Ga direct naar de content

Consumentenwelvaart en gedragseconomie: een essay

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: april 17 2014

Ik sluit niet uit dat een criterium als consumentenwelvaart minder relevant gaat worden bij het nadenken over beleid. Te meer wanneer een proces van publieke beraadslaging over publieke belangen niet zozeer bestaat uit het onderhandelen over deelbelangen, maar vooral uit het repareren van zwakheden in marktprocessen.

ESB Dossier Consumentenwelvaart als beleidsdoelstelling

gedrag

Consumenten­welvaart
en gedragseconomie:
een essay
Paul de Bijl
Gasthoogleraar
aan de WHU Otto
Beisheim School
of Management
(Duitsland) en
consultant bij
Radicand Economics
en Lexonomics

Z

owel economische wetenschap als economisch beleid heeft de afgelopen decennia
belangrijke veranderingen ondergaan.
Ten eerste hechten economen inmiddels
minder aan puur theoretische veronderstellingen over
preferenties en rationaliteit. Nieuwe economische
deelgebieden, zoals experimentele economie en gedragseconomie, richten zich op hoe menselijk gedrag
economische processen beïnvloedt. Ten tweede hebben beleidsmakers en politici ervaren dat het doorschuiven van overheidstaken naar de markt niet per
se tot meer efficiëntie en kwaliteit leidt. Het kabinetRutte II besteedt – middels de Ministeriële Commissie Vernieuwing Publieke Belangen – expliciet aandacht aan deze problematiek.
Het is opmerkelijk dat de mainstream economische wetenschap, en daarbinnen bijvoorbeeld de
neoklassieke welvaartstheorie, belangrijke praktijkbevindingen over menselijk gedrag gedurende zo’n lange
tijd buiten de deur heeft kunnen houden. Dit terwijl
Adam Smith, in ‘The theory of moral sentiments’ uit
1759, dergelijke bevindingen al uitgebreid besprak.
Van recentere datum – maar toch ook al weer van zo’n
zestig jaar geleden – zijn bijvoorbeeld de oproep van
Simon (1955) om de alomvattende rationaliteit van
de economische mens te vervangen door realistischere
aannames over een beperktere rationaliteit, werk van
Strotz (1956) over tijdsinconsistentie, en inzichten
van Cyert en March (1956) over de psychologie achter

Jaargang 99 (4683S) 18 april 2014

preferenties. De vroege literatuur over beperkte rationaliteit ging bijvoorbeeld over afwijkingen van winstmaximalisatie door bedrijven. Recenter werk binnen
het vakgebied industriële organisatie richt zich onder
meer op de toepassing van observaties uit de psychologie, bijvoorbeeld op consumentengedrag. Deze stroming werpt licht op de vraag of de overheid consumenten dient te beschermen wanneer bedrijven ‘misbruik’
proberen te maken van hun zwakheden. Een gerelateerde vraag is of het risico voor consumenten binnen
de perken blijft wanneer er voldoende concurrentie
is. Dit zijn overzichtelijke vragen. Fundamenteler van
aard is de vraag – bij aannames van incomplete, inconsistente preferenties en beperkte rationaliteit – wat de
economische wetenschap kan zeggen over de wenselijkheid van overheidsinterventie. Het criterium van
Pareto-efficiëntie, of iets ruimer van maatschappelijke
welvaart, is van weinig betekenis wanneer individuele
preferenties niet vastliggen of zelfs niet bestaan (Hargreaves Heap, 2013; Boulding, 1969). De gebruikelijke maatschappelijke kosten-batenanalyses kunnen beleidsmakers dan op het verkeerde been zetten (Harker
en Mehta, 2013).
In een tijd waarin politici en de overheid minder
vertrouwen van burgers krijgen, is het de vraag hoe
men verstandige beleidsideeën aan de man kan brengen. De economie als normatieve wetenschap gebruikt
een welvaartsperspectief om opties in beeld te brengen
waar ‘iedereen baat bij heeft’ (eventueel met compen-

De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.

25

ESB Dossier Consumentenwelvaart als beleidsdoelstelling

satie van gedupeerden, zodat ook zij er beter van worden). De welvaartseconoom bekijkt daarbij de maatschappij als een buitenstaander die een beroep doet
op de beleidsmaker of de politiek om keuzes te maken
die de welvaart verhogen (Sugden, 2012). Dat klinkt
logisch, maar de burger die het beleid moet ondergaan
heeft geen stem in deze analyse – behalve via aannames
over datgene wat in zijn of haar belang zou moeten
zijn. Kunnen beleidsmakers en economen, door inzichten uit de gedragseconomie te incorporeren, ook
de moeilijkere vraagstukken over publieke belangen en
overheidsbeleid oppakken (en zo ja, hoe)?

In een tijd waarin politici en de
overheid minder vetrouwen van burgers
krijgen, is het de vraag hoe men verstandige
beleidsideeën aan de man kan brengen

Ik vermoed dat deze vraag bevestigend te beantwoorden valt, maar óók dat dit om meer vraagt dan
het realistischer inkleuren van gedragsaannames, en
verder om meer dan het vervangen van het welvaartscriterium door indirecte proxies voor welvaart (Harker en Mehta, 2013; Sunstein en Thaler, 2003). Mijn
hypothese is dat de oplossing – wellicht ook voor de
vertrouwenscrisis in de politiek – ligt in het effectiever engageren van de burger bij het bepalen wat de gewenste rol van de overheid is. Om dit toe te lichten,
gebruik ik een artikel van Warner (2008).
Een moeizaam experiment

Warner verwijst naar het moeizame experiment van liberalisering en privatisering aan het einde van de vorige
eeuw, waarin overheden publieke taken naar de markt
doorschoven, en, in specifieke gevallen als reactie daarop, naar het proces van ‘reverse privatization’ (CPB,
2008). Een les daaruit is dat de burger meer is dan
consument, en de overheid meer dan marktmeester.
De welvaartseconomie kan derhalve geen volledig antwoord geven op de vraag naar de rol van de overheid in
de maatschappij. Een fundamentele taak van de over26

heid ligt namelijk in het scheppen van een ruimte voor
collectieve beraadslaging (deliberation). Deze ruimte
is essentieel om verbindingen in een maatschappij te
creëren. De welvaartseconomie, gebaseerd op het vaststellen of en waar de markt faalt, heeft deze taak niet zo
snel in beeld, omdat het buiten het kader van de kosten en kwaliteit van publieke diensten valt. De theorie
van incomplete contracten, relevant in het geval van de
niet-contracteerbaarheid van kwaliteit, biedt ook geen
afdoende antwoord. Het punt dat blijft liggen – en dit
heeft te maken met gedrag en motivatie – is namelijk
dat mensen betrokken willen worden en zich willen
kunnen uiten in de publieke besluitvormingsprocessen. De overheid kan hier de basis voor leggen, en zo
het probleemoplossend vermogen van de gemeenschap
aanspreken. (‘Participatiesamenleving’, het woord van
het jaar 2013, zou een treffende omschrijving kunnen
zijn, ware het niet dat dit begrip intussen beladen is, en
dat het kabinet bovendien het initiatief bij de burgers
wil leggen en een bescheiden rol voor de overheid ziet.)
Dat wil niet zeggen dat de overheid minder te doen
krijgt – eerder dat de overheid zich meer tot een stabiliserende kracht moet ontwikkelen, als referentiepunt
voor collectieve besluitvorming.
Wat heeft het bovenstaande te maken met
gedrags­ conomie? De link zit in het idee dat een efe
fectief proces van collectieve beraadslaging niet alleen
tot betere publieke besluitvorming kan leiden, maar
tevens – en ook dat is een hypothese die in dit essay
wordt overwogen – dat burgers hier intrinsieke waarde
aan ontlenen. Het motiveert hen des te meer om een
bijdrage te leveren aan het publieke proces. De ervaring met de weerbarstige beleidspraktijk die zij daarmee opdoen, leidt mogelijk tot meer begrip voor de afwegingen die politici moeten maken. Het verkleint de
kloof tussen samenleving en politiek, en biedt kansen
voor een herstel van vertrouwen in de laatste.
Economen weten nog niet zo goed raad met begrippen als ‘betrokkenheid’ en ‘verbinding’, die hierbij
een rol spelen (De Bijl, 2014). Het ligt voor de hand
dat nieuwere stromingen binnen de economie, zoals
gedragseconomie, hier wel aandacht aan besteden.
Zoals ik al stelde, het aanpassen van gedragsaannames
heeft zijn waarde en verrijkt de economische wetenschap, maar leidt vermoedelijk niet tot het doorbreken
van de economische methodologische begrenzingen.
Ik denk dat de economische wetenschap meer praktisch nut (voor bedrijven, overheid en maatschappij)
kan opleveren wanneer zij zich, zoals de management-

De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.

Jaargang 99 (4683S) 18 april 2014

ESB Dossier Consumentenwelvaart als beleidsdoelstelling

wetenschap dat doet, minder baseert op axiomatische
uitgangspunten, en zich meer openstelt voor pragmatiek en input vanuit ondersteunende disciplines (Forrester, 2013; Gary et al., 2008). Denk bijvoorbeeld aan
het loslaten van een evenwichtsconcept als ‘eenheid
van de analyse’, en aan de toenemende aandacht voor
dynamische processen en systeemsamenhang. De studie van Gary en Larsen (2000) naar out-of-equilibrium
gedereguleerde markten geeft een voorbeeld.
Tot besluit

Het effectief oplossen van vraagstukken over publieke
belangen en overheidsinterventie heeft baat bij toepassing van inzichten uit de gedragseconomie, maar vermoedelijk niet enkel door de welvaartseconomie aan
te passen via realistischere gedragsaannames. Wanneer
beleidsmakers en politici beseffen dat betrokkenheid
op zichzelf al motiverend is, kan dat tot het volgende
inzicht leiden. Namelijk dat zij de maatschappij te kort
doen door zich op te stellen als probleemoplossers op
afstand, en dat de overheid een fundamentele bijdrage
kan leveren door het organiseren van collectieve beraadslaging over haar eigen rol. De parallel met de economische wetenschap is dat economen de toepasbaarheid van hun vakgebied te kort doen met een positie
als analist op afstand die het optimale ordeningsmodel
voorschrijft, en dat er kansen voor de wetenschap liggen in het op een andere manier proberen te begrijpen
van menselijk gedrag en dynamische processen. Ik ben
niet in staat om ver genoeg vooruit te denken, maar
sluit niet uit dat een criterium als consumentenwelvaart minder relevant gaat worden bij het nadenken
over beleid. Te meer wanneer een proces van publieke
beraadslaging over publieke belangen niet zozeer bestaat uit het onderhandelen over deelbelangen, maar
vooral uit het repareren van zwakheden in marktprocessen.

Literatuur
Bijl, P.W.J. de (2014) Een ervaringsperspectief op marktordening en publieke belangen. ESB, 99(4680), 137–139.
Boulding, K.E. (1969) Economics as a moral science. American Economic Review,
59(1), 1–12.
CPB (2008) Markten in beweging. Speciaal onderwerp in Centraal Economisch Plan
2008, Den Haag: Centraal Planbureau, 96–108.
Cyert, R.M. en J.G. March (1956) Organizational factors in the theory of oligopoly.
Quarterly Journal of Economics, 70(1), 44–64.
Forrester, J.W. (2013) Economic theory for the new millennium. System Dynamics Review, 29(1), 26–41.
Gary, S., M. Kunc en S.F. Rockart (2008) System dynamics and strategy. System
Dynamics Review, 24(4), 407–429.
Gary, S. en E.R. Larsen (2000) Improving firm performance in out-of-equilibrium,
deregulated markets using feedback simulation models. Energy Policy, 28(12),
845–855.
Hargreaves Heap, S. (2013) Social influences on behaviour. In: Mehta, J. (red.)
Behavioural economics in competition and consumer policy. Norfolk: ESRC Centre for
Competition Policy, University of East Anglia, 49–58.
Harker, M. en J. Mehta (2013) Behavioural remedies and cost benefit analysis:
a cautionary note. In: Mehta, J. (red.) Behavioural economics in competition and
consumer policy. Norfolk: ESRC Centre for Competition Policy, University of East
Anglia, 95–104.
Simon, H.A. (1955) A behavioral model of rational choice. Quarterly Journal of Economics, 69(1), 99–118.
Smith, A. (1759) The theory of moral sentiments. Londen: A. Millar.
Strotz, R.H. (1956) Myopia and inconsistency in dynamic utility maximization.
Review of Economic Studies, 23(3), 165–180.
Sugden, R. (2012) The behavioural economist and the social planner: to whom
should behavioural welfare economics be addressed? CBESS Discussion Paper,
12(05).
Sunstein, C.R. en R.H. Thaler (2003) Libertarian paternalism is not an oxymoron.
University of Chicago Law Review, 70(4), 1159–1202.
Warner, M.E. (2008) Reversing privatization, rebalancing government reform:
markets, deliberation and planning. Policy and Society, 27(2), 163–174.

Jaargang 99 (4683S) 18 april 2014

De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.

27

Auteur