Ga direct naar de content

Van agglomeratie- naar netwerkkracht

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: februari 10 2015

Nederlandse steden kunnen profiteren van elkaars stedelijke functies en groeiprestaties. De polycentrische netwerken waarbinnen deze steden liggen, zijn vaak net zo krachtig als agglomeraties.

ESB Ruimtelijk

ruimtelijk

Van agglomeratienaar netwerkkracht
Polycentriciteit van Europese regio’s draagt bij aan hun concurrentiekracht en groeivermogen wanneer ze onderling stedelijk-economische functies van elkaar lenen. Nederlandse steden kunnen in
het bijzonder profiteren van deze borrowed size omdat ze vaak deel
uitmaken van polycentrische regio’s.

Frank
van Oort
Hoogleraar aan de
Universiteit Utrecht
Evert Meijers
Onderzoeker aan de
TU Delft
Martijn
Burger
Universitair hoofddocent aan de
Erasmus Universiteit
Rotterdam
Mark Thissen
Onderzoeker bij het
Planbureau voor de
Leefomgeving
Marloes
Hoogerbrugge
Projectleider bij
Platform31

70

D

e stad als economische trekker is opnieuw
actueel. De stad biedt mensen en bedrijven
de meeste economische kansen, zelfs – of
juist vooral – in tijden van crisis. De agglomeratievoordelen voor bedrijven, zoals
minder zoekkosten voor informatie, geschoold personeel en
toeleveranciers, zijn er het grootst (lokalisatievoordelen). De
stad biedt bovendien producenten en bevolking meer lering,
en consumenten meer verzorging en vermaak door een grotere dichtheid van kennisinstellingen en hoogwaardige voorzieningen (urbanisatievoordelen). In navolging van de bekende Amerikaanse stedelijk econoom Edward Glaeser (2012)
wordt daarom ook wel gesproken van de triomf van de stad,
waarbij steden groter groeien en sterke posities innemen in de
globaliserende samenleving. De stedelijke dynamiek in WestEuropa lijkt echter in contrast te staan met deze algemene
metropolitane dynamiek: de verstedelijkingsgraad is er relatief
stabiel, grote steden groeien niet ten koste van kleinere steden
en de bijdrage van de grote steden aan het bruto binnenlands
product stijgt niet (Dijkstra et al., 2013). Toch profiteren
ook bedrijven en consumenten in Europese stedelijke regio’s
potentieel van elkaars nabijheid en van een hoge dichtheid
aan activiteiten, alleen verspreid over meerdere middelgrote
steden in plaats van in een centrale stad. Deze polycentriciteit is een kenmerk van het Nederlandse stedelijke systeem.
Eerder onderzoek in de Verenigde Staten toont aan dat de
productiviteit van het bedrijfsleven in polycentrische stedelijke regio’s niet hoeft te lijden onder een dergelijke structuur
(Meijers en Burger, 2010). Steden kunnen onderling functies,

urbanisatievoordelen en agglomeratiekracht van elkaar lenen
(borrowed size). Voor Europa en Nederland is weinig kwantitatief onderbouwd onderzoek beschikbaar naar de relatie
tussen polycentriciteit en economische dynamiek (Camagni
en Capello, 2015).
Recent is een aantal studies verschenen die de link tussen borrowed size en de internationale concurrentiepositie
van Nederlandse steden en regio’s benadrukt. Het Planbureau
voor de Leefomgeving bepleit in zijn studie naar topsectoren
het belang van goede verbindingen tussen Nederlandse steden om een gebrek aan massa en dichtheid te compenseren
(Raspe et al., 2012). De Raad voor de Leefomgeving en Infrastructuur sluit daar in zijn recente advies over de toekomst
van de stad bij aan en benadrukt het belang van borrowed
size (RLI, 2014). En ook de recente OESO territorial review
(OESO, 2014) concludeert dat borrowed size bij kan dragen
aan een vergrote internationale concurrentiepositie van Nederlandse steden. Wij doen verslag van een recent onderzoek
dat is uitgevoerd voor het Platform31-programma Kennis
voor Krachtige Steden (Van Oort et al., 2015), waarin de relatie tussen borrowed size of polycentriciteit en economische
groei daadwerkelijk is onderzocht, aangezien dit eerder voornamelijk vanwege datagebrek niet was gedaan.
De centrale onderzoeksvraag is of polycentriciteit kan
bijdragen aan de creatie van hoogwaardige metropolitane
functies en groeiprestaties. We definiëren en toetsen daarvoor
de begrippen borrowed size, borrowed functions en borrowed
performance in Europese steden en regio’s, en betrekken de
uitkomsten op de grootste Nederlandse steden.
Polycentriciteit en borrowed size

Het concept borrowed size is voor het eerst geïntroduceerd
door de Amerikaanse econoom en planner William Alonso
(1973). Volgens hem gaat borrowed size om de situatie dat
in het bijzonder kleine steden die gelegen zijn in een groter
metropolitaan gebied het beter doen doordat ze toegang hebben tot de agglomeratievoordelen van grotere buursteden. De
conceptualisering van borrowed size is na meer dan veertig
jaar wel toe aan een update. Borrowed size duidt de situatie
aan waarin er sprake is van een discrepantie tussen de omvang
van een plaats en de economische functies en prestaties ervan,
en waarbij dit bovendien veroorzaakt wordt door de positie

De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.

Jaargang 100 (4703) 12 februari 2015

Ruimtelijk ESB

Polycentriciteit en borrowed size getoetst

De discussie over borrowed size wordt vooral gevoerd in
meerkernige of polycentrische metropolitane regio’s. Om
te beoordelen of dit juist is, koppelen we de omvang van
een plaats los van de aanwezigheid van metropolitane functies aldaar. Tabel 1 presenteert correlaties tussen omvang en
functies van een plaats voor alle – dat wil zeggen bijna 2000

De dimensies van borrowed size

figuur 1

Relatie omvang en functies
Minder
functies dan
verwacht
Relatie omvang
en performance

van deze plaats ten opzichte van andere plaatsen. Het valt
uiteen in een functionele benadering (borrowed function) en
een performance-gerelateerde benadering (borrowed performance) zoals in figuur 1 is te zien. Wanneer een stad economische activiteiten of functies herbergt die normaliter alleen
te vinden zouden zijn in een grotere stad is er sprake van borrowed function. Van borrowed performance is sprake wanneer
een stad economisch presteert op het niveau van een grotere
stad. Dit uit zich in bijvoorbeeld een hogere arbeidsproductiviteit, hogere lonen of hogere vastgoedprijzen – allemaal
zaken waarvan er is aangetoond dat ze toenemen naarmate
een stad groter is. Een stad kan natuurlijk ook minder functies herbergen of minder presteren dan verwacht mag worden
op basis van haar omvang – dit duiden we aan met de term
agglomeration shadow.
Ook het schaalniveau waarop borrowed size zich kan
manifesteren vergt actualisering. Er zijn geen dwingende redenen waarom borrowed size beperkt zou blijven tot het metropolitane of stads-regionale schaalniveau, ook al doet het zich
met name voor in polycentrische stedelijke regio’s waarin veel
interactie is (Meijers en Burger, 2010). Indien interactie de
sleutel tot borrowed size is, en veel netwerkinteracties zelfs op
globale schaal plaatsvinden, dan hoeft borrowed size niet beperkt te zijn tot metropolitane regio’s, ook al hebben bepaalde
interacties – zoals die op de arbeidsmarkt – daar hun zwaartepunt. Sinds de tijd waarin Alonso zijn ideeën ontvouwde
is de wereldeconomie veel meer geglobaliseerd, en kan ook
netwerkconnectiviteit en interactie op (inter)nationale schaal
samenhangen met borrowed size. Voor internationale handelsrelaties van bedrijven, kennisrelaties van universiteiten en
bedrijven, en buitenlandse investeringsrelaties is de wereld het
speelveld van concurrentie (Van Oort et al., 2015). Verschillende typen agglomeratievoordelen kunnen op verschillende
schaalniveaus worden geleend, maar voor urbanisatievoordelen lijkt het metropolitane schaalniveau het belangrijkst.

Meer
functies dan
verwacht

Mindere
performance
dan verwacht

Agglomeration
shadow

Borrowed
function

Betere
performance
dan verwacht

Borrowed
performance

Borrowed size
(function &
performance)

– Europese steden. Daarbij is gekeken of deze in een meerkernige stedelijke regio – het hebben van buursteden – een
polycentrische stedelijke regio – het hebben van buursteden
die min of meer vergelijkbaar zijn qua omvang – of geïsoleerd
gelegen zijn. Voor het meten van de aanwezigheid van (inter)
nationale metropolitane functies en topvoorzieningen maken
we gebruik van een dataset samengesteld door het Duitse
Bundesinstitut für Bau-, Stadt- und Raumforschung (BBSR)
in Bonn Deze database bevat informatie over de ruimtelijke
spreiding van 26 metropolitane functies in 2008, waarvan
een aantal functies zijn samengevoegd in deelindices en een
totaalindex. Een hoge correlatie – dicht bij 1 – duidt op het
nagenoeg afwezig zijn van borrowed size of borrowed functions. In dit geval lopen omvang en functies van steden in de
pas. Een lage correlatie duidt zodoende op het aanwezig zijn
van borrowed size of borrowed functions.
Uit tabel 1 blijkt dat het hebben van buursteden niet automatisch tot borrowed size leidt. Er is geen lagere correlatie
tussen omvang en functie in steden met buursteden dan voor
steden zonder buursteden. Ook al zijn er buren waaraan kracht
ontleend kan worden, toch is er geen sprake van een grotere
ontkoppeling tussen omvang en functie. Opvallend genoeg
is te zien dat er veel vaker een disconnectie tussen de omvang
en functies van steden is wanneer deze in een polycentrische
stedelijke regio liggen (r = 0,69) dan voor steden met buurste-

Correlatie tussen omvang en functies van steden¹

tabel 1

Functies
N

Metro­
politaan

Politiek
Weten­
bestuurlijk schappe­lijk

Bedrijfs­
leven

Alle steden

1967

0,89

0,48

0,77

0,85

0,83

0,81

Steden zonder buursteden

648

0,75

0,40

0,35

0,68

0,68

0,74

Cultureel

Sport

Steden met buursteden

1319

0,89

0,47

0,78

0,85

0,84

0,81

Steden met buursteden gelegen in
een monocentrische stedelijke regio

710

0,94

0,87

0,87

0,93

0,89

0,81

Steden met buursteden gelegen in
een polycentrische stedelijke regio

609

0,69

0,25

0,51

0,70

0,64

0,80

¹ Alle correlaties zijn significant op eenprocentsniveau

Jaargang 100 (4703) 12 februari 2015

Bron: Van Oort et al., 2015

De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.

71

ESB Ruimtelijk

den gelegen in een monocentrische stedelijke regio (r = 0,943).
Vooral functies gerelateerd aan wetenschap en kennis, bedrijfsleven en cultuur dragen daaraan bij. Voor sportfuncties is deze
disconnectie er niet. Op basis hiervan kan gesteld worden dat
borrowed size en borrowed function dus vooral voorkomen in
polycentrische stedelijke regio’s – met andere woorden, tussen
steden van min of meer vergelijkbare omvang.
Polycentriciteit en borrowed performance

De tweede borrowed size-benadering richt zich op borrowed
performance. Hiervan is sprake wanneer een stad economisch
presteert op het niveau van een veel grotere stad. Op deze invulling wordt vaak gedoeld wanneer men in het huidige debat over
de internationale concurrentiekracht van steden en regio’s een
relatie legt met de posities van die steden en regio’s in internationale netwerken van kennis, handel en investeringen. De performance kan dan – in vergelijking met steden die concurreren
op dezelfde markten – gemeten worden wat betreft de stand of
groei van het inkomen, bruto regionaal product, de productiviteit, vastgoedprijzen, functionele gerelateerdheid – in toelevering en uitbesteding – of matching op de arbeidsmarkt. Beleids­
makers kunnen legio locatiefactoren beïnvloeden – welke stuk
voor stuk verschillen in belang per type netwerk, per marktniche waarin het lokale bedrijfsleven actief is, en per regio.
Regionale concurrentiekracht wordt in navolging van
Storper (1997) vaak beschouwd als het vermogen van een regio
om bedrijven aan te trekken of te behouden met een stabiel of
stijgend marktaandeel in de markten waarop zij actief zijn, resulterend in een hogere welvaart voor de regionale bevolking.
Maar net als borrowed size, kent ook het concept stedelijke of
regionale concurrentiekracht een lange geschiedenis. Voortbouwend op Balassa die in 1965 een maatstaf voor revealed
comparative advantage (Balassa Index) ontwikkelde, werd in

Modelschattingen voor productiviteitsgroei in
Europese regio’s
Distri­butie

0

0

++

0

Private R&D

0

0

0

0

0

Publieke R&D

0

0

0

0

0

Openheid economie

0

0

0

0

++

Marktpotentiaal

++

0

+

0

++

0

Opleidingsniveau
beroepsbevolking

++

++

++

0

++

0

+

Specialisatie economie

++

++

++

++

0

0

++
0

Overige

Trad. Industrie

0

Financiële

Moderne
industrie

Constante

Zakelijke

Totaal

tabel 2

dienstverlening

Productiviteitsniveau (sector)

++

0

++

0

Omvang stad

0

0

0

0

0

0

+

Polycentriciteit

++

++

+

+

++

0

Verspreiding/landelijkheid
R2

0

0

0

+

0,42

0,48

0,30

0,37

0,22

0,34

0,41

+/++ Positief en significant op respectievelijk vijf- en eenprocentsniveau, -/– Negatief en significant op
respectievelijk vijf- en eenprocentsniveau

72

Bron: Van Oort et al., 2015 

de ruimtelijke economie door Finger en Kreinin (1979) de
Export similarity index geïntroduceerd. Het begrip concurrentiekracht werd hier vrij snel aan gekoppeld en door studies
van Michael Porter gecombineerd met clusters (Porter, 1990).
Om de concurrentiepositie van een regio te versterken, richten
beleidsmakers zich veelal op locatiefactoren of regionale activa
die de aantrekkelijkheid van de regio voor bedrijven en mensen
vergroten.
Het is hierbij waardevol om te achterhalen welke locatiefactoren van belang zijn voor bedrijven die opereren in specifieke deelmarkten (Thissen et al., 2013). De internationale wetenschappelijke literatuur is uitermate kritisch over de inhoud
en het nut van benchmarks om dit te doen, aangezien deze
de concurrentiepositie voorstellen als iets dat overal en altijd
maakbaar is, waarbij succes van elders kan worden gekopieerd
(Bristow, 2010). Men verliest daarbij de marktspecifieke netwerkomstandigheden van bedrijven uit het oog: een bedrijf uit
Utrecht of Rotterdam concurreert niet met het bedrijfsleven
van elke andere regio in de wereld, maar alleen met bedrijven
die op dezelfde markt opereren. Specialisaties en bepalende
locatiefactoren van het bedrijfsleven in de ene regio zijn niet
identiek aan die van de andere regio.
Een betere manier om de relevante locatiefactoren voor
regionale concurrentie te achterhalen, is door te kijken naar
de overlap in handel (bedrijven in de regio’s A en B exporteren
hetzelfde naar regio C en concurreren daardoor met elkaar),
overlap in buitenlandse investeringen (A en B willen dezelfde
investeringen van C ontvangen) en overlap in kennis (A en B
willen beide met C samenwerken in onderzoek). Netwerkgegevens zijn nodig om op deze manier specifieke concurrenten
te onderscheiden, en deze zijn voor alle Europese regio’s verzameld door middel van interacties in handel, buitenlandse investeringen en samenwerking in co-patenten. Vervolgens kunnen
we bepalen op welke locatiefactoren een stedelijke regio beter
of minder scoort dan haar daadwerkelijke concurrenten. In Van
Oort et al. (2015) is dit gedaan voor de grootste Nederlandse
steden. Locatiefactoren zijn geselecteerd op basis van een literatuuronderzoek naar theoretische en empirische determinanten
van groei en concurrentiekracht (Thissen et al., 2013).
Uit die analyse blijkt dat er factoren zijn die voor alle Nederlandse steden als verbeterpunten gelden wanneer het gaat
om concurrentieposities. De regionale kenniseconomie is bij de
concurrenten vaak beter ontwikkeld dan in de Nederlandse steden. Eindhoven scoort weliswaar goed op patenten en private
R&D, maar minder goed op publieke R&D – terwijl de laatste
wel belangrijk is voor het aantrekken van buitenlandse investeringen in de hightech-industrie en kennisgedreven samenwerkingsrelaties. In Utrecht, Amsterdam, Rotterdam en Den Haag
zijn juist de scores van publieke R&D hoger dan bij de concurrenten. Verder blijkt dat de bevolkingsomvang en dichtheid van
de Nederlandse stedelijke regio’s minder groot zijn dan bij concurrerende steden en regio’s. In het algemeen is de omvang van
een regio op korte termijn niet makkelijk te beïnvloeden met
beleid. Stedelijke opschaling – polycentriciteit – kan de economische omvang of de nabijheid van locatiefactoren echter wel
beïnvloeden.
Polycentriciteit en borrowed performance getoetst

Om de relatie tussen een dergelijke opschaling door polycentriciteit met productiviteitsgroei – als indicator voor borro-

De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.

Jaargang 100 (4703) 12 februari 2015

Ruimtelijk ESB

wed performance – te toetsen, is een aantal econometrische
modellen opgesteld voor stedelijke regio’s in Europa (tabel 2).
Hierbij zijn de voor Nederlandse steden belangrijke factoren
opgenomen die potentieel kunnen bijdragen aan productiviteitsgroei op regionale schaal in Europa. Aan indicatoren
voor kenniseconomie en stedelijke en agglomeratie omvang
voegen we het element van stedelijke structuur toe. Andere
belangrijke variabelen zijn de ligging ten opzichte van Europese markten, de internationale bereikbaarheid, en de openheid van de lokale economie in termen van import en export.
Voor die aspecten controleren we zo veel mogelijk in onze
modellen – alle controlevariabelen zijn gemeten in 2000. Productiviteitsgroei is gedefinieerd als de toename in gemiddelde
arbeidsproductiviteit tussen 2000 en 2010 – data die afkomstig zijn van Cambridge Econometrics. Volgens Porter (1990)
is de groei in productiviteit de belangrijkste individuele variabele die concurrentiekracht kan samenvatten. We testen voor
de invloed van drie indicatoren op productiviteitsgroei, die
gezamenlijk de stedelijke structuur van een regio weergeven:
ten eerste de stedelijke omvang van een regio, ten tweede de
mate van polycentriciteit van een regio, en ten derde de mate
van fysieke verspreiding van bevolking binnen een regio –
verspreiding en landgebruik.
We gebruiken informatie over bevolking en werkgelegenheid in 142 stedelijke regio’s en dezelfde informatie op het
schaalniveau van steden en gemeenten in Europa. De mate
van polycentriciteit van een regio is gemeten door het aandeel
van de bevolking in de grootste gemeente van een regio te bepalen. Indien dit 100 procent is, is de regio puur monocentrisch van aard. Als dit bijvoorbeeld 25 procent is, dan betekent dit dat de kleinere steden buiten de grootste gemeente in
de regio in totaal 75 procent van de bevolking herbergen. De
regio is dan meer polycentrisch. Na transformatie betekent
een hogere score op de indicator een grotere mate van polycentriciteit. We schatten groei voor verschillende sectoren in
regio’s, en voor de gehele regionale economie.
Productiviteitsgroei hangt volgens tabel 2 sterk positief
samen met het opleidingsniveau van de beroepsbevolking,
marktpotentieel en de specialisatie van de lokale economie.
Er is een negatieve relatie met de stand van de productiviteit: regio’s die al sterk positief zijn, groeien minder snel
– convergentie. De productiviteitsgroei van regio’s hangt
mede van hun ruimtelijke organisatie. Hierbij geldt niet zozeer dat omvang helpt: juist een polycentrische structuur kan
bijdragen aan groei en concurrentiekracht. Dit betekent dat
een netwerk van middelgrote steden in Europa niet alleen
versterkend werkt, maar dat ze ook gezamenlijk kunnen bijdragen aan economische groei. Meer robuuste toetsing is hier
nodig – met aandacht voor heterogeniteit en causaliteitsaspecten – maar Nederland lijkt met zijn polycentrische stedelijke structuur wel degelijk ook potenties te hebben voor
mogelijke borrowed performance.
Conclusie

Agglomeratievoordelen zijn belangrijk voor economische
groei en de internationale concurrentiepositie van steden.
Omdat Nederland geen echte grote steden kent, onderzochten we of organisatie in (inter)nationale en regionale
netwerken tot vergelijkbare voordelen kan leiden. Concurrentiekracht en borrowed size staan beide in hun kinderJaargang 100 (4703) 12 februari 2015

schoenen als het gaat om het goed begrijpen van de netwerkdimensie. Het is ondanks de recente suggesties daaromtrent
ook niet vanzelfsprekend dat de twee begrippen gezamenlijk bijdragen aan de lokale economische dynamiek. Ruimtelijke patronen van borrowed size, borrowed function en
borrowed performance hoeven zeker niet parallel te lopen.
Vooral in polycentrische stedelijke regio’s worden functies losgekoppeld van de bevolkingsomvang van steden.
Polycentrische regio’s hebben ook een extra groeipotentie in
productiviteit, gecontroleerd voor andere belangrijke locatiefactoren die samenhangen met kenniseconomie en posities in
Europese economische netwerken. Wanneer regio’s zowel de
omvang en metropolitane functies (borrowed function) als
de economische groeiprestaties (borrowed performance) van
elkaar lenen, levert polycentriciteit op Europees niveau een
positieve bijdrage. Hiermee heeft Nederland, met zijn bij uitstek polycentrische stedelijke structuur, een troef in handen.
Onze onderzoeksvraag of polycentriciteit positief kan bijdragen aan de creatie van metropolitane functies en groeiprestaties kan positief beantwoord worden. Onze bevindingen zijn
belangrijk voor de discussie over economische groei in Europese – en vooral Nederlandse – steden, en vormen de link tussen de inzichten van Dijkstra et al. (2013), dat middelgrote
steden in Europa groeipotenties hebben, met het inzicht van
Glaeser (2012) dat agglomeratievoordelen de motor van de
economische groei in steden zijn.

Literatuur
Alonso, W. (1973) Urban zero population growth. Daedalus, 102(3), 191–206.
Balassa, B. (1965) Trade liberalisation and revealed comparative advantage. The Manchester
School, 33(2), 99–123.
Bristow, G. (2010) Critical reflections on regional competitiveness. Theory, policy, practice. Londen: Routledge.
Camagni, R. en R. Capello (2015) Second-rank city dynamics: theoretical interpretations behind their growth potentials. European Planning Studies, te verschijnen.
Dijkstra, L., E. Garcilazo en P. McCann (2013) The economic performance of European cities
and city-regions: myths and realities. European Planning Studies, 21(3), 334–335.
Finger, J.M. en E. Kreinin (1979) A measure of export similarity and its possible uses. The
Economic Journal, 78, 905–912.
Glaeser, E.L. (2012) Triumph of the city. Londen: MacMillan.
Meijers, E. en M. Burger (2010) Spatial structure and productivity in US metropolitan areas.
Environment and Planning A, 42(6), 1383–1402.
OESO (2014) Economic Surveys: Netherlands. Parijs: OESO.
Van Oort, F., E. Meijers, M. Burger, M. Thissen et al. (2015) De concurrentiepositie van Nederlandse steden: van agglomeratiekracht naar netwerkkracht. Den Haag: Platform 31.
Porter, M. (1990) The competitive advantage of nations. Londen: Macmillan.
Raspe, O., A. Weterings en M. Thissen (2012) De internationale concurrentiepositie van de topsectoren. Den Haag: Planbureau voor de Leefomgeving.
RLI (2014) De toekomst van de stad. De kracht van nieuwe verbindingen. Den Haag: Raad voor de
Leefomgeving en Infrastructuur.
Storper, M. (1997) The regional world. New York: Guilford Press.
Thissen, M. (2014) Het Europese scoreboard van regional concurrentievermogen: regionaal-economische beleidsstrategieontwikkeling gebaseerd op de concurrentiekracht. PBL
Achtergrondrapport, 1449.
Thissen, M., F. van Oort, D. Diodato en A. Ruijs (2013) Regional competitiveness and smart specialization in Europe. Cheltenham: Edward Elgar.

De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.

73

Auteurs