Ga direct naar de content

Joodse immigratie in Palestina tijdens het Britse mandaat

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: juli 10 2009

internationaal

Joodse immigratie in Palestina
tijdens het Britse mandaat
De Joodse immigratie naar Palestina tijdens het Britse
mandaat van 1920 tot 1948 leidde tot animositeit tussen
gevestigde Arabieren en Joden. Toch werd die periode
gekenmerkt door een hoge ­ conomische groei, waar vooral
e
Joden en in beperktere mate Arabieren van profiteerden. In
tegenspraak tot het beeld van volledig gescheiden sectoren
vond er ook ­ ositieve interactie plaats.
p

I

Harry van Dalen en
Harrie Verbon
Onderzoeker bij het NIDI
en hoogleraar aan de
­Universiteit van Tilburg

436

ESB

n de literatuur is diverse malen empirisch een
negatief verband tussen etnische diversiteit en
economische interactie vastgesteld. Alesina
en La Ferrara (2002), bijvoorbeeld, constateren dat in raciaal gemengde wijken in de Verenigde
Staten de sociale interactie laag is. Een tekort aan
sociale interactie tussen sociale groepen is een
slechte voedingsbodem voor economische groei.
Zoals Beugelsdijk en Smulders (2009) laten zien, is
het niet bevorderlijk voor de groei als in een gemeenschap waarin verschillende groepen opereren,
mensen vooral hun heil zoeken in hun eigen groep
en niet deelnemen aan netwerken tussen de groepen
onderling. Een interessant, maar tegelijk tragisch
natuurlijk experiment voor het verband tussen etnische diversiteit en economisch succes is de Joodse
immigratie naar Palestina tussen de twee wereldoorlogen, tijdens het Britse mandaat over het gebied.
Palestina aan het eind van de Eerste Wereldoorlog
bestond uit een homogene, voornamelijk Arabische
bevolking, met een weinig dynamische economie.
Dit veranderde echter plotseling met de Joodse
immigratie die toen op gang kwam en de Palestijnse
economie een impuls bracht. De Joodse immigranten waren hooggeschoolde individuen met ondernemerszin die veel kapitaal met zich meenamen en
daarmee zorgden voor een stimulans in technische
ontwikkeling. Dat dit de Joodse bevolking meer welvaart bracht, is onmiskenbaar (Ben-Porath, 1986).
Als er voldoende sociale interactie en vertrouwen zou
zijn geweest tussen de Joden en de lokale Arabieren,
zou dit ook de Arabische bevolking meer welvaart
hebben gebracht. Er wordt echter vaak gesuggereerd (Falah, 1991) dat de Joodse immigratie leidde
tot een verdrijving van Arabieren, bijvoorbeeld van
Arabische boeren die hun land moesten verlaten.
Dat komt het onderlinge vertrouwen uiteraard niet
ten goede.
Er bestond wel enige positieve sociale interactie
tussen de etnische groepen. Ondanks de in het
Interbellum al bestaande en groeiende spanningen tussen de Joodse en de Arabische bevolking
in Palestina profiteerden beide groepen van de

94(4564) 10 juli 2009

e
­ conomische groei in het gebied, maar de Arabieren
bleven achter bij de Joden in hun economische ontwikkeling. In het Interbellum ontstonden er spanningen tussen de Joodse en de Arabische bevolking die
de positieve effecten van de interactie weer deels
teniet deden.
In het vervolg wordt een poging gedaan de samenhang bloot te leggen, ten eerste tussen Arabische
en Joodse migratiestromen en ten tweede tussen
migratie en welvaart in zowel de Arabische als de
Joodse sector binnen Palestina. Hierbij wordt soms
noodgedwongen een beroep gedaan op indirecte
statistische methoden, omdat de gegevens over de
periode tussen de wereldoorlogen niet altijd van
goede kwaliteit zijn. Statistieken over migratie van
Arabieren moeten bijvoorbeeld indirect geconstrueerd worden en ook over de wederzijdse beïnvloeding
van de Arabische en de Joodse economie kan alleen
indirect informatie verkregen worden.

Welvaart en migratie
In 1917, nog voor het officiële begin van het Britse
mandaat, bracht de Britse regering de Balfour
Declaration uit. In deze verklaring werd de Joden
een nationaal thuisland beloofd in Palestina.
Aangemoedigd door deze toezegging ontstonden
er in de jaren twintig en dertig grote immigratiegolven van Joden naar het Palestijns gebied, zodat
de Joodse bevolking zich tussen 1921 en 1940
uitbreidde van 75.000 tot 450.000 mensen.
Deze immigratie leidde tot meer werk, vooral in de
bouw. En meer werk betekende weer meer ruimte
voor Joodse immigranten. Joodse immigratie had
uiteraard ook een effect op de lokale Arabische
b
­ evolking. De Israëliër Metzer (1998) heeft baanbrekend werk verricht bij het genereren van economische data over de periode van het Interbellum.
Hij heeft data voor het mandaatgebied verzameld
voor een groot aantal economische variabelen, zoals
de investeringen en het nationaal product voor de
Joodse en Arabische economieën afzonderlijk. De
centrale these van zijn boek The divided economy
is, dat de Arabische en Joodse economieën ten
tijde van het Britse mandaat van elkaar gescheiden
waren en elkaar niet of nauwelijks beïnvloedden. De
Joden en Arabieren hadden volgens hem een soort
langeafstandsrelatie in de zin dat ze geografisch
dicht bij elkaar waren en ook met elkaar handelden,
maar dat de economische ontwikkeling die de ene
groep ondervond volkomen onafhankelijk was van de
ontwikkeling van de andere groep. Dus, de massale
immigratie van Joden in de vooroorlogse periode had

De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.

in deze visie geen positieve, maar ook geen negatieve effecten op de welvaart van de Arabieren. In
tabel 1 worden een aantal demografische en economische kernvariabelen gepresenteerd voor Palestina.
Wat opvalt in de gestileerde feiten is de sterke groei
van de Joodse bevolking en de nog sterkere groei
van de Joodse sector. Vooral gedurende de eerste
periode 1922–1931 was de economische groei per
capita met ruim acht procent uitzonderlijk hoog.
Ook de economische groei per capita onder de
Arabieren was hoog, zeker in vergelijking met andere
Arabische economieën in de regio. De hoogste groei
voor de Arabieren was echter in de tweede periode
1932–1946.

Tabel 1

Demografie
Bevolkingsgroei Joden
Bevolkingsgroei Arabieren
Immigratie Joden per hoofd van de
J
­ oodse bevolking
Immigratie Arabieren per hoofd van de
Arabische bevolking
Economie
Groei nnp1 Joodse sector
Groei nnp1 Arabische sector
Groei nnp1 per capita Joodse sector
Groei nnp1 per capita Arabische sector
Groei kapitaalvoorraad Joodse sector
Groei kapitaalvoorraad Arabische sector

Migratiestromen binnen Palestina
De eerste te toetsen hypothese is de vraag of
Arabische inwoners in Palestina zijn verdreven door
Joodse immigranten. Het onderwerp verdrijving van
de ene bevolkingsgroep door een andere is met
emoties omgeven en vaak niet aan de hand van
officiële cijfers te bewijzen. Zelfs als het statistisch
te bewijzen valt dat een groep weg is getrokken uit
een gebied is het moeilijk te bepalen of hier sprake
was van vrije wil of van een gedwongen verhuizing.
In de historie van Palestina heeft dit meermalen een
rol gespeeld, onder andere na de onafhankelijkheidsoorlog van Israël in 1948. Voor het Interbellum geldt
dan ook nog dat migratiecijfers uiterst schaars zijn.
Er zijn weliswaar migratiecijfers voor Joden beschikbaar maar deze hebben uitsluitend betrekking op
internationale migratie. De interne migratiecijfers
van Joden zijn niet beschikbaar en de toestand is
nog slechter gesteld met de internationale en interne
migratiecijfers van Arabieren. Het enige houvast dat
men heeft voor een zoektocht zijn de Britse volkstellingen uit 1922 en 1931 en het Survey of Palestine
dat in december 1945 en januari 1946 werd opgesteld voor de Anglo-American Committee of Inquiry.
Op basis van deze volkstellingen kan men, aangevuld met natuurlijke groeivoeten van de bevolking,
migratiestromen reconstrueren op districtsniveau,
uitgesplitst naar rurale en urbane gebieden, waarbij
men de aantekening moet maken dat de migratie in
districten zowel kan voortkomen uit internationale
instroom als interne mobiliteit. In deze opvatting is
het verschil tussen de geregistreerde bevolking op
tijdstip t+1 in een district en de gereconstrueerde
bevolking voor het moment t+1 in hetzelfde district
op basis van natuurlijke groeicijfers met als uitgangspunt de bevolking op tijdstip t, de netto immigratie
of emigratie. Deze methode voor het ­ econstrueren
r
van migratie is eerder toegepast door Gottheil
(1973). Op basis van de zo berekende migratiestromen kan voor alle districten de partiële correlatiecoëfficiënt tussen migratie van Joden en Arabieren
worden berekend, voor beide tijdvakken. Er blijkt een
positieve samenhang tussen Joodse en Arabische
migratie te zijn, die bovendien vanuit statistisch
oogpunt betrouwbaar oogt. Vooral gedurende de
eerste periode 1922–1931, die als de bloeiperiode

Demografie en economie van Palestina 1922–1946
(in procenten per jaar).

1

1922–1931
8,2
2,8
5,6

1932–1946
8,3
2,7
6,0

1922–1946
8,2
2,7
5,9

0,3

0,2

0,2

16,4
4,0
8,2
1,2
12,9
2,5

10,6
7,1
2,4
4,3
10,3
4,6

12,9
5,8
4,7
3,1
11,3
3,8

Netto nationaal product.

Bron: Metzer, 1998, en Survey of Palestine, 1946

van Palestina kan worden gezien, is de samenhang sterk (Ï = 0,37), terwijl gedurende de tweede, meer roerige periode, 1931–1944, de samenhang zwakker is
(Ï = 0,29). Er is dus geen indicatie van verdrijving van een etnische groep door
een andere, aangezien zowel Joden als Arabieren naar dezelfde districten trokken
en ook uit dezelfde districten wegtrokken.

Joodse immigratie en economische groei
De tweede hypothese betreft het verband tussen welvaartsgroei en immigratie,
een verband dat als volgt kan worden samengevat: de economische groei van
Palestina tijdens het Britse mandaat is deels te danken aan de instroom van
Joodse migranten van buitenaf. Dat vooral de Joodse economie daarvan profiteerde, wordt al door tabel 1 gesuggereerd, maar daarnaast wordt getest of er
ook een positief effect op de Arabische economie van uitging.
Een eerste toets om het verband tussen de Joodse en de Arabische sector te
onderzoeken is door op eenvoudige wijze de Granger-causaliteit van Arabische
en Joodse grootheden te onderzoeken. Tabel 2 toont voor een aantal kernvaria­
belen hoe de statistische beïnvloeding verloopt en in wezen bevat dit reeds het
Palestijnse verhaal van beide economieën gedurende het Britse mandaat. De
Arabische economie groeit zonder uitzondering meer door de opbloei van de
Joodse economie, dan andersom. De economische groei in de Joodse economie
bevat voorspelkracht voor de economische groei van de Arabische economie,
omgekeerd geldt dat niet.

Tabel 2

Causaliteit van Joodse en Arabische economieën (F-statistieken)1.

Joods op Arabisch
7,88***
3,26*
2,99*
1,78
1,60
1,49
4,11**
16,32***
4,80**

Nnp
Netto internationale migratie
Investeringen
Productie landbouw (citrus) 2
Productie landbouw (non-citrus) 2
Productie bouw 2
Productie industrie2
Productie diensten2
Afname kindersterfte

Arabisch op Joods
1,41
0,38
1,28
1,73
2,46
0,26
0,66
2,02
0,56

* Significant op tienprocentniveau, ** Significant op vijfprocentniveau, *** Significant op eenprocentniveau.
1

2

De Granger-causaliteitstoetsen zijn uitgevoerd met vertraging van 2 perioden. De nominale waarde van dienstenproductie van Arabieren en Joden is gedefleerd met prijsindexcijfer groothandel, constante prijzen 1936.
De waarnemingsperiode voor de afzonderlijke sectoren van de economie beslaat slechts de jaren 1922–1939.
De overige variabelen slaan op de steekproef 1922–1946.

De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders

te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.

ESB

94(4564) 10 juli 2009

437

Tabel 3

1939
1945

Loonverhouding Joodse ten opzichte van Arabische werknemers,
v
­ erschillende beroepscategorieën.

Industrie
Drukker
Tabakswerker
2,0
3,4
2,4
2,1

Bouw
Schilder
Ongeschoold
1,7
2,9
1,2
2,5

Landbouw
Plukker
Land­
arbeid
1,6
1,9
1,4
1,6

Bron: Survey of Palestine, 1946

Voor de internationale migratie geldt hetzelfde: het is eerder de Joodse immigratie die Arabische immigratie aantrekt dan andersom.
Een alternatieve manier om te bezien of twee sectoren elkaar beïnvloeden is door
te speuren naar tekenen van convergentie of divergentie van factorprijzen. Als
de Palestijnse arbeidsmarkt werkelijk een gemeenschappelijke arbeidsmarkt was
waar geen onderscheid gemaakt werd tussen Joodse en Arabische arbeiders, dan
zouden bestaande loonverschillen binnen beroepsgroepen door interne migratie
verkleind kunnen worden, of zouden ze in het ideale geval van volledige integratie volledig kunnen verdwijnen. Tabel 3 toont de loonverschillen voor een aantal
vergelijkbare beroepen over de periode 1939–1945. De lonen in de Arabische
sector waren in de jaren dertig ongeveer de helft van die in de Joodse sector van
de economie. In de betrekkelijk korte periode van zes jaar werd de loonachterstand van de Arabieren echter in veel gevallen kleiner. Op de Palestijnse arbeidsmarkt was de integratie dus krachtig genoeg om een hogere Arabische loongroei
op te wekken. Volledige convergentie van de lonen vond echter niet plaats.

Economische groei verklaard
Tot slot blijft de belangrijkste vraag over: in welke mate hebben de Joodse en de
Arabische economie geprofiteerd van de omvangrijke Joodse immigratiestroom?
Gebaseerd op de gegevens van Metzer (1998) is voor de periode 1924–1945
een eenvoudige productievergelijking geschat waarin het nationaal product voor
de twee economieën een functie is van kapitaal en arbeid. Er wordt een productiestructuur verondersteld waarbij de logaritme van het inkomen per hoofd werkzame bevolking gerelateerd wordt aan de logaritme van de hoeveelheid kapitaal
per capita. De data voor Arabische arbeid zijn via interpolatie, op basis van vier
jaren, gereconstrueerd op basis van data van Metzer (1998). Palestina was in
het begin van de twintigste eeuw een agrarische samenleving met een betrekkelijk geringe kapitaalintensiteit (Metzer, 1992). Na de Eerste Wereldoorlog
groeide de kapitaalgoederenvoorraad in hoog tempo, voor een groot deel als
gevolg van kapitaalimport van Joodse zijde (Halevi, 1983; Metzer, 1998). Zowel
de Arabische als de Joodse kapitaalgoederenvoorraad steeg, maar in de Joodse
gemeenschap was de stijging veel sneller, zodat de kapitaalarbeidsverhouding

Tabel 4

Verklaring nationaal inkomen (constante prijzen 1936) per hoofd van
de beroepsbevolking in Palestina van Arabische en Joodse economieën,
1923–19451.

Verklarende variabelen (in logaritmen)
Kapitaal per capita Arabisch
Kapitaal per capita Joods
Arabische immigratie per capita
Joodse immigratie per capita
Dummy 1936–1939
Constante
Adjusted R 2
Durbin-Watson statistiek
LM-toets op contemporaine correlatie2

Arabisch Y/L
Joods Y/L
2,11**
0,85*
–5,09
–1,11
0,05
1,22**
–0,15*
0,02
–6,37**
–0,19
0,89
0,93
1,87
2,12
17,69 (0,77)

*Significant op vijfprocent-niveau, ** Significant op éénprocent-niveau.
1
Geschat met OLS en met AR-processen.
2
De toetswaarde is χ2 (1) verdeeld en significant met 99% betrouwbaarheid. Tussen haakjes de correlatie­
coëfficiënt tussen de residuen van de OLS-vergelijking voor de Joodse en de Arabische economie zonder
AR-processen.

438

ESB

94(4564) 10 juli 2009

in de Joodse economie uiteindelijk in 1947 drie keer
zo hoog was als in de Arabische economie (Metzer,
1998).
De beroepsbevolkingsstructuur in de twee economieën ontwikkelde zich ook langs verschillende
lijnen: terwijl de Joodse beroepsbevolking voortdurend werd aangevuld door nieuwe immigratiegolven,
steeg de Arabische beroepsbevolking voornamelijk
door natuurlijke aanwas en in mindere mate door
immigratie. Daarnaast was de Joodse immigratiestroom relatief hoogopgeleid, jong en ondernemend
(Easterlin, 1961).
Om de invloed van immigratie op de ontwikkeling
van het nationaal product te meten is de verhouding van de immigratiestroom van Joden dan wel
Arabieren ten opzichte van de bevolking van Joden
en Arabieren in een jaar als maatstaf genomen. Het
reële nationaal inkomen per hoofd van de werkzame
bevolking wordt verklaard uit de variatie in kapitaalintensiteit en internationale migratie. Een dummyvariabele is voor de jaren 1936 tot 1939 toegevoegd
om de roerige jaren van de grote Arabische opstand
mee te nemen als verklaringsgrond. A priori is het
niet eenvoudig om te voorspellen hoe immigratie
uitwerkt op het inkomen per hoofd van een land
omdat dat vooral afhangt van de productiestructuur
in het land van aankomst en de karakteristieken van
de immigranten. Bij constante meeropbrengsten
en de afwezigheid van technische ontwikkeling zou
de immigratie als aparte onafhankelijke variabele
geen aparte significante invloed moeten hebben.
Daarnaast zou men ook geen effect verwachten
wanneer de immigranten precies dezelfde kapitaalintensiteit met zich meebrengen als de zittende
bevolking (Borjas, 1995). Er verandert dan immers
niets aan de gemiddelde kapitaalintensiteit.
In tabel 4 staan de uitkomsten van deze eenvoudige
regressieanalyses. Drie zaken vallen op. Allereerst is
de kapitaalelasticiteit bijzonder hoog. In de meeste
economische-groeistudies valt deze coëfficiënt
in het interval 0,15–0,30 (Barro, 1997), maar in
het geval van Palestina ligt deze coëfficiënt met
de waarde 0,85 voor de Joodse en 2,11 voor de
Arabische sector ver boven de normale waarden. Een
belangrijke verklaring voor deze hoge coëfficiënten is
terug te voeren op de economische omwenteling die
Palestina onderging van voornamelijk een agrarische
samenleving met een laagopgeleide ­ evolking, naar
b
een ontwikkelde economie. De enorme kapitaal­
import van immigranten en Joodse fondsen,
voorname­­ vanuit de Verenigde Staten, zorgden
lijk
voor een kapitaalinjectie die blijkbaar tot uitdrukking
kwam in de hoge economische groei.
Ten tweede is de invloed van de Joodse immigratie
groot: een stijging met een procent van de immigratie-intensiteit doet het inkomen per hoofd met 1,2
procent stijgen. Dit effect was alleen direct aantoonbaar voor de Joodse economie, voor de Arabische
economie bleek Joodse immigratie geen aantoonbaar effect te hebben. Immigratie van Arabieren in
Palestina had ook geen positieve, maar evenmin een

De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.

significante verlaging van het Arabische inkomen
per hoofd tot gevolg. Deze resultaten suggereren
dat immigratie van Joden het effect had van een
technologische impuls, dat wil zeggen, deze immigratie leidde ertoe dat met een gegeven hoeveelheid
kapitaal per hoofd een hoger inkomen per hoofd
gegenereerd kon worden. Arabische immigranten
leverden echter geen productiviteitswinst op voor
de gevestigde Arabische bevolking, maar ook geen
verlies.
Een derde punt betreft de wederzijdse beïnvloeding.
Uit de causaliteitstoetsen van tabel 2 kwam naar
voren dat de economische en demografische krachten van Joodse zijde de Arabische sector beïnvloedden en niet andersom. Met deze gegevens kan niet
direct aangetoond worden dat de Arabische economie heeft kunnen profiteren van de Joodse economie. Toch kan uit de resultaten van tabel 4 afgeleid
worden dat er een verband is tussen de twee economieën. Op de eerste plaats blijkt er voor beide
sectoren sprake te zijn van een aanzienlijke mate
van autocorrelatie. Die autocorrelatie kan verklaard
worden uit de Joodse immigratie die in golven kwam
en daarom een lang na-ijleffect had op de economische ontwikkeling. Het is daarom evident dat in de
productievergelijking voor de Joodse economie een
hoge mate van autocorrelatie gevonden kan worden.
Die kan echter ook gevonden worden in de regressievergelijking voor de Arabische productievergelijking,
wat suggereert dat ook de Arabische economie met
dit na-ijleffect te maken had.
Nog duidelijker blijkt het verband tussen de twee
sectoren uit de significante waarde van de toets
op contemporaine correlatie in de onderste rij in
tabel 4. Deze toets meet of de residuen van de
OLS-vergelijkingen voor de Joodse en de Arabische
economie met elkaar gecorreleerd zijn. Dat dit zo is
duidt erop dat er gemeenschappelijke factoren zijn
die het inkomen in de twee sectoren in dezelfde
richting beïnvloed hebben. De algemene conclusie
die uit de schattingen getrokken kan worden is derhalve dat er, naast de verklarende factoren, waarvan
de sectorale kapitaalintensiteit en de Joodse immigratie de belangrijkste zijn, andere factoren aan het
werk waren die een positief effect hadden op zowel
de Joodse als de Arabische sector. Het is speculeren
welke factoren dat zijn. Er is anekdotisch ­ ateriaal
m
dat suggereert dat de technische kennis die de
Joodse immigranten met zich meebrachten overgedragen werd op de Arabieren die daardoor nieuwe
technieken in de landbouw en bouwnijverheid
konden toepassen. Ook de verbeterde gezondheidszorg en de verbetering van de infrastructuur door de
Britse bewindvoerders in het gebied kan voor een
toename van de productiviteit hebben gezorgd in
beide sectoren.

van die periode zou men deze vraag ontkennend beantwoorden. Tijdens het
Interbellum ontstonden er fricties tussen de Arabische en de Joodse bevolking.
Zo waren er al in 1921 gewelddadigheden tussen Arabieren en Joden en ontstond er in 1936–1939 een groot Arabisch oproer in reactie op toenemende
Joodse immigratie. Dit suggereert dat er nauwelijks sprake kon zijn geweest van
positieve sociale interactie tussen de beide bevolkingsgroepen die bevorderlijk
was voor de economische groei. Uit analyses blijkt echter dat beide bevolkingsgroepen profiteerden, hoewel niet in gelijke mate, van de economische voorspoed in Palestina. De economische groei tijdens het Interbellum was ongekend
hoog, een groei die voor een deel kwam door de massale Joodse immigratie
die in golven plaats vond. Een opvallend resultaat is ook dat de grootscheepse
Joodse immigratie, internationaal en intern binnen Palestina, niet tot verdrijving
van Arabische burgers heeft geleid. Beide groepen trokken grosso modo naar en
vertrokken uit dezelfde regio’s.
Deze resultaten duiden erop dat de Arabische sector ook geprofiteerd heeft
van de economische voorspoed in de Joodse sector. De Palestijnse economie
bestond niet uit twee volledig gescheiden delen, een Joodse en een Arabische,
waarvan een deel, namelijk de Joodse, een grote welvaartsgroei kende en het
andere deel niet. Toch was Palestina ook geen economie met een echte gemeenschappelijke markt. Uit de ontwikkeling van loonverschillen tussen Joodse en
Arabische werkers blijkt dat die loonverschillen wel kleiner werden, maar zeker
niet verdwenen. De positieve economische effecten van Joodse migratie op de
Arabische economie hebben uiteindelijk ook niet kunnen verhinderen dat animositeit tussen Joden en Arabieren het gebied in een dodelijke greep heeft gekregen. Hierbij speelden zowel het effect van etnische diversiteit als de conflicterende claims die beide bevolkingsgroepen op het land legden een hoofdrol.

Literatuur
Alesina A. en E. La Ferrara (2002) Who trusts others? Journal of
public economics, 85(2), 207–234.
Barro, R. (1997) Determinants of economic growth: A cross-country
empirical study. Cambridge, Mass.: The MIT Press.
Ben-Porath, Y. (1986) The entwined growth of population and
product, 1922–1982. In: Ben-Porath, Y. (red.) The Israeli economy
– maturing through crises. Cambridge, Mass.: Harvard University
Press.
Beugelsdijk, S. en S. Smulders (2009) Bonding and bridging social
capital and economic growth. CentER discussieartikel nr 2009-27.
Tilburg: CentER.
Borjas, G. (1995) The economic benefits from immigration.
Journal of economic perspectives, 9(2), 3–22.
Easterlin, R. (1961) Israel’s development: past accomplishments and future problems. Quarterly journal of economics, 75(1),
63–86.
Falah, G. (1991) Pre-state Jewish colonization in northern
Palestine and its impact on local Bedouin sedentarization
1914–1948. Journal of historical geography, 17(3), 289–309.
Gottheil, F. (1973) Arab immigration into pre-state Israel:
1922-1931. Middle Eastern studies, 9(3), 315–324.
Halevi, N. (1983) The political economy of absorptive capacity:
growth and cycles in Jewish Palestine under the British
mandate. Middle Eastern studies, 19(4), 456–469.
Institute for Palestine Studies (1946) Survey of Palestine.
Washington, D.C.: Institute for Palestine Studies.
Metzer, J. (1992) What kind of growth? A comparative look

Conclusie
Vond er nu positieve interactie plaats tussen
Joden en Arabieren tijdens het Britse mandaat van
Palestina? Op basis van het overheersende beeld

at the Arab economies in mandatory Palestine and in the
administered territories. Economic development and cultural
change, 40(4), 843–865.
Metzer, J. (1998) The divided economy of mandatory Palestine.
Cambridge: Cambridge University Press.

De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.

ESB

94(4564) 10 juli 2009

439

Auteurs