’s met een sterkere alliantie van die
alliantie durven afwijken als duidelijk is dat ze daar allebei
voordeel van hebben. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer
de bonus te laag wordt en het ieder van hen meer oplevert
om meritocratisch te spelen.
CONCLUSIES EN BELEIDSIMPLICATIES
In termen van denkbare interventies ter voorkoming van al –
liantievorming , suggereren de experimenten geen voordeel
van roulatie van topposities: het hielp niet om de eenmaal
gevormde allianties te ontbinden, ze waren enkel iets min –
der in staat om elkaar continu een toppositie toe te spelen.
Effectiever lijkt het om de directe voordelen van alliantie –
vorming te verminderen door middel van een lagere bonus,
als er al groepen geformeerd waren. Een kanttekening bij de gevonden resultaten is dat er
meer experimenten nodig zijn om uitsluitsel te krijgen over
zowel de hoogte als de significantie van deze effecten. Daar –
naast zou in vervolgexperimenten de volgorde van basis en
interventie omgekeerd kunnen worden, zodat het duide -lijker wordt of de interventies erin slagen de formatie van
allianties te bemoeilijken.
Het voornaamste dat onze analyse momenteel toe –
voegt, is de opzet van het experiment zelf, namelijk een vrij
eenvoudige manier om ‘corrupt’ gedrag te genereren tussen
‘normale’ Australische studenten. Hiermee kunnen er aller –
lei beleidsinstrumenten worden getest op hun invloed op
alliantievorming en corruptie. Hoewel het onderzoek nog
geen duidelijke manieren toont om vooraf of achteraf iets
aan die alliantievorming te doen, is het wel een logische on –
derschrijving van het idee dat corruptie via groepsvorming
plaatsvindt: dus om meer te selecteren op groepen dan op
het individu en om alle groepsleden af te rekenen op de
prestaties van hun groepsgenoten.
LITERATUUR
Abbink, K., B. Irlenbusch en E. Renner (2002) An experimental bribery
game. Journal of Law,
Economics, and Organization, 18(2), 428–454.
Abbink, K. en D. Serra (2012) Anticorruption policies: lessons from the lab. In: D. Serra en
L. Wantchekon (red.), New advances in experimental research on corruption. Book Series: Re-
search in Experimental Economics. Emerald Group Publishing Limited, hoof
dstuk 4.
Chaudhuri, A. (2011) Sustaining cooperation in laboratory public goods experiments: a se-
lective survey of the literature. Experimental Economics, 14(1), 47–83.
Frijters, P. en G. Foster (2013) An economic theory of greed, love, groups, and networks. Cam-
bridge, VK: Cambridge University Press.
Murray, C. en P. Frijters (2015) Clean money in a dirty system. IZA Working Paper, 9028.
Murray, C., P. Frijters en M. Vorster (2015) Give and you shall receive: the emergence of wel-
fare-reducing reciprocity. IZA Working Paper, 9010.
Silver-Greenberg, J., B. Protess en P. Eavis (2014) New scrutiny of Goldman’s ties to the New
York Fed after a leak. New York Times, 19 november.

Auteurs