Ga direct naar de content

Samenspanning bij maatstafconcurrentie

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: september 25 2013

Experimenteel onderzoek maakt duidelijk dat kleinere verschillen in de omvang van netwerkbeheerders tot hogere tarieven voor energiegebruikers kunnen leiden, door een verhoogde kans op samenspanning.

ESB Energie & Milieu

energie

& milieu

Samenspanning
bij maatstafconcurrentie
Tarieven van regionale energienetwerken worden gereguleerd via
maatstafconcurrentie. Netwerkbeheerders hebben daarmee een
prikkel om efficiënt te werken, maar ze kunnen in theorie ook gezamenlijk de kosten hoog houden. Uit experimenteel economisch
onderzoek blijkt dat hoe homogener de bedrijfstak, hoe groter de
kans op samenspanning. Een discriminatoire maatstaf leidt tot de
laagste tarieven.

Peter Dijkstra
Onderzoeker en
docent aan de
Rijksuniversiteit
Groningen
marco haan
Universitair hoofddocent aan de
Rijksuniversiteit
Groningen
machiel
mulder
Hoogleraar aan de
Rijksuniversiteit
Groningen en werkzaam bij de
Autoriteit Consument & Markt

590

D

e markten voor gas en elektriciteit onderscheiden zich van veel andere markten
doordat de goederen via fysieke netwerken vanaf de bron naar de eindgebruiker
worden getransporteerd. Deze netwerken
bestaan uit onderdelen voor het lange-afstandstransport en
onderdelen voor transport op kortere afstand: transportnetwerken en distributienetwerken. Voor beide geldt dat het niet
efficiënt is ze te dupliceren, waardoor ze natuurlijke monopolies vormen. Vanwege dit monopoliekarakter worden de
inkomsten van de energienetwerken in de meeste landen gereguleerd. In Nederland gebeurt dat door de Autoriteit Consument & Markt.
In Nederland bestaat bij zowel gas als elektriciteit één
landelijk transportnetwerk, die beheerd worden door respectievelijk Gas Transport Services en TenneT. De distributienetwerken zijn van oudsher regionaal aangelegd, die in de loop der
jaren door fusies en overnames in handen zijn gekomen van
enkele netwerkbeheerders. Bij zowel gas als elektriciteit bestaan
nog ongeveer acht netwerkbeheerders die elk in hun regio monopolist zijn. De verschillen tussen de netwerkbeheerders zijn
groot: naast bedrijven als Liander, Enexis en Stedin die in meerdere delen van het land opereren, bestaan er ook nog enkele
beduidend kleinere bedrijven die in één regio actief zijn. Deze

grote verschillen zijn voor sommigen reden om te pleiten voor
herstructurering. De commissie-Kist (2006), bijvoorbeeld,
adviseerde om de groep van heterogene netwerkbedrijven te
herstructureren tot een homogene groep van drie tot vijf netwerkbedrijven waardoor de toezichthouder beter toezicht zou
kunnen houden. Ook Haffner en Meulmeester (2006) stelden
dat geringe verschillen in omvang tussen de netwerkbeheerders
de effectiviteit van de regulering ten goede komt omdat maatstafconcurrentie alleen kan worden toegepast als de bedrijven
onderling goed vergelijkbaar zijn. Onder effectievere regulering
kan in dit verband verstaan worden dat de tarieven niet hoger
zijn dan de kosten die een efficiënt opererend netwerkbedrijf
maakt.
Maatstafregulering

De regulering van de inkomsten van de regionale netwerkbeheerders heeft de vorm van maatstafconcurrentie, wat betekent
dat de toegestane tarieven afhangen van een maatstaf die gebaseerd is op de kosten van alle energienetwerken. In Nederland
is gekozen voor een ‘gewogen uniforme’ maatstaf. De maatstaf
is het gewogen gemiddelde van de kosten per eenheid output
van alle netwerkbeheerders. Deze maatstaf heet uniform omdat dit gemiddelde voor alle netwerkbeheerders hetzelfde is.
Er zijn diverse alternatieve berekeningswijzen mogelijk. In
de ‘ongewogen uniforme maatstaf ’ worden de toegestane inkomsten gebaseerd op de ongewogen gemiddelde kosten per
eenheid output van alle netwerkbeheerders. Bij de ‘discriminatoire maatstaf ’ worden de toegestane inkomsten voor elke netwerkbeheerder gebaseerd op de gewogen gemiddelde kosten
per eenheid output van alle andere netwerkbeheerders. Voor
elke netwerkbeheerder geldt dan een ander toegestaan niveau.
Bij de best practice-maatstaf, tenslotte, worden de inkomsten
gebaseerd op de kosten per eenheid output van de netwerkbeheerder die binnen de groep het efficiëntst is.
De kracht van maatstafregulering is dat het de netwerkbeheerders prikkelt zo efficiënt mogelijk te werken, terwijl de
tarieven tegelijkertijd gerelateerd zijn aan de kosten van het
netbeheer. De prikkel tot efficiënt werken ontstaat doordat
de inkomsten van een netwerkbeheerder slechts beperkt

De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.

Jaargang 98 (4669) 27 september 2013

Energie & Milieu ESB

afhangen van de eigen kosten (Shleifer, 1985). Elke verhoging of verlaging van de eigen kosten leidt daardoor direct
tot een verlaging of verhoging van de winst. In vergelijking
met prijsplafond-regulering zorgt tariefregulering via een
gewogen uniforme maatstaf voor een minder sterke prikkel
tot efficiëntieverbetering, maar er is tegelijkertijd minder risico dat de netwerkbeheerders overwinsten boeken of juist
in financieringsproblemen komen door een te hoog, respectievelijk te laag vastgesteld prijsplafond. In vergelijking met
kost-plusregulering, waarbij de gereguleerde inkomsten gebaseerd worden op de gerealiseerde kosten, zorgt deze vorm van
maatstafregulering voor een sterkere doelmatigheidsprikkel,
maar het leidt tegelijkertijd tot een grotere kans op over- of
onderwinsten voor afzonderlijke netwerkbeheerders.
Maatstafregulering is, kortom, een aantrekkelijke vorm
van tariefregulering wanneer de maatschappij wil dat de energienetwerken op zowel doelmatigheid als afwezigheid van
overwinsten goed scoren. Echter, maatstafregulering kent ook
een risico en dat is dat de gereguleerde netwerkbeheerders
met elkaar samenspannen door hun activiteiten onderling te
coördineren. Deze coördinatie betreft niet, zoals in andere
(normale) markten, uit het maken van prijsafspraken of het
verdelen van de markt, maar uit het (al dan niet expliciet) maken van afspraken over de mate waarin elke netwerkbeheerder
zich zal inspannen om de doelmatigheid te vergroten. Als de
netwerkbeheerders erin slagen zich geen van alle in te spannen om de doelmatigheid van de netwerken te verhogen, dan
krijgen ze toch al hun kosten vergoed, al liggen die dan op
een hoger niveau dan wanneer ze met elkaar via de maatstaf
zouden concurreren. Het ‘kind van de rekening’ van zo’n effectieve samenspanning is uiteraard de energiegebruiker die
daardoor onnodig hogere tarieven betaalt.
De mogelijkheden voor netwerkbeheerders om samen te
spannen hangen af van de omgeving waarbinnen die netwerkbeheerders opereren. De literatuur leert dat samenspanning
vooral voorkomt als het aantal bedrijven niet groot is en de
verschillen tussen deze bedrijven klein zijn (Motta, 2004).
Wat zou herstructurering van de regionale distributienetwerken betekenen voor de effectiviteit van de maatstafregulering?
En, wat is de invloed van de wijze waarop de maatstaf wordt
berekend? De beantwoording van deze vragen gebeurt vanuit
een louter economisch perspectief, waarbij het alleen gaat om
de uiteindelijke effecten voor de energiegebruiker, zonder in
te gaan op de vraag hoe samenspanning bij maatstafregulering
juridisch geïnterpreteerd dient te worden.
Economisch experiment

Voor het beantwoorden van de vragen is het niet mogelijk
om empirisch onderzoek te doen, omdat maatstafregulering
slechts in enkele landen is ingevoerd, waardoor er te weinig
waarnemingen zijn. Via theoretisch onderzoek kunnen wel
hypothesen worden geformuleerd over de kans op samenspanning onder verschillende omstandigheden. Deze hypothesen
zijn met een economisch experiment te toetsen, waarbij de
deelnemers onder gecontroleerde omstandigheden beslissingen nemen. In de context van maatstafconcurrentie is een
soortgelijk experiment uitgevoerd door Potters et al. (2004).
In het experiment kiezen de spelers een kostenniveau om
hun payoff te maximaliseren (Dijkstra et al., 2013). De payoff
is de som van de operationele winst (inkomsten bij een gere-

guleerd tarief minus de kosten) plus managementbaten. De
inkomsten hangen af van de door alle spelers gekozen kostenniveaus en het type maatstaf. Het minimumkostenniveau in het
spel is 1 en het maximale is 20. De operationele winst en de
managementbaten hangen af van hoe het spel gespeeld wordt,
maar ze zijn globaal genomen even belangrijk voor de spelers.
De managementbaten zijn een concave functie van het
gekozen kostenniveau. Vertaald naar de praktijk van het netbeheer impliceert dit dat de netwerkbeheerders zo min mogelijk
doen aan beheersing van de kosten, maar ook weer niet te weinig omdat ze dan het risico lopen dat de kwaliteit van de netwerken verslechtert, waardoor ze juist meer inspanningen moeten verrichten voor achterstallig onderhoud en kosten moeten
maken voor al dan niet wettelijke compensatiebetalingen.
De spelers spelen dit spel gedurende een aantal rondes,
die elk voor zich als een reguleringsperiode kunnen worden
gezien. In elke ronde kunnen de spelers met elkaar overleggen
via ‘chat-schermen’, zonder dat ze weten wie hun medespelers
zijn. Dit biedt hun de mogelijkheid om expliciet afspraken te
maken. Het spel wordt gespeeld in verschillende varianten,
treatments genaamd. Elke treatment kent een bepaalde sectorstructuur en een bepaalde wijze van bepaling van de maatstaf (tabel 1). In de treatments Trio444, Trio633, Trio642,
Duo66 en Duo84 worden de inkomsten bepaald via een gewogen uniforme maatstaf. Deze treatments verschillen onderling in het aantal spelers (drie of twee) en de relatieve omvang
van de spelers. Door de resultaten van de treatments met drie
spelers te vergelijken met die met twee spelers, kan getoetst
worden in hoeverre het aantal spelers van belang is voor de
kans op samenspanning, en voor de uiteindelijke hoogte van
de tarieven. Het is uiteraard ook interessant te onderzoeken
of dezelfde resultaten worden gevonden bij grotere aantallen
spelers. Uit de literatuur over economische experimenten met
kartels blijkt overigens dat bij meer dan drie spelers vrijwel
geen samenspanning meer wordt gevonden.
De invloed van de mate van homogeniteit is onderzocht door de treatments waarbij de spelers even groot zijn
(Trio444 en Duo66) te vergelijken met de overige treatments
met dezelfde maatstafdefinitie (Trio633, Trio642 en Duo84).
De treatment Duo84 wordt ook gespeeld met drie andere
maatstafdefinities (ongewogen uniform, discriminatoir en

Definitie van treatments
Naam
treatment

Marktaandelen
bedrijven

Tabel 1

Maatstaf

Concur­
rentietarief

Samenspan­
ningstarief

Trio444

1/3; 1/3; 1/3

gewogen

4,00

12,00

Trio633

1/2; 1/4; 1/4

gewogen

4,50

12,00

Trio642

1/2; 1/3; 1/6

gewogen

4,67

12,00

Duo66

1/2; 1/2

gewogen

6,00

12,00

Duo84

2/3; 1/3

gewogen

6,67

12,00

Duo84 ong

2/3; 1/3

ongewogen

6,00

12,00

Duo84 disc

2/3; 1/3

discriminatoir

1,00

12,00

Duo84 best

2/3; 1/3

best practice

1,00

12,00

De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
Jaargang 98 (4669) 27 september 2013
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.

591

ESB Energie & Milieu

Invloed van mate van homogeniteit en aantal
spelers op samenspanningsindex
Samenspanningsindex

Model 1
(2 spelers)

Model 2
(3 spelers)

0,048

Model 3
(homogene
spelers)

TAbel 2

Model 4
(heterogene
spelers)

–0,157 **

Dummy
heterogeniteit
Dummy 3 spelers

0,127

Constante

0,731 ***

Aantal
waarnemingen

0,858 ***

640

–0,078

0,731 ***

1000

0,779 ***

660

980

**/*** Significant op respectievelijk vijf- en eenprocentsniveau

Invloed van mate van homogeniteit en aantal
spelers op uiteindelijke tarief

Dummy
heterogeniteit

Model 2
(3 spelers)

0,441

Model 3
(homogene
spelers)

Model 4
(heterogene
spelers)

0,680

Model 1
(2 spelers)

Tarief

TAbel 3

–1,002*

–1,242 ***

Dummy 3 spelers
Constante

10,32 ***

Aantal
waarnemingen

11,00 ***

640

10,32 ***

10,76 ***

660

980

1000

*/**/*** Significant op respectievelijk tien-, vijf- en eenprocentsniveau

Vergelijking samenspanningsindex per treatment
met verschillende maatstafdefinities
Samenspanningsindex
(als percentage)
Treatments

Gemiddelde Mediaan

Gewogen
uniform

78

84

Ongewogen
uniform

82

93

Discrimi­
natoir

78

91

Best practice

97

TAbel 4

Vergelijking van gemiddelde
samenspanningsindex in rij met¹
Ongewogen
uniform

Discri­
minatoir

Best
practice

≈

≈

<***

≈

<**

100

<***

¹ De cellen in het rechter paneel geven aan of de gemiddelde samenspanningsindex van de rij-treatments
afwijkt van die in de kolom-treatments. Dit is getoetst met de Mann-Whitney-U-toets, een non-parametrische toets met als nul-hypothese dat twee reeksen aan elkaar gelijk zijn.
**/*** Significant op respectievelijk vijf- en eenprocentsniveau

best practice) om de invloed daarvan op de mate van samenspanning en het uiteindelijke tarief voor afnemers te bepalen.
Het experiment wordt gespeeld door studenten van de
Rijksuniversiteit Groningen en de Hanzehogeschool Groningen. De vergoeding die spelers uiteindelijk ontvangen is
afhankelijk van de winst en de managementbaten die ze in
het spel behalen. Gemiddeld werd 15 euro verdiend bij een
gemiddelde duur van het experiment van negentig minuten.
Uiteindelijk deden 314 studenten mee, en werd elke treatment gespeeld op vijftien tot achttien experimentele markten.
592

Er is niet onderzocht in hoeverre de resultaten verschillen
naar gelang de achtergrond van de deelnemers.
Voor de beoordeling van de resultaten dient eerst bepaald
te worden welke tarief tot stand komt bij concurrentie (het
concurrentietarief ) en wanneer de spelers perfect zouden samenspannen (het samenspanningstarief ). Deze beide tarieven
worden in tabel 1 voor elke treatment weergegeven. Deze theoretische uitkomsten vormen de basis voor de beoordeling van
de resultaten.
Het concurrentietarief kan worden bepaald onder de aanname dat elk bedrijf zijn eigen payoff maximaliseert. Dit tarief
blijkt te variëren met de sectorstructuur. Bij een homogene
sectorstructuur, dat wil zeggen wanneer alle bedrijven dezelfde
omvang hebben, is het concurrentietarief lager dan wanneer
de bedrijven in omvang verschillen. Het concurrentietarief is
eveneens lager wanneer het aantal bedrijven groter is. Dit effect van de sectorstructuur op het concurrentietarief ontstaat
doordat de prikkel tot vergroting van de doelmatigheid bij de
gewogen uniforme maatstaf samenhangt met het aandeel van
een bedrijf in de maatstaf. Bij een kleiner aantal bedrijven heeft
een bedrijf een groter aandeel in de maatstaf, met als gevolg dat
het een groter deel van zijn kosten terugkrijgt, wat de doelmatigheidsprikkel zwakker maakt. Het concurrentietarief hangt
ook af van de wijze waarop de maatstaf wordt bepaald. Bij een
discriminatoire maatstaf bestaat geen enkele relatie tussen de
eigen kosten van een netwerkbeheerder en zijn inkomsten,
wat een sterke prikkel tot doelmatigheidsverbetering geeft.
Dit geldt in zekere zin ook voor de best practice maatstaf. Bij
een ongewogen uniforme maatstaf komt het concurrentietarief eveneens lager uit dan bij een gewogen uniforme maatstaf,
althans voor zover de bedrijven verschillende marktaandelen
hebben. Wanneer de bedrijven even groot zijn, maakt het uiteraard niet uit of de kosten wel of niet worden gewogen.
Het samenspanningstarief is het tarief dat resulteert
wanneer de netwerkbeheerders samenspannen om hun gezamenlijke payoff te maximaliseren. Uit de tabel blijkt dat in
onze opzet het samenspanningstarief in alle gevallen gelijk is
aan 12. Dit is het kostenniveau waar voor alle netwerkbeheerders de managementbaten maximaal zijn.
Het effect van samenspanning op het uiteindelijke tarief
wordt gemeten via de samenspanningsindex. Deze index is
gedefinieerd als (uiteindelijk tarief – concurrentietarief ) /
(samenspanningstarief – concurrentietarief ). Bij concurrentie heeft deze index de waarde 0; het uiteindelijke tarief is dan
gelijk aan het concurrentietarief. Bij perfecte samenspanning
is de waarde 1; het uiteindelijke tarief is dan gelijk aan het samenspanningstarief. Voor de beoordeling van de effectiviteit
van de maatstafconcurrentie gaat het uiteindelijk uiteraard
om het tarief dat energiegebruikers dienen te betalen voor het
gebruik van de distributienetwerken.
Effecten van sectorstructuur

Tabel 2 laat zien dat bij drie spelers met verschillende marktaandelen de mate van samenspanning lager is dan wanneer die
bedrijven dezelfde omvang hebben. In een situatie met twee
spelers vinden we geen significant effect. Het aantal spelers
blijkt geen significant effect te hebben op de mate van samenspanning. Heterogeniteit lijkt dus een belangrijkere factor
achter de kans op samenspanning dan het aantal spelers. Als
de groep heterogeen is, dan is de kans op samenspanning klei-

De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.

Jaargang 98 (4669) 27 september 2013

Energie & Milieu ESB

Effecten bepaling maatstaf

Om te bepalen of de wijze waarop de maatstaf berekend
wordt van invloed is op de kans op samenspanning, worden
een aantal treatments gedaan met verschillende maatstafdefinities. De gewogen uniforme maatstaf wordt vergeleken met
ongewogen uniform, discriminatoir en best practice. Bij het
vergelijken van deze verschillende maatstafdefinities wordt
de sectorstructuur constant gehouden op twee bedrijven van
ongelijke omvang, omdat bij een structuur met bedrijven van
gelijke omvang de ongewogen en gewogen gemiddelde maatstaf aan elkaar gelijk zouden zijn. In een vervolgonderzoek zal
gekeken worden naar de effecten van meer of minder spelers.
Een opmerkelijk resultaat is dat in het geval van best practice
de mate van samenspanning beduidend groter is dan in alle
andere gevallen (tabel 4). In de drie overige situaties is de mate
van samenspanning ongeveer tachtig procent, maar bij best
practice wordt de honderd procent genaderd. De verklaring
hiervoor is dat bij best practice de spelers geen enkele prikkel
hebben om efficiënter te opereren dan anderen en om dus af
te wijken van een samenspanningsafspraak, omdat het toegestane tarief dan navenant wordt verlaagd.
Door de hoge mate van samenspanning bij best practice
komt het uiteindelijke tarief in deze variant hoger uit dan in
alle andere varianten, ondanks het feit dat het concurrentie­
tarief laag is (figuur 1). Het uiteindelijke tarief blijkt, gemiddeld genomen over alle rondes, bij de discriminatoire
maatstaf het laagste te zijn. Dit is het resultaat van een laag
concurrentietarief door de sterke doelmatigheidsprikkel en
de in vergelijking met andere varianten niet hoge mate van
samenspanning.
Conclusies

Via maatstafconcurrentie is het mogelijk monopolisten te
prikkelen om doelmatig te werken, met geringe kans op overwinsten. De doelmatigheidsprikkel wordt sterker bij toename van het aantal bedrijven en wanneer deze bedrijven van
gelijkere omvang zijn. Een gelijkere omvang zorgt er echter
ook voor dat bedrijven met meer succes kunnen samenspannen, wat een tariefopdrijvend effect heeft. Dit effect lijkt
sterker dan het tariefdrukkende effect van homogeniteit op
de doelmatigheidsprikkel. Dit betekent dat herstructurering
van de energiedistributienetwerken in de richting van minder heterogeniteit uiteindelijk tot hogere tarieven voor de
energiegebruikers kan leiden. Wanneer gedacht wordt over
een andere ordening van de distributienetwerken is het dus
raadzaam niet alleen te letten op de positieve gevolgen voor
de onderlinge vergelijkbaarheid, maar ook op het risico van
samenspanning.
De effectiviteit van de maatstafregulering hangt ook af

Tarief voor netwerkgebruikers bij verschillende
maatstafmethoden, per ronde

Figuur 1

13
Samenspanningstarief

12
11
Tarief

ner. Langs deze weg heeft heterogeniteit een dempend effect
op het uiteindelijke tarief voor afnemers.
Het uiteindelijke tarief wordt ook bepaald door de
hoogte van het concurrentietarief. Bij een heterogeen samengestelde groep is het concurrentietarief hoger dan bij een homogene groep (tabel 1). Uit tabel 3 blijkt dat het dempende
effect van heterogeniteit op samenspanning sterker is dan het
verhogende effect op het concurrentietarief. Het uiteindelijke
tarief in heterogene groepen is namelijk significant lager dan
in homogene groepen.

10
9
8
7
0

4
Gewogen

8

Ronde

Ongewogen

12

16

Discriminatoir

20
Best Practice

van de wijze waarop de maatstaf wordt berekend. De momenteel in Nederland gehanteerde methode van een gewogen gemiddelde maatstaf scoort beduidend beter dan het
alternatief van een best practice, zowel wat betreft de kans
op samenspanning als het uiteindelijke tarief voor energiegebruikers. De effectiviteit wordt mogelijk nog hoger bij een
discriminatoire maatstaf. Zo’n maatstaf geeft een sterkere
prikkel om de doelmatigheid te vergroten, terwijl de kans op
samenspanning niet groter lijkt dan bij een gewogen gemiddelde maatstaf.
Net als in ieder model of experiment is ook in dit experiment geabstraheerd van de werkelijkheid; factoren die een
rol kunnen spelen in de praktijk, zoals culturele en politieke,
spelen geen rol bij de deelnemers in dit experiment. Het staat
niet vast dat verschillen in uitkomsten tussen twee en drie
marktpartijen ook gelden voor markten met meer dan drie
spelers. Uit veel experimentele studies blijkt echter dat dergelijke tekortkomingen niet onoverkomelijk zijn. Zo is er nauwelijks bewijs dat studenten zich in een experiment anders
gedragen dan professionals. Experimentele studies kunnen
dus bijdragen aan een beter begrip van effecten van bijvoorbeeld maatstafconcurrentie.

Literatuur
Commissie-Kist (2008) Publiek aandeelhouderschap energiebedrijven, 26 juni.
Dijkstra, P.T., M.A. Haan en M. Mulder (2013) The effect of industry structure and yardstick
design on strategic behavior with yardstick competition: an experimental study. SOM Research Report, 13(008).
Haffner, R.C.G. en P. Meulmeester (2006) Op zoek naar effectieve maatstafconcurrentie.
Tijdschrift voor Politieke Ekonomie, 27(5), 42–60.
Motta, M. (2004) Competition policy: theory and practice. New York: Cambridge University Press.
Potters, J., B. Rockenbach, A. Sadriehc en E. van Damme (2004) Collusion under yardstick com­
petition: an experimental study. International Journal of Industrial Organization, 22(7), 1017–1038.
Shleifer, A. (1985) A theory of yardstick competition. Rand Journal of Economics, 16(3), 319–327.

De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
Jaargang 98 (4669) 27 september 2013
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.

593

Auteurs