Ga direct naar de content

Baan onder scholingsniveau is geen springplank

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: december 17 2014

Een baan onder het scholingsniveau is vaak geen springplank naar een meer passende baan. Overheidsbeleid zoals dat rond de Werkloosheidswet moet niet te hard prikkelen tot baanaanvaarding.

Arbeidsmarkt ESB

Arbeidsmarkt

Baan onder
scholingsniveau is
geen springplank
Veel schoolverlaters aanvaarden werk onder hun opleidingsniveau
vanuit het geloof dat dit een springplank zal blijken naar een adequate baan. Onderzoek op basis van Vlaamse gegevens toont echter aan dat dit geloof niet strookt met de wetenschappelijke werkelijkheid. Jongeren die een baan onder hun niveau aanvaarden,
blijven doorgaans lang in deze werkkring hangen. Beleidsmakers
dienen er zich dan ook voor te hoeden jongeren te stimuleren om
welke baan dan ook te aanvaarden.

Stijn baert
Postdoctoraal
onderzoeker aan de
Universiteit Gent

I

nternationale studies geven aan dat veel jonge werknemers aan het begin van hun carrière ‘overschoold’
zijn (Battu et al., 1999; Dolton en Vignoles, 2000).
Werknemers worden beschouwd als overschoold
wanneer hun opleidingsniveau het niveau overstijgt
dat nodig is om hun baan uit te kunnen voeren. Een adequate
baan is vanuit dat perspectief een baan die aansluit bij hun
opleiding. Voor Vlaanderen en Nederland toont wetenschappelijk turven aan dat, afhankelijk van de precieze meetmethode en -periode, tussen de twintig en veertig procent van de
schoolverlaters bovenmatig geschoold zijn in hun eerste baan
(Fernández, 2004; Verhaest en Van der Velden, 2013). Op
het eerste zicht is dat geen goede zaak voor deze schoolverlaters. Overschoolde werknemers ontvangen immers een lager
loon en ervaren minder arbeidstevredenheid in vergelijking
met werknemers met hetzelfde menselijk kapitaal die wel een
baan op hun opleidingsniveau uitoefenen (Hartog, 2000; Allen en Van der Velden, 2001). Vanuit die optiek zou men zich
kunnen afvragen waarom jongeren banen onder hun niveau
aanvaarden. Een mogelijk antwoord op die vraag is dat het
aannemen van werk waarin zij overschoold zijn voor hen de
snelste weg is naar het vinden van een adequate baan. Deze

redenering wordt in de economische literatuur geschraagd
door de carrièremobiliteitstheorie, zoals theoretisch geïntroduceerd door Sicherman en Galor (1990), die stelt dat arbeid
onder niveau een investering is in werkervaring die de promotiemogelijkheden naar banen op een hoger niveau, binnen
hetzelfde bedrijf of erbuiten, verhoogt. In dit artikel wordt
deze theorie empirisch getoetst en tevens onderzocht in hoeverre werkgevers een mogelijke voorkeur hebben voor schoolverlaters zonder baan of met baan onder hun scholingsniveau.
baan onder niveau dempt doorgroei

Baert et al. (2013) testten de voornoemde carrièremobiliteitstheorie empirisch. Meer in het bijzonder gingen ze na – op
basis van maandelijkse gegevens omtrent de school- en arbeidsmarktstatus van een representatieve steekproef van 9000
Vlaamse individuen, geboren in 1976, 1978 of 1980 – of
werkloze schoolverlaters die een baan aanvaarden onder hun
scholingsniveau daarmee hun overgang naar een adequaat
baanniveau versnellen, in vergelijking met de – hypothetische
– situatie waarin ze blijven zoeken naar een goede match. Om
een causaal verband bloot te leggen, gebruikten de onderzoekers de zogenaamde timing of events-methode van Abbring
en Van den Berg (2003). Met deze econometrische evaluatietechniek wordt variatie in de timing van het instromen
in de arbeid onder niveau gebruikt om het effect van deze
behandeling op de timing van het instromen in de adequate
arbeid te identificeren. Door het simultaan modelleren van
verschillende tijden of duur voor dezelfde individuen, kunnen
de onderzoeksresultaten uitgefilterd worden voor individuele
kenmerken die niet waargenomen worden in de onderzoeksdata – zoals intrinsieke intelligentie en motivatie.
De onderzoeksresultaten van Baert et al. (2013) zijn
eenduidig. Het aanvaarden van werk onder iemands niveau
verlengt, in ieder geval in Vlaanderen, de duur tot het instromen in een adequate baan. De Vlaamse werkloze jongeren
in de onderzoeksdata die een baan aanvaardden onder hun
scholingsniveau, zagen daarna hun maandelijkse kans op het

De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
Jaargang 99 (4699 & 4700) 18 december 2014
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.

769

ESB Arbeidsmarkt

instromen in een adequate baan met maar liefst 96 procent
dalen in vergelijking met de situatie waarin ze werkloos waren
gebleven. Voor meer dan de helft van de werkloze schoolverlaters die een baan onder hun scholingsniveau aanvaardden,
duurde het maar liefst bijna tien jaar alvorens ze een baan
vonden op hun scholingsniveau. Simulaties leren dat, in het
geval deze schoolverlaters geen baan onder niveau aanvaard
hadden en verder hadden gezocht naar gepast werk, de helft
van deze groep al binnen drie maanden een adequate betrekking gevonden zou hebben.
De resultaten geven verder aan dat het effect van het aanvaarden van arbeid onder niveau varieert wat betreft het moment waarop men dat doet. Werken beneden niveau heeft het
meest negatieve effect wanneer men de baan direct aan het
begin van de zoektocht ernaar aanvaardt. Dan verlaagt zich
nadien de maandelijkse kans om een adequate baan te vinden
met 98 procent, in vergelijking met de situatie waarin men
verder blijft zoeken naar een eerste baan die meteen op het
scholingsniveau van de schoolverlater is. Wanneer men arbeid
onder zijn niveau aanvaardt na een jaar werkloosheid, neemt
nadien de maandelijkse kans om een adequate baan te vinden af met 85 procent. Aanvaardt men arbeid onder niveau
na twee jaar werkloosheid, dan neemt daarna de maandelijkse
kans om een adequate baan te vinden af met 56 procent. Het
negatieve effect is dus kleiner wanneer men later in het ‘werkloosheidsspel’ instroomt op een lager scholingsniveau. Dit
effect wordt echter nooit kleiner dan 50 procent. Ergo: wanneer men ook werk op een lager niveau aanvaardt, zal dit de
kans om in de maanden daarna een adequate baan te vinden
met minstens de helft doen afnemen.
Voorkeur voor overschoolde sollicitanten

Met het oog op het zo snel mogelijk realiseren van een transitie naar een adequate baan blijkt het aanvaarden van arbeid
onder niveau dus eerder een valkuil dan een springplank. De
economische literatuur biedt enkele mogelijke verklaringen.
Ten eerste kunnen baanspecifieke investeringen in menselijk

Sollicitatie-experiment

tabel 1

Procentuele kans op positieve reactie voor:
schoolverlater

werkloze

overschoolde

27

22

25

Alle vacatures
Opdeling naar opleidingsniveau
Middengeschoold

11

7

8

Hooggeschoold: bachelor

33

29

32

Hooggeschoold: master

33

25

31

Vast contract

26

21

23

Tijdelijk contract

33

28

36

Opdeling naar contracttype

Bron: Baert en Verhaest, 2014

770

kapitaal – op voorstel van de werkgever of op initiatief van
de werknemer zelf – ervoor zorgen dat men blijft hangen in
een inadequate baan (Pissarides, 1994). Verder lijkt het onwaarschijnlijk dat het zoeken naar een adequate baan met dezelfde intensiteit zou kunnen worden voortgezet nadat men
reeds een baan heeft aangenomen onder zijn niveau (Holzer,
1987). Ten slotte is het mogelijk dat het aanvaarden van een
dergelijke baan een negatief signaal vormt naar toekomstige
werkgevers toe. In hun perceptie wordt het feit dat men een
baan aanneemt onder zijn niveau mogelijk gelijkgesteld met
een gebrek aan talent en ambitie (McCormick, 1990).
In vervolgonderzoek onderzochten Baert en Verhaest
(2014) deze laatste hypothese. Zij gingen na wat werkgevers
het minst graag zien in een cv: arbeid onder niveau of werkloosheid? Het is immers belangrijk te weten of jongeren blijven steken in een lager arbeidsniveau door zaken die ze zelf
deels in de hand hebben – zoals het niet meer actief op zoek
gaan naar een adequate baan – dan wel door keuzes die werkgevers maken.
In het kader van hun onderzoek stuurden Baert en Verhaest (2014) tussen november 2013 en maart 2014 fictieve
sollicitaties naar 396 bestaande vacatures in de Vlaamse arbeidsmarkt. Het ging daarbij om vacatures voor startersbanen
gericht op werknemers met een diploma Secundair Onderwijs – met de richting Handel –, een professionele bachelor
in Bedrijfsmanagement of een master in de Handelswetenschappen. Naar elke geselecteerde vacature werden er drie sollicitaties verstuurd van mannelijke kandidaten met de juiste
kwalificaties. De drie cv’s en motivatiebrieven verschilden in
details – bijvoorbeeld de vermelde sportclub – en lay-out,
maar waren, op één aspect na, volstrekt identiek in termen
van productiviteitsbeïnvloedende kenmerken – zoals scholingsniveau en talenkennis. Wat wezenlijk verschilde, was wat
de drie kandidaten hadden gedaan gedurende het laatste jaar.
Eén sollicitant zat tijdens dat laatste jaar nog in de schoolbanken en presenteerde zich dus als een schoolverlater. De andere
was al een jaar afgestudeerd en sindsdien werkloos. De laatste
sollicitant was ook al een jaar afgestudeerd en had daarna een
baan gehad onder zijn scholingsniveau, een baan die geen relevante ervaring impliceerde voor de baan waarvoor er gesolliciteerd werd. Via het monitoren van het aantal positieve reacties van werkgeverszijde voor deze twee laatste kandidaten,
kon het signaaleffect van de werkloosheid vergeleken worden
met dat van de arbeid onder het scholingsniveau. Daarnaast
kon ook het signaaleffect van werkloosheid en overscholing op
zich gemeten worden door het aantal positieve reacties op de
twee laatste kandidaten te vergelijken met die op de schoolverlater. Aangezien alle informatie waarover de werkgever
beschikte om zijn keuze op te baseren door de onderzoekers
bepaald werd, konden de resultaten als causaal geïnterpreteerd
worden.
Wat bleek nu uit de analyse van de reacties van werkgeverszijde? In het algemeen ontving de schoolverlater in 27
procent van de sollicitaties een positieve reactie – een uitnodiging voor een sollicitatiegesprek, het aanbod van een alternatieve baan, of een geïnteresseerde vraag om meer informatie
te verstrekken (tabel 1). Voor de kandidaat met werkloosheidservaring was dat slechts 22 procent. En voor de kandidaat die
onder zijn niveau werkte, was dat 25 procent. Verdere statistische analyse toont aan dat het aantal positieve reacties voor

De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
Jaargang 99 (4699 & 4700) 18 december 2014
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.

Arbeidsmarkt ESB

de kandidaat die werkloos was gedurende het afgelopen jaar
significant lager lag dan die voor zowel de schoolverlater als
de kandidaat die onder zijn niveau werkte. In tegenstelling tot
de bevindingen van McCormick (1990) lijkt op de Vlaamse
arbeidsmarkt het signaaleffect van werkloosheid beduidend
negatiever te zijn dan het signaaleffect van werk aanvaarden
onder iemands niveau. Het verschil tussen het profiel van
schoolverlater en dat van een onder niveau werkende bleek
verder niet significant. Dit laatste veranderde wel wanneer
er enkel gekeken werd naar vacatures die een permanente betrekking aanboden: voor deze banen werden schoolverlaters
duidelijk geprefereerd boven degenen met een jaar ervaring
in een baan onder hun scholingsniveau. Dit kan erop wijzen
dat werkgevers het aantrekken van deze laatste groep als een
risico zien, een risico dat ze liever niet willen nemen wanneer
ze een verbintenis op langere termijn aangaan. Verder bleek
dat het stigma-effect van werkloosheid groter was voor hooggeschoolden dan voor laaggeschoolden.
Conclusie en beleidsimplicaties

De onderzoeksresultaten laten zien dat de meeste Vlaamse
jongeren die een baan onder hun scholingsniveau aanvaarden
hierdoor een transitie naar een baan op hun eigen niveau uitstellen, vergeleken met de situatie waarin ze verder blijven zoeken naar een goede match. Overscholing blijkt dus eerder een
valkuil dan een springplank te zijn. Dit fenomeen kan echter
niet verklaard worden door te kijken naar de werkgeverszijde:
werkgevers verkiezen, over het algemeen, werkkrachten die
eerder een betrekking hadden en onder hun niveau boven
werkkrachten die in dezelfde periode werkloos bleven.
Het aangehaalde onderzoek geeft aan dat jonge schoolverlaters, indien het hun ambitie is om snel een baan te vinden
die past bij de vaardigheden die ze op school hebben geleerd,
het beste wat langer kunnen zoeken naar een dergelijke betrekking in plaats van een lager arbeidsniveau aan te nemen.
Indien ze een baan onder hun niveau aanvaarden, riskeren
ze hierin langdurig te blijven steken en niet door te stromen
naar een baan die afgestemd is op hun vaardigheden. Dit leidt
niet alleen tot loonverlies en een lagere baantevredenheid bij
deze jongeren, maar is ook maatschappelijk inefficiënt. Ondernemingen zouden immers meer kunnen produceren met
dezelfde inzet aan personeel indien ze beter gebruik zouden
maken van de vaardigheden van hun werknemers. Voor langdurig werkloze jongeren is het echter minder duidelijk of
meer selectiviteit bij de zoektocht naar een eerste betrekking
relevant is. Dit komt omdat deze groep dan riskeert om in de
werkloosheid te blijven steken, wat nog hogere maatschappelijke kosten met zich meebrengt dan een baan onder niveau.
Bovendien blijkt uit het besproken onderzoek dat werkgevers
een substantiële periode van werkloosheid – één jaar in het
experiment – zien als een zeer negatief signaal, negatiever dan
werken onder niveau, vooral voor hooggeschoolden.
Beleidsmakers dienen jongeren er dus voor te behoeden
om te snel om het even welke baan te aanvaarden. Recente
beleidsoriëntaties in Vlaanderen en België staan echter haaks
op deze aanbeveling. De federale regering heeft immers begin 2012 de wachtperiode – na het schoolverlaten – voor het
recht op een werkloosheidsuitkering verlengd. Dit verhoogt
de druk om zo snel mogelijk een baan te aanvaarden. Daarnaast heeft de regering ook nog het begrip ‘passende dienst-

betrekking’ versoepeld. Voorheen mocht een werkzoekende
gedurende de eerste zes maanden werkloosheid een aangeboden baan weigeren indien die niet met het aangeleerde beroep
overeenstemde. Sinds 1 januari 2012 is deze beschermingsperiode teruggeschroefd naar drie maanden. Dit voert de druk
op om banen onder het opleidingsniveau te aanvaarden. Het
beschreven onderzoek toont aan dat dit mogelijk economisch
inefficiënt is.
Het beleid in Nederland heroriënteerde zich op hetzelfde moment in omgekeerde richting. Tussen 1 oktober
2009 en 1 januari 2012 was in Nederland de Wet Investeren in Jongeren (WIJ) van kracht. In het kader van deze wet
werd de bijstandsvergoeding voor jongeren vervangen door
een systeem waarin de gemeenten zich verbonden om deze
jongeren ofwel een opleiding, ofwel een baan aan te bieden.
Wanneer deze baan – die al dan niet op het scholingsniveau
van de jongere kon zijn – niet werd aanvaard, kreeg de jongere
geen enkele vorm van uitkering. Per 1 januari 2012 werd deze
wet echter afgeschaft. Sindsdien kunnen jongeren opnieuw,
na een wachtperiode van vier weken, een beroep doen op een
bijstandsuitkering. Op die manier voelen zij minder de druk
om welke baan dan ook te aanvaarden.

Literatuur
Abbring, J.H. en G. van den Berg (2003) The non-parametric identification of treatment effects in duration models. Econometrica, 71(5), 1491–1517.
Allen, J. en R. van der Velden (2001) Educational mismatches versus skill mismatches: effects on wages, job satisfaction, and on-the-job search. Oxford Economic Papers, 5.
Baert, S., B. Cockx en D. Verhaest (2013) Overeducation at the start of the career: stepping
stone or trap? Labour Economics, 25(C), 123–140.
Baert, S. en D. Verhaest (2014) Unemployment or overeducation: which is a worse signal to
employers? IZA Discussion Papers, 8312.
Battu, H., C. Belfield en P. Sloane (1999) Overeducation among graduates: a cohort view.
Education Economics, 7(1), 21–38.
Dolton, P. en A. Vignoles (2000) The incidence and effects of overeducation in the U.K. graduate labour market. Economics of Education Review, 19(2), 179–180.
Fernández, C. (2004) Job match quality throughout the business cycle in the Spanish labour market. Madrid: FEDEA.
Hartog, J. (2000) Overeducation and earnings: where are we, where should we go? Economics of Education Review, 19(2), 131–147.
Holzer, H. (1987) Job search by employed and unemployed youth. Industrial and Labor Relations Review, 40(4), 601–611.
McCormick, B. (1990) A theory of signalling during job search, employment efficiency, and
‘stigmatised’ jobs. Review of Economic Studies, 57(2), 299–313.
Pissarides, C. (1994) Search unemployment with on-the-job search. Review of Economic Studies, 61(3), 457–475.
Sicherman, N. en O. Galor (1990) A theory of career mobility. Journal of Political Economy, 98(1),
169–192.
Verhaest, D. en R. van der Velden (2013) Cross-country differences in graduate overeducation and its persistence. European Sociological Review, 29(3), 642–653.

De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
Jaargang 99 (4699 & 4700) 18 december 2014
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.

771

Auteur