Ga direct naar de content

Een gedragseconomisch verantwoorde keuzevrijheid in de uittreedleeftijd

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: februari 10 2015

Met een juiste inrichting van de keuzearchitectuur zijn mensen beter af bij meer keuze voor de uittreedleeftijd. Werkgevers moeten hun personeel van begrijpelijke informatie voorzien op het moment dat uittreding nabij komt.

Gedragseffecten ESB

gedragseffecten

De klant centraal
bij risicocomunicatie
Pensioenrisico is veel meer dan een inkomensrisico. Pensioen is bedoeld om een levensstandaard te kunnen bereiken, en die hangt ook af van bijvoorbeeld relatieve prijsstijgingen. Zinvolle pensioencommunicatie legt dat uit en
geeft aan welke mogelijkheden de deelnemer heeft om zich
daartegen in te dekken. Een belangrijk instrument is het
vergroten van de mogelijkheden tot huishoudproductie.

Henriëtte
prast
Hoogleraar aan
de Universiteit van
Tilburg

V

oor het individu heeft pensioenvermogen
als doel om consumptie te verschaffen vanaf de dag van pensionering tot de dag van
overlijden (Merton en Snippe, 2011; Bodie, 2012) – en eventueel daarna voor de nabestaanden.
Pensioenrisico is daarmee een consumptie- of levensstandaardrisico (Bodie, 2012). Daaraan is nog toe te
voegen dat het voor het individu niet alleen gaat om een
absolute levensstandaard, maar ook om de consumptiemogelijkheden ten opzichte van die van anderen.
Mensen hechten immers sterk aan hun inkomen en consumptie in vergelijking met dat van relevante anderen
(Duesenberry, 1975; Easterlin, 1977; Friedman, 2006).
Dat vertaalt zich ook in gedrag: zo geven Nederlanders
meer geld uit aan een auto als hun buren de Postcodeloterij hebben gewonnen (Kuhn et al., 2011), maken ze
meer schulden als hun inkomen achterblijft bij dat van
hun referentiegroep, en beschouwen gepensioneerden
die minder vermogen hebben dan hun referentiegroep
zichzelf als minder welvarend dan gepensioneerden met

Jaargang 100 (4703S) 12 februari 2015

eenzelfde vermogen maar zonder ‘rijkere’ referentiegroep (Bender, 2004).
Hoezeer dit ogenschijnlijk vanzelfsprekende
perspectief op pensioenrisico van betekenis is voor
de communicatie hierover, kan inzichtelijk worden
gemaakt aan de hand van een bespreking van de onzekerheden voor het pensioen van het individu zoals
Merton (1977) die voorstelt.
Risico’s

Merton (1977) onderscheidt voor individuele pensioendeelnemers een aantal bronnen van onzekerheid:
vermogen op de einddatum, rente op de einddatum,
levensverwachting, toekomstig arbeidsinkomen, toekomstig aanbod van consumptiegoederen, toekomstige relatieve prijzen van consumptiegoederen en toekomstige preferenties.
Deze risico’s kunnen met elkaar samenhangen.
De waarde van het vermogen op de pensioendatum op
zichzelf heeft, als het erom gaat een inkomensstroom te
genereren, alleen betekenis in combinatie met de rente
op en het rendement vanaf de pensioendatum. Een
eenvoudig rekenvoorbeeld kan illustreren hoezeer informatie over vermogen op de pensioendatum op zich
betekenisloos is (Merton, 2006): een vermogen van een
miljoen euro op de einddatum geeft bij belegging in eeuwigdurende obligaties bij een rente van één procent een
inkomen van 10.000 euro per jaar. Een vermogen van
500.000 euro op de einddatum geeft bij een rente van
vijf procent een jaarlijks inkomen van 25.000 euro.
Niet alleen zegt de informatie aan het individu
over het vermogen op de pensioendatum lang niet alles, ze kan ook misleidend zijn. Het vermogen op de

De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.

61

ESB Dossier Keuzevrijheid en pensioenen

pensioendatum kan immers juist laag (hoog) zijn als
gevolg van een hoge (lage) rente (Merton, 2006) en
daarmee een hoog (laag) inkomen genereren.
Sommige van de genoemde bronnen van onzekerheid zijn universeel: ze beïnvloeden ieders levensstandaard in dezelfde richting. Voor andere is dat niet
vanzelfsprekend het geval, omdat het effect op de te
realiseren levensstandaard afhangt van de preferenties

Wil pensioenrisicocommunicatie
zinvol zijn, dan moet zij dus uitgaan van
het risico dat de geambieerde levensstandaard
niet kan worden bereikt

van het individu en de mate waarin hij zich heeft ingedekt tegen het risico van (relatieve) prijsveranderingen.
Stel dat designerkleding en make-up onverwacht sterk
in prijs dalen, terwijl voetbaltickets en snelle auto’s
juist veel duurder worden. Een gepensioneerde die er
goed uit wil zien, maar niets geeft om auto’s en voetbal,
heeft nu te veel pensioen, terwijl zijn generatiegenoot
die in een snelle auto naar het voetbalstadion wil rijden, maar niets geeft om dure kleding en make-up (ex
post) juist te weinig heeft gespaard om de geambieerde
levensstandaard te realiseren. Dat heeft niets te maken
met beleggingsrisico, het niet bereiken van het geambieerde inkomen of vermogen, of inflatie.
Om te begrijpen hoe levensstandaardrisico individueel is te mitigeren, is het nuttig om toekomstige
noodzakelijke en gewenste consumptie-uitgaven te
zien als een verplichting die het individu heeft aan
zichzelf. Als er tegenover deze verplichting een activum staat dat in dezelfde richting meebeweegt als
prijzen veranderen, is het risico (deels) gedekt. Een
voorbeeld is het hebben van een eigen woning: de
huiseigenaar met een woning waarop geen hypotheek
meer rust, heeft zich grotendeels ingedekt tegen het
risico dat wonen duurder wordt. Op zijn levensbalans
staat immers tegenover de verplichting (aan zichzelf )
om te kunnen wonen een bezitting (de woning) die
meebeweegt met prijswijzigingen.
62

De betekenis voor risicocommunicatie

Wil pensioenrisicocommunicatie zinvol zijn, dan
moet zij dus uitgaan van het risico dat de geambieerde
levensstandaard niet kan worden bereikt en aangeven waar dat van afhangt, om van daaruit een handelingsperspectief te bieden voor het individu om zich
tegen deze risico’s in te dekken. Sommige risico’s zijn
moeilijk of zelfs onmogelijk af te dekken voor zowel
professionals in de pensioensector als de pensioendeelnemer, zoals onvoorziene veranderingen in iemands
individuele preferenties. Voor andere risico’s geldt dat
het individu ze niet of moeilijk kan afdekken. Een
voorbeeld is het risico van een tegenvallend rendement
op aandelen. In theorie is dat door het individu af te
dekken met afgeleide instrumenten, maar daarvoor is
kennis over de samenstelling van de portefeuille nodig.
Bijsparen is hiervoor geen geschikt instrument. In theorie is het risico van relatieve prijsveranderingen te verkleinen door te beleggen in financiële activa die meer
renderen als de geprefereerde consumptie relatief meer
in prijs stijgt en vice versa (bij wijze van spreken beleggen in Starbucks als je later koffie wilt drinken bij Starbucks), maar het verdient aanbeveling om na te gaan
in hoeverre een specifiek beoogd consumptiepatroon
gebaat is bij het beleggen in specifieke industrieën.
Bescherming van de pensioendeelnemer tegen ongunstige prijzen van voor het individu specifieke consumptiebundels zou idealiter een van de factoren moeten
zijn die zijn/haar portefeuillesamenstelling bepalen,
en: “the portfolio that maximized expected (…) utility
might be one that would never be chosen by a maximizer of expected utility of wealth†(Merton, 1977). Als
het pensioenfonds weet wat de consumptievoorkeur is
van de deelnemers die het bedient – “make-up of voetbal†zou het daarmee rekening kunnen houden. Over
de vraag of het individu, geletterd of niet, daartoe in
staat is, luidt het antwoord vermoedelijk ‘nee’. Wat het
individu wel kan doen, is zijn levensstandaardrisico
verkleinen door te investeren in de mogelijkheid om
met minder geld dezelfde levensstandaard te kunnen
bereiken – het bezit van een eigen huis is hiervan een
voorbeeld. De moestuin die staatssecretaris Klijnsma
noemde als voorbeeld van een manier waarop gepensioneerden in extra inkomen kunnen voorzien, is te zien
als een metafoor voor alles wat het individu kan doen
om ervoor te zorgen dat de te bereiken levensstandaard
minder afhankelijk is van het pensioeninkomen en de
prijzen van consumptiegoederen (Prast, 2014). Wie
heel goed leert koken kan vrienden thuis uitnodigen

De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.

Jaargang 100 (4703S) 12 februari 2015

Gedragseffecten ESB

in plaats van met ze uit eten te gaan. Wie graag designermode draagt kan op naailes gaan. Kortom, investeren in
de vaardigheden voor ‘huishoudproductie’ helpt risico te
verkleinen. Dit alles zou niet mogen ontbreken in pensioenrisicocommunicatie, en deel moeten uitmaken van het
gecreëerde handelingsperspectief. In dit verband is het ook
van belang om de effectiviteit van financieel onderwijs op
school en op de werkvloer af te zetten tegen dat van bijvoorbeeld kookles, naailes, timmerles en les in het oplossen
van laptopproblemen. Dat geldt des te meer omdat het inmiddels duidelijk is dat financiële educatie slechts 0,1 procent van financieel gedrag verklaart, en nog minder onder
lagere inkomens (Fernandes et al., 2014; Mandell, 2012),
en gezien het gebrek aan bewijs voor de effectiviteit van pogingen het financiële pensioenbewustzijn te vergroten (Van
Soest en Prast, 2014).
Welke rol speelt het belang van relatief inkomen voor
de pensioenrisicocommunicatie? Pensioenfondsen kunnen
hiermee hun voordeel doen als het gaat om de communicatie over langlevenrisico. Enerzijds moeten ze duidelijk
maken dat als de levensverwachting onverwacht toeneemt,
dit gevolgen zal hebben voor de hoogte van het pensioen,
iets waar ze niets aan kunnen doen. Anderzijds kunnen ze
benadrukken dat het hier gaat om een risico dat iedereen –
althans generatiegenoten – in dezelfde mate zal treffen, iets
wat vanuit het perspectief van de relatieve levensstandaard
het leed verzacht.

Literatuur
Bender, K.A. (2004) The wellbeing of retirees: Evidence using subjective
data. CCR Working Paper, 2004(24)
Bodie, Z. (2012) The safety first approach to investing. Key note speech tijdens Conferentie over Pension Risk Management bij de Vrije Universiteit,
Amsterdam, 15 maart.
Bodie, Z. en H. Prast (2011) Rational pensions for irrational people – Behavioral science lessons for the Netherlands. In: Bovenberg, L., C. van Ewijk
en E. Westerhout (red.) The future of multi-pillar pensions. Cambridge: Cambridge University Press.
Boggio, C., E. Fornero, H. Prast en J. Sanders (2014) Seven ways to knit your
portfolio: is investor communication neutral? CeRP Working Paper, 140/(14).
Fernandes, D., J.G. Lynch en R.G. Netemeyer (2014) Financial literacy, financial education and downstream financial behaviors. Management Science,
60(8), 1861–1883.
Friedman, B. (2006) The moral consequences of economic growth. New York:
Alfred Knopf.
Kuhn, P., P. Kooreman, A. Soetevent en A. Kapteyn (2011) The effects of lottery prizes on winners and their neighbors: Evidence from the Dutch Post-

Conclusie

code Lottery. American Economic Review, 101(5), 2226–2247.

Pensioen heeft ten doel een levensstandaard te realiseren,
en pensioenrisico is dus een levensstandaardrisico. Dat lijkt
een open deur, maar gewoonlijk wordt pensioenrisico in
de communicatie naar pensioendeelnemers niet vanuit dit
perspectief maar vanuit dat van financiële informatie benaderd. Als gevolg daarvan krijgt de deelnemer onvolledige
en potentieel misleidende informatie en een zeer beperkt,
en mogelijk contraproductief, handelingsperspectief aangereikt. Zinvolle communicatie over pensioenrisico richt
zich op levensstandaardrisico, en biedt meer dan alleen een
financieel handelingsperspectief. Scholieren en werkenden
hebben wellicht meer baat bij (en plezier in) het vergroten
van hun niet-financiële capaciteiten, zodat ze beter bij een
tekortschietend pensioeninkomen hun levensstandaard
toch op peil kunnen houden, dan bij financiële educatie,
iets waaraan ze niet uit vrije wil deelnemen (Willis, 2011).
Door pensioencommunicatie op deze manier in te richten
wordt de individuele autonomie vergroot, het pensioenrisico wellicht verkleind, en is de kans ook groot dat mensen
meer betrokken raken bij hun pensioen.

Mandell, L. (2012), School-based financial education: Not ready for prime-

Jaargang 100 (4703S) 12 februari 2015

time. In: Bodie, Z., L.B. Siegel en L. Stanton (red.) Lifecycle investing: Financial education and consumer protection. Charlottesville, Virginia: Research
Foundation, CFA Institute.
Merton, R.C. (1977) A reexamination of the capital asset pricing model. In:
Merton, R.C., Risk and return in finance, Vol 1. Harper Collins, 141–159.
Merton, R.C. (2006) Observations on innovation in pension fund management in the impending future. PREA Quarterly, winter.
Merton, R.C. en J. Snippe (2011) Current pension policies are misguided. Financial Times, 23 januari.
Prast, H. (2012) Consumer financial protection?> and the way forward. In:
Bodie, Z., L.B. Siegel en L. Stanton (red.) Lifecycle investing: Financial education and consumer protection. Charlottesville, Virginia: Research Foundation,
CFA Institute.
Prast, H.M., en J. Sanders (2014) Verwantschap en financieel risicogedrag
van vrouwen. ESB, 99(4689/4690), 459–463.
Soest, A. van en H. Prast (2014) Pensioenbewustzijn. Netspar Panel Paper, 37.
Willis, L.E. (2011) The financial education fallacy. American Economic Review,
101(3), 429–434.

De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.

63

Auteur