Ga direct naar de content

Vermogensongelijkheid tijdens de crisis

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: juni 25 2014

Volgens de nieuwste cijfers is de vermogensongelijkheid gedurende de economische crisis licht toegenomen. De toename verdwijnt echter volledig indien schuld en vermogen uit eigen woning niet tot het vermogen worden gerekend.

ESB Sociale zekerheid

sociale zekerheid

Vermogensongelijkheid
tijdens de crisis
Er is momenteel een flinke maatschappelijke discussie over de ongelijke verdeling van vermogens en inkomens. Volgens de meest
recente CBS-cijfers is de vermogensongelijkheid door het instorten van de huizenmarkt gedurende de economische crisis licht toegenomen, terwijl de inkomensongelijkheid nagenoeg stabiel bleef.

noortje
pouwelsurlings
Statistisch onderzoeker bij het Centraal
Bureau voor de
Statistiek
marion
van den brakel
Statistisch onderzoeker bij het Centraal
Bureau voor de
Statistiek

396

“K

loof tussen arm en rijk sneller gegroeid
dan gedachtâ€, “Grote inkomensongelijkheid is bron van onrustâ€, en “Rijkste 1 procent bezit bijna kwart van
alle vermogenâ€. Dit zijn enkele recente
krantenkoppen uit de Volkskrant en Het Financieele Dagblad
die duidelijk maken dat de ongelijkheid van vermogens en inkomens momenteel een veelbesproken onderwerp is. De discussie kan niet los worden gezien van de economische crisis die,
met bijbehorende bezuinigingsmaatregelen, Nederland sinds
eind 2008 in haar greep houdt. De onderliggende teneur is dat
de rijken steeds rijker en de armen steeds armer worden. Deze
groeiende scheefheid zou aangepakt moeten worden, bijvoorbeeld door hoge erfenissen en hoge vermogens zwaarder dan
voorheen te belasten (Piketty, 2014) of door een andere inkomensherverdeling (Caminada et al., 2014).
De huidige discussie focust vooral op het inkomen en
vermogen van de rijken. Ongelijkheid in welvaart tussen huishoudens is echter meer dan alleen het vergelijken van de boven- en onderkant van de welvaartsladder. Ook de welvaartspositie van alle tussenliggende huishoudens moet hierbij
betrokken worden. Bovendien verschilt de ongelijkheid van
diverse demografische en sociaaleconomische groepen.
Aan de hand van de meest actuele CBS-gegevens wordt
antwoord gegeven op de vragen hoe de vermogens- en inkomensongelijkheid van alle huishoudens in Nederland zich tij-

dens de economische crisis ontwikkelde en wat de huidige stand
in diverse bevolkingsgroepen is. Daarmee wordt de discussie
over economische ongelijkheid voorzien van nieuwe cijfers.
Vermogen zeer scheef verdeeld

In 2012 bedroeg het gemiddelde vermogen van een Nederlands huishouden 157.000 euro. Bij een volkomen gelijke
verdeling zou iedereen over dit vermogen beschikken. Slechts
weinig huishoudens zullen zich echter herkennen in dit bedrag. Er is een grote groep die beduidend minder heeft, terwijl de meest vermogende één procent huishoudens zelfs 25
keer zo veel heeft. Begin 2012 was tachtig procent van het
vermogen (inclusief eigen woning) in handen van de twintig
procent meest vermogende huishoudens. Vier vijfde van de
huishoudens verdeelde dus de overige twintig procent, waarvan een aanzienlijk deel een negatief vermogen had. Wanneer
de eigen woning buiten beschouwing blijft, is het vermogen
nog schever verdeeld. Begin 2012 was negentig procent van
het vermogen exclusief eigen woning in handen van de twintig procent rijkste huishoudens en had 2,5 procent schulden.
Op het vlak van inkomens is de ongelijkheid aanzienlijk kleiner. De twintig procent huishoudens met de hoogste
inkomens bezaten 36 procent van het totale inkomen. Een
negatief inkomen komt weinig voor. Minder dan één procent
van de huishoudens had hiermee te maken (kader 1).
Vermogensongelijkheid toegenomen

De ongelijkheid van een verdeling is in één getal weer te geven
met behulp van de Gini-coëfficiënt. Deze ongelijkheidsmaat
heeft een waarde tussen 0 (volledig gelijke verdeling) en 1
(maximale ongelijkheid). De Gini-coëfficiënt van inkomen
was met 0,276 in 2012 beduidend lager dan die van vermogen inclusief eigen woning (0,831). Ook fluctueerden de
vermogensverschillen in de periode 2006–2012 meer dan de
inkomensverschillen. Vanaf 2009 is er een duidelijke toename
in de ongelijkheid van vermogen inclusief eigen woning, als
gevolg van de gedaalde huizenprijzen en de toegenomen hy-

De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.

Jaargang 99 (4688) 27 juni 2014

Sociale zekerheid ESB

vermogende 65-plussers en zelfstandigen

Economische ongelijkheid komt voor een deel door vermogens- dan wel inkomensverschillen tussen demografische en
sociaaleconomische groepen. Zo is de leeftijd van de hoofdkostwinner van een huishouden sterk bepalend voor de omvang van het vermogen en de hoogte van het inkomen (tabel
1). Aan het begin van de arbeidscarrière verdienen mensen relatief weinig, kunnen weinig geld opzijzetten en nemen vaak
een flinke schuldenlast op zich bij de aankoop van een eigen
woning (Pouwels-Urlings en Nieuweboer, 2014). Naarmate
de personen ouder worden, verbetert ook hun financiële positie. Het arbeidsinkomen stijgt op grond van werkervaring en
het aanvaarden van beter betaalde functies, zodat er ruimte
is voor verdere vermogensaanwas. Tegelijkertijd wordt veelal
een steeds groter deel van de hypotheek afgelost. Bij het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd vallen huishoudens
weliswaar terug in inkomen maar de 65-plushuishoudens
hebben wel het hoogste aandeel woningbezitters met veelal
nagenoeg afgeloste hypotheken.
Ongelijkheid in vermogen komt ook doordat het vermogen varieert met de voornaamste inkomensbron van een
huishouden. Zo is het mediane vermogen van zelfstandigen
met 122.000 euro ruim een ton hoger dan dat van werknemershuishoudens. Huishoudens met voornamelijk inkomen
uit pensioen zijn eveneens relatief vermogend, terwijl huishoudens in de bijstand nauwelijks vermogen hebben. Zelfstandigen beschikken eveneens over meer inkomen dan werknemershuishoudens en uitkeringsontvangers.
Logischerwijs heeft ook het vermogensverschil tussen eigenwoningbezitters en huurders invloed op de vermogensongelijkheid. Zelfs als de eigen woning buiten beschouwing blijft
hebben huurders met 6.000 euro een lager mediaan vermogen
dan eigenwoningbezitters (29.000 euro). Tot de huurders behoren namelijk relatief veel huishoudens met weinig inkomen,
zoals alleenstaanden en eenoudergezinnen (CBS, 2014).
Flinke ongelijkheid onder jongeren

Niet alleen tussen maar ook binnen demografische en sociaal­
economische groepen huishoudens bestaan er flinke inkomens- en vermogensverschillen. Zo toont de verbijzondering
naar leeftijdsgroep van de hoofdkostwinner in tabel 1 dat de
ongelijkheid in zowel inkomen als vermogen minder wordt
naarmate de leeftijd hoger is. In de jongste leeftijdsgroepen
Jaargang 99 (4688) 27 juni 2014

komen naar verhouding veel negatieve vermogens voor, wat
een lastig interpreteerbare Gini-coëfficiënt tot gevolg heeft
(een waarde groter dan 1). In de Theil-coëfficiënt, een iets
minder gangbare ongelijkheidsmaatstaf, is de methode van
Odink en Van Imhoff (1984) toegepast om negatieve vermogens op te nemen. Dat de jongere huishoudens de hoogste
vermogensongelijkheid hebben, komt door de sterke diversiteit in woonsituatie binnen deze groep. Zij bestaat uit zowel
huishoudens in een huurwoning met een doorgaans zeer bescheiden spaarpot als starters op de woningmarkt die kampen
met een forse hypotheekschuld met veelal een aanzienlijke
onderwaarde van hun huis.
De inkomens lopen het minst uiteen bij 65-plushuishoudens. De meesten van hen hebben een AOW-uitkering, vaak
aangevuld met een bescheiden, werkgerelateerd pensioen.
Dat jonge huishoudens het meest in inkomen verschillen,
komt door hun verscheidenheid in economische activiteit.
Een derde van hen is uitwonend student met een relatief laag
inkomen, terwijl meer dan de helft een substantiële baan heeft
en daarmee een hoger inkomen.

Lorenz-curve van inkomen en
vermogen, 2012

figuur 1

100
90
Cumulatief inkomen/vermogen in procenten

potheekschuld tijdens de crisis (Pouwels-Urlings en Van den
Brakel, 2014). Vooral het vermogen van mindervermogenden
daalde hierdoor, omdat zij een relatief hoge hypotheekschuld
hebben en weinig beschikken over andere vermogensbestanddelen dan alleen de eigen woning. Hun vermogen slonk hierdoor verhoudingsgewijs meer dan dat van huishoudens met
een hoger vermogen, die vaak ook over bijvoorbeeld aandelen
en spaargelden beschikken. Indien de bestanddelen (eigen)
woningwaarde en uitstaande hypotheekschuld niet tot het
vermogen zouden worden gerekend, is er geen sprake meer
van een toenemende vermogensongelijkheid.
De inkomensongelijkheid bleef redelijk stabiel tussen
2006 en 2012. Alleen in 2007 nam de ongelijkheid iets toe. In
dat jaar hebben de directeuren-grootaandeelhouders vanwege
een eenmalig aantrekkelijke fiscale regeling grote bedragen
ontvangen waardoor de ongelijkheid toen iets hoger uitpakte.

80
70
60
50
40
30
20
10
0
-10

0

10

20

30

40

50

60

70

80

90

100

Aandeel huishoudens in procenten
Inkomen
Volledig gelijke verdeling

Vermogen inclusief eigen woning
Vermogen exclusief eigen woning

Bron: CBS

Vermogen en inkomen

kader 1

Het vermogen van een huishouden is het saldo van bezittingen (bank- en spaartegoeden, onroerend goed, effecten, ondernemingsvermogen en roerende zaken)
en schulden ten behoeve van een eigen woning en consumptief krediet. Met aanspraken op een toekomstige pensioen- of levensverzekeringsuitkering en tegoed
opgebouwd bij spaar- en levenshypotheken is geen rekening gehouden. Bij het vermogen exclusief eigen woning wordt ook de hypotheekschuld niet meegenomen.
Het besteedbaar inkomen van een huishouden is het bruto-inkomen verminderd met de inkomstenbelasting, premies voor inkomensverzekeringen, premies
ziekte­kostenverzekeringen en overdrachten tussen huishoudens zoals alimentatie. Om inkomens van verschillende typen huishoudens onderling vergelijkbaar
te maken, wordt het besteedbaar inkomen gecorrigeerd voor grootte en samenstelling van het huishouden (CBS, 2004).

De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.

397

ESB Sociale zekerheid

Ongelijkheid naar achtergrondkenmerken, 2012

tabel 1

Vermogen incl. eigen woning
Mediaan
Gini
Theil
Maal duizend
euro
27,0
0,831
1,525

Totaal
Leeftijd hoofdkostwinner
tot 25 jaar
25 tot 45 jaar
45 tot 65 jaar
65 jaar of ouder
Voornaamste inkomensbron
Inkomen uit arbeid
Inkomen uit eigen onderneming
Uitkering of pensioen
waaronder
werkloosheidsuitkering
ziekte-/
pensioenuitkering
bijstandsuitkering
Woonsituatie
Eigen woning
Huurwoning

Gemiddeld
Maal duizend
euro
23,4

Inkomen
Gini

Theil

0,276

0,148

1,4
4,0
83,5
107,1

.
.
0,758
0,694

2,886
2,342
1,296
1,064

10,6
22,7
26,1
22,8

0,362
0,263
0,278
0,227

0,221
0,135
0,150
0,102

19,1
121,8
24,5

0,897
0,786
0,744

1,704
1,397
1,158

25,2
28,8
19,0

0,238
0,380
0,248

0,107
0,288
0,115

5,1
4,0
101,5
4,5

0,852
0,839
0,664
.

1,431
1,507
0,900
3,010

16,4
16,3
21,7
11,7

0,218
0,171
0,208
0,136

0,094
0,054
0,082
0,054

143,5
3,6

0,710
0,928

1,112
2,039

27,6
17,7

0,253
0,244

0,130
0,113
Bron: CBS

De uitsplitsing naar voornaamste inkomensbron maakt
duidelijk dat de verschillen in vermogen bij werknemers groter zijn dan bij zelfstandigen. Dit komt doordat tot de groep
werknemers naast werkenden in dienstverband met een veelal
bescheiden vermogen ook directeuren-grootaandeelhouders
met doorgaans aanzienlijke vermogens behoren. De inkomensongelijkheid is bij werknemers, en ook bij uitkeringsontvangers, daarentegen een stuk lager dan bij zelfstandigen.

Zelfstandigen kunnen immers behoorlijke winsten maken,
maar ook flink verlies lijden.
Bij huishoudens met een huurwoning is de vermogensongelijkheid substantieel groter dan bij eigenwoningbezitters. Onder huurders bevinden zich immers veel jongeren met
weinig vermogen, tegenover veel ouderen die al gedurende
hun hele leven vermogen hebben opgebouwd. De inkomensongelijkheid van huurders is nauwelijks kleiner dan die van
eigenwoningbezitters.
Conclusie

Literatuur
Brakel, M. van den (2013) Inkomensongelijkheid in 2012 gelijk gebleven. CBS-webmagazine,
22 oktober.
Caminada, K., K. Goudswaard, J. Been en M. De Graaf-Zijl (2014) Een kwart eeuw inkomensongelijkheid in Nederland. ESB, 99(4684), 276–279.
CBS (2004) Equivalentiefactoren 1995–2000. Den Haag: Centraal Bureau voor de Statistiek.
CBS (2014) Welvaart In Nederland. Inkomen, bestedingen en vermogen van huishoudens en personen. Den Haag: Centraal Bureau voor de Statistiek.
De Volkskrant (2013) Kloof tussen arm en rijk sneller gegroeid dan gedacht. De Volkskrant,
27 september.
De Volkskrant (2014) Rijkste 1 procent bezit bijna kwart van alle vermogen. De Volkskrant, 12 april.
Het Financieele Dagblad (2014) Grote inkomensongelijkheid is bron van onrust. Het Financieele Dagblad, 5 april.
Odink, J.G. en E. van Imhoff (1984) True versus measured Theil inequality. Statistica Neerlandica, 38(4), 219–232.
Piketty, T. (2014) Capital in the twenty-first century. Cambridge, Mass.: Belknap Press.
Pouwels-Urlings, N. en M. van den Brakel (2014) Vermogen van huishoudens gedaald in
2012. CBS-webmagazine, 15 januari.
Pouwels-Urlings, N. en J. Nieuweboer (2014) Aantal huishoudens met onderwaarde eigen
woning fors gegroeid. CBS-webmagazine, 21 maart.

398

De vermogensongelijkheid in Nederland is veel groter dan de
inkomensongelijkheid. Tevens zijn de vermogensverschillen
in de economische crisis in tegenstelling tot de inkomensverschillen door de ineengestorte woningmarkt toegenomen.
Het ligt echter in de lijn der verwachting dat een herstellende
woningmarkt vermogensverschillen weer gelijker zal trekken,
wat zal blijken als de tijdreeks van vermogensongelijkheid verder wordt aangevuld.
De Volkskrant van 12 april concludeert dat de scheve
vermogensverdeling in Nederland vergelijkbaar is met die in
de VS, Duitsland en Noorwegen. Dit is twijfelachtig, aangezien alleen gekeken is naar het vermogensaandeel van de
rijksten. Bovendien houdt het CBS in de berekening van het
vermogen geen rekening met de opgebouwde pensioenaanspraken (dat is immers geblokkeerd vermogen waarover men
niet vrijelijk kan beschikken) die een internationale vergelijking sterk vertekenen.
Van de inkomensongelijkheid in Nederland is bekend
dat deze naar Europese maatstaven laag is en over de langere
termijn weinig veranderde (Caminada et al., 2014; Van den
Brakel, 2013).

De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.

Jaargang 99 (4688) 27 juni 2014

Auteurs