Ga direct naar de content

De onvermoede baten van bevolkingskrimp

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: juni 12 2009

beleid
I LLUST RATIE: roel o ttow

De onvermoede baten van
bevolkingskrimp
Over de gevolgen van bevolkingskrimp wordt vooral door
bestuurders nagedacht. De mening van burgers hierover
bleef tot nu toe buiten beeld. Zij zien naast materiële kosten
zoals een hogere belastingdruk ook immateriële baten, zoals
meer ruimte en natuur, en minder geluidsoverlast. Er heerst
echter een dubbele moraal rond bevolkingskrimp: het is
gewenst, zeker op wereldniveau, maar zodra het zich in de
eigen woonplaats voltrekt wenst men toch vooral dat de
bevolking minstens op peil blijft.

D

Harry van Dalen en
Kène Henkens
Onderzoekers bij het
N
­ ederlands Interdisciplinair Demografisch
Instituut

358

ESB

e tijd dat de Nederlandse bevolking alleen
maar zal groeien lijkt voorbij. Langzaam
maar zeker vlakt de groei van de bevolking
af en wordt de bevolkingsstructuur grijzer.
Naar verwachting heeft in 2025 ruim de helft van de
gemeenten minder inwoners dan nu het geval is (Van
Nimwegen en Heering, 2009). Dreigende krimp van
een bevolking leidt traditioneel tot allerlei sombere
toekomstbespiegelingen. Minister Van der Laan
kwam na een werkbezoek in februari van dit jaar aan
Heerlen tamelijk depressief terug naar Den Haag. In
Heerlen had hij de bevolkingskrimp met eigen ogen
aanschouwd en concludeerde hij dat “spookdorpen
hier kunnen komen als we op deze ontwikkeling

94(4562) 12 juni 2009

niet goed reagerenâ€. Een opvallend kenmerk van
het debat is dat de boventoon in discussies wordt
bepaald door bezorgde bestuurders in de provincie,
wetenschappers en intellectuelen. Directe aanwijzingen over hoe de bevolking denkt over het aantal
inwoners zijn er echter niet of nauwelijks en daarmee
is de Nederlandse burger een opvallende afwezige
in dit debat. De burger is uiteraard wel belangrijk
omdat de kwaliteit van de leefomgeving bij uitstek
een factor is die het stemgedrag bepaalt, is het
niet via de stembus dan wel door te verhuizen of te
emigreren (Van Dalen en Henkens, 2008; NICIS,
2009). En in het laatste geval kunnen ontstane
migratiebewegingen de ontvolking van regio’s die
daar al mee te kampen hebben weer verder versterken.
De vraag wat de verwachtingen van de Nederlandse
burger ten aanzien van de bevolkingskrimp zijn,
en hoe hij daartegenover staat is derhalve uiterst
relevant. Om hier achter te komen is door het
Nederlands Interdisciplinair Demografisch Instituut
(NIDI) in de eerste helft van februari 2009 een speciaal onderzoek uitgevoerd naar de verwachtingen
die de bevolking heeft ten aanzien van de gevolgen
van bevolkingskrimp.

De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.

Economie en krimp
Zorgen over bevolkingskrimp worden traditioneel
gevoed door de verwachte negatieve economische
effecten. De wegen waarlangs bevolkingskrimp de
economie beïnvloedt vallen te herleiden tot drie
belangrijke transmissiemechanismen.
Allereerst betreft dit de wijze waarop bevolkingsomvang de overheidsfinanciën treft, zowel op nationaal
als lokaal niveau. Financiering van publieke goederen en diensten, waar schaalvoordelen een belangrijke rol spelen, is eenvoudiger met een sterk groeiende bevolking omdat de belastingvoet over meer
mensen kan worden uitgesmeerd, en een jongere
bevolking levert relatief meer netto publieke baten
op dan een vergrijsde of vergrijzende bevolking.
Voor gemeenten in Nederland liggen de zaken wat
gecompliceerder omdat zij hun inkomsten verkrijgen
via het gemeentefonds, waarbij de omvang van de
uitkering afhankelijk is van het aantal inwoners.
Krimpgemeenten maken duidelijk dat hun inkomsten
teruglopen, terwijl hun uitgaven dat niet doen of in
beperkte mate. Daarnaast ontlenen gemeenten hun
inkomsten uit gronduitgifte. Voor een gemeente is
het lucratiever om in haar beleid ook in te zetten
op groei dan dat men zich aanpast aan de krimp en
denkt aan sloop- en herinrichting van de publieke
ruimte (Rob/Rfv, 2008). Uiteraard hoeft een krimpende bevolking op zich niet een opdrijvend effect te
hebben op de lokale belastingdruk indien men zich
maar aanpast en omschakelt naar een lager voorzieningenniveau. De problemen ontstaan wanneer
alle gemeenten de krimp negeren en vasthouden
aan een bepaald voorzieningen- en uitgavenniveau
terwijl de belastinginkomsten langzaam maar zeker
achteruitgaan. Een andere mogelijkheid is dat
gemeenten zich verzetten tegen het toekomstbeeld
van krimp en een race to the bottom ontwikkelen: via
extra uitgaven of lagere belastingtarieven pogen zij
­
bevolkingsaanwas te creëren. Een extra aanwas die
welhaast ten koste gaat van andere gemeenten.
Ten tweede kan de bevolkingsdichtheid de relatieve
prijs van een goed of dienst beïnvloeden. Dit doet
Figuur 1

Gewenste bevolkingsontwikkeling in de
wereld, Nederland en eigen woonplaats,
2009.

80

Voorkeur in procenten

70
60
50
40
30
20
10
0

Wereld
Toename

Bron: NIDI-MOAB, 2009

Nederland
Gelijk

Eigen woonplaats
Afname

Tabel 1

Voorkeur voor bevolkingsomvang eigen woonplaats verklaard
(relatieve risk ratio’s, N=2029)1.

Voorstanders groei
woonplaats
0,53**
1,09
1,75**

Geslacht (man = 0)
Stedelijkheid
Ervaren bevolkingsdruk 2
Oordeel over huidige niveau: 2
Materiële voorzieningen3
Immateriële voorzieningen 4
Pseudo R 2

Voorstanders krimp
woonplaats
1,09
0,79**
0,35**

0,75*
1,13

0,90
0,64**
0,11

* Significant op vijfprocent-niveau, ** Significant op éénprocent-niveau.
1
Multinomiale logistische regressieanalyse met referentiecategorie voorkeur constante bevolking.
2
De oordelen over de elementen van de leefomgeving variëren van (1) zeer negatief tot (5) zeer positief; stedelijkheid varieert van (1) zeer stedelijk tot (5) geen stedelijkheid.
3
Gemiddelde oordeel over gemeentebelastingen, winkelaanbod, gemeentevoorzieningen en huizenaanbod.
4
Oordeel over ruimte en natuur, geluidsoverlast en sociale samenhang.

zich bijvoorbeeld duidelijk voor in het geval van de huizenmarkt, waar het aanbod
van woningen zich met grote vertraging aanpast aan de vraag, die sterk leeftijds­
gebonden is. Een babyboom kan daardoor een sterk prijsopdrijvend effect
hebben omdat er op een gegeven moment veel potentiële kopers op de markt
komen. Het omgekeerde doet zich voor als de bevolking afneemt, hoewel de
reactie sterk asymmetrisch zal zijn, omdat het woningaanbod zich bij een krimpende bevolking moeizamer zal aanpassen: huizenbezitters zullen niet snel hun
eigen huis slopen om zo het aanbod te verminderen (Eichholtz en Lindenthal,
2009). Over het algemeen wordt verwacht dat krimp zich zal openbaren via leegstand, lagere huizenprijzen en beperkte doorstroming (Van Dam et al., 2008).
Op indirecte wijze kan de bevolkingsdichtheid de marktwaarde van huizen ook
negatief beïnvloeden, bijvoorbeeld wanneer de directe leefomgeving onder de
hoge bevolkingsdichtheid te lijden heeft of er sprake is van geluidsoverlast. Zo
laten Udo et al. (2006) zien dat huizenprijzen duidelijk negatief worden beïnvloed door het geluidsniveau waaraan zij worden blootgesteld. Minder mensen,
dus minder lawaai, zorgen dan dus voor hogere huizenprijzen.
Een derde mechanisme waar in de economische theorie de nadruk op wordt
gelegd is de relatie tussen schaalvoordelen, technische vooruitgang en
bevolkings­ mvang. Er zijn tal van auteurs, zoals de economen Alfred Marshall,
o
Jane Jacobs, Julian Simon, Robert Lucas en Paul Krugman, die deze relatie
benadrukken en analyseren. In grote lijnen komt het erop neer dat bevolkingsgroei vooral een stimulans tot innovatie kan zijn omdat door een groeiende
bevolkingsomvang schaalvoordelen behaald kunnen worden en de economie dus
groeit. Schaalvoordelen spelen ook een rol als we de opkomst en neergang van
steden willen begrijpen (Asbeek Brusse et al., 2002). De angst van stadsbestuurders voor bevolkingskrimp is in dat licht begrijpelijk omdat een stagnerende
economie de innovatie- en aantrekkingskracht van een stad vermindert.

Voorkeur bevolkingsomvang
Hoe sterk deze mechanismen doorwerken in de voorkeuren van burgers kan
achterhaald worden door mensen de vraag voor te leggen of ze meer of minder
bevolkingsgroei willen, om vervolgens te onderzoeken in welke mate men positieve of negatieve gevolgen van bevolkingskrimp verwacht.
Voor een mening over bevolkingsgroei is het van wezenlijk belang of het de
groei op wereldniveau betreft of dat het alleen gaat over Nederland of de eigen
woonplaats. Figuur 1 geeft weer hoe belangrijk de geografische dimensie is en
hoe sterk de voorkeuren veranderen naarmate de bevolkingsontwikkeling dichter
bij de eigen woonplaats komt. Een eerste conclusie die men kan trekken is dat
bevolkingskrimp opportunisme of het NIMBY-effect oproept: krimp is prima op
wereld- en nationaal niveau, maar not in my back yard.
De meerderheid van de Nederlanders is van mening dat de wereldbevolking
moet krimpen. Anno 2008 telt de wereld 6,7 miljard inwoners. Bij de vraag wat
de wenselijke omvang van de wereldbevolking zou moeten zijn, is ruim vijfitg
procent van de respondenten van mening dat krimp gewenst is. Vijf miljard inwo-

De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders

te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.

ESB

94(4562) 12 juni 2009

359

ners is het meest gegeven antwoord; het gemiddelde van alle antwoorden komt
op 5,6 miljard. De gewenste krimp is minder groot zodra de focus dichter bij huis
ligt: 31 procent wenst een kleinere Nederlandse bevolking en zodra het over de
eigen woonplaats, gaat, is nog maar 16 procent van de Nederlanders voorstander
van een kleiner inwonertal. De meeste Nederlanders wensen dan ook veeleer dat
de status-quo wordt gehandhaafd zodra het om het huidige inwonertal gaat, en
de hang naar de status-quo is sterker naarmate deze dichter bij de eigen woonplaats komt. Deze houding is overigens in de afgelopen 26 jaar redelijk constant
gebleven. Het NIDI peilt sinds 1983 de wensen en oordelen over de bevolkingsomvang en het meest opvallende bij deze metingen is dat er al die tijd niet veel
is veranderd in de houding ten aanzien van de bevolkingsomvang. In alle jaren
schommelt de groep die een onveranderde bevolkingsomvang wil tussen de 59
en 67 procent. De groep Nederlanders die een afname wil, overtreft altijd bij
verre de groep die graag een bevolkingsgroei ziet. Gezien het feit dat de bevolkingsomvang tussen 1983 en nu is gegroeid van 14,3 naar 16,5 miljoen, hebben
de burgers dus de neiging om zich aan te passen aan de bevolkingsdruk: men
wil het inwonertal altijd houden zoals het op dat moment is, terwijl het elk jaar
groter wordt. Daarbij past echter wel de kanttekening dat er over de jaren altijd
meer mensen zijn die Nederland als te druk ervaren dan dat er mensen zijn die
een houding hebben van “hoe meer zielen, hoe meer vreugdâ€.

Bevolkingsgroei woonplaats
Toch is er een zekere kentering te zien. De krimp is in sommige provincies niet
meer abstract maar al een realiteit. Dit wordt duidelijk indien de houding van de
bevolking in de twaalf provincies anno 2009 onder de loep wordt genomen. In
figuur 2 wordt de gewenste groei of krimp in kaart gebracht op het niveau van de
eigen woonplaats.
Twee zaken vallen op in deze grafiek. De groeiregio’s in Nederland, zoals de
Randstadprovincies, zijn sterk voor krimp van hun woonplaats. De krimpprovincies of provincies die met een lage bevolkingsdichtheid te maken hebben
(Flevoland, Friesland, Groningen, Zeeland, Limburg) neigen veel meer naar
toename van het inwonertal in de eigen woonplaats dan de dichtbevolkte
Randstadprovincies. Om te zien welke drijvende krachten achter bevolkingsvoorkeuren schuilgaan is een multinomiale logistische regressieanalyse uitgevoerd
waarbij de krimpvoorstanders en groeiadepten worden vergeleken met de voorstanders van een stationaire bevolking als referentiecategorie. Deze regressieanalyse (tabel 1) wijst uit dat de wens voor groei niet samenhangt met de stedelijkheid van de woonplaats, terwijl de krimpwens daar wel sterk mee samenhangt.
Om een voorbeeld te geven: de kans dat iemand die in een weinig stedelijke
omgeving woont, voor krimp is boven de optie van een constante bevolking,
is een factor 0,8 kleiner dan de kans van iemand die in een matig stedelijke
omgeving woont. Stedelijkheid is hierbij gemeten aan de hand van objectieve
bevolkingsdichtheid in vijf catagorieën. Wat echter veel belangrijker blijkt, is hoe
men de bevolkingsdruk ervaart. De kans dat iemand die de bevolkingsdruk als
negatief ervaart, voor krimp is vergeleken met een constante bevolkingsvoorkeur,
Tabel 2

Door Nederlandse bevolking verwachte gevolgen van lokale
bevolkingskrimp (in procenten).

Voorstanders van lokale
Verwachte gevolgen krimp
Toename gemeentelijke belastingdruk
Daling huizenprijs
Toename ruimte en natuur
Afname winkelaanbod
Afname geluidsoverlast
Afname gemeentelijke voorzieningen
N

Bevolkingsgroei

Stationaire
bevolking

Bevolkingskrimp

65
47
39
53
38
44
219

53
45
42
37
35
30
1471

41
51
58
35
51
33
348

Figuur 2

Voorkeuren groei en krimp woonplaats,
naar provincie.

Friesland
Groningen
Zeeland
Flevoland
Limburg
Overijssel
Drenthe
Gelderland
Noord-Brabant
Utrecht
Noord-Holland
Zuid-Holland
0

5

10
15
20
25
30
35
Voorkeur ontwikkeling woonplaats (%)
Groei woonplaats

40

Krimp woonplaats

Bron: NIDI-MOAB, 2009

is een factor 0,35 kleiner dan de kans van iemand
die de druk als zeer negatief ervaart. Voorts ziet men
dat voor de lokale bevolking de materiële voorzieningen, zoals het winkelaanbod, en de immateriële
voorzieningen, zoals de ruimte en de natuur, de vooren tegenstanders verschillend beïnvloeden: is men
bang dat het winkelaanbod verslechtert, dan zal men
meer voor groei zijn. Het omgekeerde geldt voor de
immateriële voorzieningen: respondenten die vrezen
dat ruimte en natuur worden aangetast geven de
voorkeur aan krimp.

Weging kosten en baten van krimp
Hoe denken de voor- en tegenstanders van krimp
over de verschillende kosten en baten die verbonden
zijn aan een kleinere bevolking? Een antwoord op
deze vraag kan worden gevonden door allereerst de
verwachtingen op het niveau van de eigen woonplaats te onderzoeken. Dat is immers de plaats waar
de respondent het beste een oordeel kan geven over
hoe krimp en groei het dagelijks leven nu en in de
toekomst bepaalt. In het onderzoek is aan respondenten gevraagd in welke mate zij verwachten dat
een aantal gevolgen van een krimpende bevolking
zich in de eigen woonplaats zal voordoen. In tabel 2
zijn de meest dominante effecten van krimp gepresenteerd. Uit tabel 2 blijkt dat de groeivoorstanders
krimp vooral associëren met zaken als een toenemende belastingdruk, achteruitgang van het winkelaanbod en de gemeentelijke voorzieningen en een
daling van de huizenprijs. Voorstanders van krimp
zien voornamelijk baten zoals de toename van ruimte
en natuur en minder geluidsoverlast. Opvallend is
dat zowel voor- als tegenstanders van bevolkingskrimp zich bewust lijken van de vele uiteenlopende
gevolgen. Voorstanders van krimp zijn zich ook
bewust van de schaduwzijden. En de tegenstanders
van bevolkingskrimp zich bewust van allerlei mogelijke positieve gevolgen. De totale afweging valt bij
hen echter opvallend anders uit.

Bron: NIDI-MOAB, 2009

360

ESB

94(4562) 12 juni 2009

De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.

Gevolgen nationale krimp
Tegelijkertijd blijft dan nog wel de vraag over waarom
in alle provincies de inwoners op landelijk niveau
liever een krimp zien dan een groei. Om hier het
antwoord op te vinden wordt vooral gekeken naar
elementen uit de leefomgeving die op nationaal
niveau de houding ten aanzien van groei en krimp
mogelijkerwijs bepalen. Met andere woorden, zaken
die de invloedssfeer van de woonplaats overstijgen.
In tabel 3 zijn voor een aantal economische en
ruimtelijke indicatoren de verwachte gevolgen in
kaart gebracht. Ook hier komt de diversiteit van de
overwegingen van voor- en tegenstanders van bevolkingskrimp duidelijk naar voren.
Krimpvoorstanders lijken bevolkingskrimp als een
middel voor de oplossing van een scala aan maatschappelijke vraagstukken te zien. In grote meerderheid zijn zij het erover eens dat de files zullen
afnemen, er meer ruimte voor natuur zal ontstaan en
de werkloosheid zal dalen. Vooral het laatste effect
is wel zeer optimistisch als deze naast een economische analyse van de arbeidsmarkt wordt gehouden
(De Beer, 2008). De economische schaduwzijde van
bevolkingskrimp wordt door hen niet als zeer bedreigend ervaren: tien procent ziet een afname van het
innovatievermogen, twintig procent een afname van
de economische groei en veertig procent ziet een
stijging van de belastingdruk. Op al deze punten
zijn de groeivoorstanders veel pessimistischer: bijna
tachtig procent is ervan overtuigd dat de belastingdruk bij krimp zal stijgen. Daarnaast zien de groeivoorstanders in veel mindere mate de voordelen van
krimp. Kortom, onder de bevolking tekent zich een
duidelijke splitsing van geesten af, waarbij krimpvoorstanders zich vooral bekommeren om ruimte
en natuur, terwijl de groeivoorstanders zich meer
bekommeren om materiële kosten van krimp.

Conclusie

Tabel 3

Door Nederlandse bevolking verwachte gevolgen van bevolkingskrimp op
landelijk niveau (in procenten).

Voorstanders van
Verwachte gevolgen krimp

Bevolkingsgroei

Toename belastingdruk
Toename ruimte en natuur
Afname files
Afname werkloosheid
Afname economische groei
Afname innovatievermogen
N

78
44
30
39
39
32
115

Stationaire
bevolking
59
49
49
47
28
14
1281

Bevolkingskrimp
40
69
71
61
20
10
642

Bron: NIDI-MOAB, 2009

of the commons (Hardin, 1968) te ontsnappen. Wanneer schaarste niet geprijsd
wordt dreigt het gevaar van overgebruik van de publieke ruimte of het publieke
goed. Voor Nederland is dit door de zeer hoge bevolkingsdichtheid een reëel
beeld. Bevolkingskrimp is wellicht een beschaafde oplossing voor dit probleem.
Uiteraard zien Nederlanders ook de nadelen die kleven aan bevolkingskrimp,
vooral als het gaat om de gevolgen van krimp op de leefomstandigheden in de
eigen woonplaats. De meest opvallende bevinding is echter dat de verwachtingen
van burgers over de gevolgen van bevolkingskrimp zich niet uitsluitend richten op
materiële kosten, maar ook op immateriële baten, zoals meer ruimte en natuur
en minder geluidsoverlast.
Voor het ruimtelijk en lokaal beleid bieden de onvermoede baten van bevolkingskrimp goede aanknopingspunten omdat kostbare sloop- en herinrichtingsplannen
beter geaccepteerd zullen worden wanneer het voor burgers duidelijk is dat er
ook baten tegenover krimp staan. De noodzaak voor gemeenten om zich aan te
passen aan de krimp is echter groot. Gemeentes die de krimp negeren of zich
verzetten, zoals tot voor kort de gemeente Middelburg deed met de leuze Groei
is een keuze, kunnen te maken krijgen met structureel oplopende begrotings­
tekorten. Voor de nabije toekomst is het daarom van belang dat op lokaal niveau
voorkomen wordt dat gemeentes met elkaar verwikkeld raken in een kostbare
en overmoedige concurrentiestrijd die tot een race to the bottom kan leiden. De
winst van de ene gemeente gaat dan direct ten koste van een andere gemeente.
Of deze onwenselijke situatie vermeden kan worden zonder coördinatie op
provin­ iaal en rijksniveau valt te betwijfelen.
c

De voorkeur van de meeste Nederlanders ten
aanzien van de bevolkingsomvang komt neer op
de status-quo, en die voorkeur geldt al vele jaren.
In dat licht is het begrijpelijk dat de Nederlandse
bevolkingspolitiek sinds jaar en dag een politiek
van non-interventie is (Van Dalen, 2008). Nu de
komende jaren steeds meer gemeenten met krimp
te maken krijgen is het uiteraard de vraag of die
houding wordt afgeworpen of dat men de krimp
accepteert en zich aanpast. Afgaande op de groeien krimpwensen op lokaal niveau heeft het er alle
schijn van dat de krimpgedachte ten prooi valt aan
het NIMBY-effect: krimp is prima op wereld- en
nationaal niveau, maar not in my back yard. Dit
effect is nauw verbonden met hoe men de kosten en
baten in de meest brede zin van het woord ziet van
bevolkingskrimp. Een belangrijke vaststelling is dat
de Nederlandse bevolking de zorgen over bevolkingskrimp maar gedeeltelijk onderschrijft. Voor ongeveer
een derde van de Nederlandse bevolking is een
krimpende bevolking juist een wenkend perspectief
en is het in feite een mogelijkheid om uit de tragedy

Literatuur
Asbeek Brusse, W., H. van Dalen en B. Wissink (2002) Stad en
land in een nieuwe geografie. Voorstudie nr 112. Den Haag: WRR.
Beer, P. de (2008) Krimpende arbeidsmarkt: nieuw perspectief,
oude problemen. Beleid en maatschappij. 35(4), 278–288.
Dalen, H. van (2008) De angst voor bevolkingskrimp, vergrijzing en bevolkingspolitiek. Beleid en maatschappij, 35(4),
257–273.
Dalen, H. van en K. Henkens (2008) Waarom weg uit
Nederland? Hedendaagse emigratie verklaard. Mens en
maatschappij, 83(3), 213–238.
Dam, F. van, F. Verwest en C. de Groot (2008) De ruimtelijke
gevolgen van krimp. Beleid en maatschappij, 35(4), 322–329.
Eichholtz, P. en T. Lindenthal (2009) Demografische krimp en
woningprijzen, ESB, 94(4558), 249–251.
Hardin, G. (1968) The tragedy of the commons. Science,
162(3859), 1243–1248.
NICIS (2009) De nieuwe groei heet krimp. Een perspectief op
Parkstad Limburg. Den Haag: NICIS Institute.
Nimwegen, N. van en L. Heering (2009) Demografische omslag in
beeld. WPRB-rapport. Den Haag: NIDI, te verschijnen.
Rob/Rfv (2008) Bevolkingsdaling: gevolgen voor gemeentefinanciën.
Den Haag: Raad voor Openbaar Bestuur en Raad voor de
Financiële Verhoudingen.
Udo, J., L. Janssen en S. Kruitwagen (2006) Stilte heeft zijn
‘prijs’. ESB, 91(4477), 14–16.

De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders

te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.

ESB

94(4562) 12 juni 2009

361

Auteurs