Ga direct naar de content

Kostenbewust betalen in de Europese betaalmarkt

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: mei 29 2009

markten

Kostenbewust betalen in de
Europese betaalmarkt
Prijsprikkels beïnvloeden het betaalgedrag van consumenten
en de betaalmiddelenacceptatie van detaillisten. Bancaire
tarieven die kostenverschillen tussen betaalmiddelen
weerspiegelen maken consumenten en detaillisten kosten­
bewuster en kunnen bijdragen aan een kostenefficiëntere
Europese betaalmarkt.

E

uropese consumenten en bedrijven verrichten jaarlijks vele betalingen. Betalingen
aan de kassa voldoen zij met contant
geld, betaalpassen en in sommige landen
met cheques. Voor betalingen op afstand, zoals
vaste lasten of webaankopen, gebruiken zij overschrijvingen, machtigingen, cheques, creditcards
en in Nederland acceptgiro’s. De verwerking van
deze betalingen door banken, waardevervoerders,
telecommaatschappijen en detaillisten kost jaarlijks mogelijk meer dan honderd miljard euro.
De kosten hangen deels af van de betaalwijze.
Kostenbesparingen zijn mogelijk wanneer consumenten vaker elektronisch betalen. Een sleutel tot
verschuivingen in betaalgedrag lijkt te liggen bij de
prijsvorming in de betaalmarkt. Wanneer banken
tarieven zouden rekenen die de maatschappelijke
kosten van de betaalmiddelen weerspiegelen dan
zouden consumenten kostenbewuster betalen en
detaillisten vaker kostenefficiënte betaalmiddelen
accepteren. De uitkomsten van een Nederlandse
studie bevestigen dit. De eenwording van de
Europese betaalmarkt zal de prijsvorming in de
Europese betaalmarkt gaan beïnvloeden en kan
banken stimuleren om consumenten en detaillisten
betaaltarieven in rekening te brengen die kosten­
bewust betaalgedrag bevorderen.

Prijsvorming in de betaalmarkt

Nicole Jonker
Senior beleidsmedewerker
bij De Nederlandsche Bank

330

ESB

Om de prijsvorming in de markt voor betaaldiensten
te begrijpen is het nuttig stil te staan bij hoe een
betaling, bijvoorbeeld in een winkel, in essentie
verloopt (figuur 1). De consument accordeert de
betaling van zijn aankopen op de betaalautomaat,
waarna een geautomatiseerd proces in gang wordt
gezet. De bank van de consument wordt gevraagd de
betaling uit te voeren. Die voert controles uit, waarna
zij het geld overboekt naar de rekening van de detaillist. De daadwerkelijke ontvangst volgt later, nadat
de bank van de detaillist de betaling heeft verwerkt.
Bij de aankoop in de winkel is er een vragende partij,
de klant, en een aanbiedende partij, de detaillist. De
betaling van de aankoop, de feitelijke afname van
de betaaldienst, heeft twee vragende partijen, de

94(4561) 29 mei 2009

consument en de detaillist. Er zijn ook twee aanbiedende partijen, de bank van de consument en de
bank van de detaillist.
De betrokkenheid van vier partijen bij de afname
van een betaaldienst maakt de prijsvorming
complex. Banken tariferen consumenten en detaillisten verschillend. De bank van de consument en
die van de detaillist hebben opbrengsten uit het
betalings­ erkeer, die te onderscheiden zijn in directe
v
opbrengsten, zoals de tarieven voor betaalpakketten en tarieven voor afzonderlijke betalingen, en
i
­ndirecte opbrengsten, zoals rente-inkomsten op de
saldi op betaalrekeningen. Detaillisten betalen voor
hun betaalrekening en voor afzonderlijke betalingen
en ontvangsten. Consumenten betalen alleen een
vast bedrag voor hun betaalrekening.
Banken kunnen ook elkaar kosten in rekening
brengen voor geleverde diensten ten behoeve van
de bank van de detaillist, bijvoorbeeld voor saldocontrole. De hoogte van deze vergoeding kunnen
banken gezamenlijk afspreken: een multilaterale
interbancaire vergoeding. Hiervoor moet ­ ntheffing
o
op het kartelverbod verleend worden door de mededingingsautoriteit, omdat deze vergoeding een soort
prijsafspraak is, die als ondergrens kan fungeren
van zakelijke betaaltarieven. Individuele banken
kunnen zelf weinig tot geen invloed uitoefenen op de
hoogte ervan en zullen de vergoeding ­ oorberekenen
d
aan hun klanten. Banken kunnen ook bilaterale
afspraken maken, zoals in Nederland. De economische literatuur (Baxter, 1983) biedt een rationale
voor het bestaan van interbancaire vergoedingen.
Uitgangspunt is dat een sociaal optimale tariefstructuur bijdraagt aan een efficiënt gebruik van betaalmethoden. Met een interbancaire vergoeding verschuift een deel van de kosten van de betaaldienst
van de ene naar de andere bank. In theorie brengen
banken de kostenverschuiving tot uiting in hun
betaaltarieven om het gebruik van efficiënte betaalFiguur 1

Betaalstroom bij aankoop product en betalings­
verkeertarief bij een afzonderlijke betaling.
Interbancaire
vergoeding

Bank consument

Bank detaillist
Prijs

Bancair tarief
consumenten

Prijs

Prijs

Bancair tarief
detaillist

Product

Consument

Detaillist

De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.

middelen te bevorderen. De bank van de consument
ontvangt meestal de interbancaire vergoeding,
waarmee zij het consumententarief kan verlagen.

Figuur 2

0,60

Kosten betalingsverkeer

Prikkelende betaaltarieven
Sommige winkeliers brengen hun klanten een opslag
in rekening bij het pinnen. Om inzicht te krijgen in
de precieze invloed van prijsopslagen aan de kassa
op betaalgedrag heeft DNB in oktober 2006 twee
enquêtes laten houden (Bolt et al., 2008). TNS Nipo
heeft onder duizend detaillisten gegevens verzameld
en Centerdata onder 1893 consumenten in het kader
van de DNB Household survey.
Consumenten geven aan doorgaans contant of met
de pinpas te betalen. Een kwart gebruikt de pinpas,
tien procent betaalt altijd contant en bij het overgrote deel hangt de voorkeur af van het aankoopbedrag. Wanneer consumenten een opslag van vijftien
eurocent moeten betalen voor een pinbetaling dan
blijkt 22 procent bereid te zijn om deze toeslag te
betalen. De meesten zijn dit niet en rekenen contant
af (65 procent), een klein gedeelte gaat naar een

0,50

Kosten in euro’s

Een vergelijking van kostenonderzoeken (Brits en
Winder, 2005; McKinsey & Company, 2006; EIM,
2007) toont dat de kosten voor extra pinbetalingen
door ICT-ontwikkelingen en schaalvoordelen de afgelopen jaren zijn gedaald. De kosten van additionele
contante betalingen zijn echter gestegen. Hierdoor
is de pinpas bij steeds lagere aankoopbedragen het
meest kostenefficiënte betaalmiddel. Figuur 2 toont
deze ontwikkeling voor een aankoop van twintig euro.
De meeste betalingen in Nederland, en ook elders in
Europa, zijn echter contant. De tariefstructuur aan
beide zijden van de vraagkant zouden consumenten
en detaillisten moeten prikkelen tot ­ ostenbewuster
k
betaalgedrag. Daar is nu nog geen sprake van.
Onderzoek van McKinsey & Company (2006) laat
zien dat de kosten van Nederlandse banken voor
geen enkel betaalmiddel, behoudens creditcards,
opwegen tegen de directe opbrengsten. Banken
lijden relatief het meeste verlies op contante en het
minste op pinbetalingen. Per pinbetaling verliezen
ze acht eurocent en per geldopname 1,60 euro,
wat neerkomt op zo’n zestien eurocent verlies per
contante betaling. Deze resultaten geven aan dat de
bancaire betalingsverkeertarieven de verkeerde prijssignalen aan detaillisten geven: per saldo is contant
betalen goedkoper dan pinnen. In de meeste andere
Europese landen is de situatie niet heel anders of is
de verhouding nog schever. De Europese Commissie
(2007) toont dat in de meeste Europese landen
banken winst maken op kaartbetalingen en dat zij
vooral detaillisten hoge tarieven rekenen ten opzichte
van de gemaakte kosten. Detaillisten betaalden in
2004 per debetkaart betaling een tarief van een
tot 1,5 procent van het aankoopbedrag en voor
een creditcardbetaling gemiddeld zo’n 1,8 procent.
Opbrengsten uit interbancaire vergoedingen zijn
nauwelijks doorgegeven aan consumenten.

Kostenontwikkeling betaling van een aankoop van twintig euro tussen
2002 en 2006.

0,40
0,30
0,20
0,10
0,00

Contant ‘02

Contant ‘06

Pin ‘02

Gemiddelde kosten betaling

Pin ‘06

Marginale kosten additionele betaling

Bron: Brits en Winder, 2005, McKinsey & Company, 2006 en EIM, 2007

andere winkel (vijf procent) of gebruikt de chipknip (vier procent). Het beeld dat
consumenten prijsgevoelig zijn, komt ook naar voren uit statistische analyses met
gegevens van detaillisten. Van de detaillisten accepteert twee derde de pinpas.
Van de pinacceptanten brengt 22 procent klanten een toeslag in rekening. Dit
aandeel is tussen 2006 en 2009 waarschijnlijk verder afgenomen, mede door
acties als Klein bedrag? Pinnen mag! De toeslag is gemiddeld 23 cent en het
drempelbedrag waaronder deze geheven wordt is 10,50 euro. Of een bedrijf een
pintoeslag hanteert hangt af van de branche en bedrijfsomvang. Onder ­ edrijven
b
met meer dan vijftig werknemers komt de pintoeslag nauwelijks voor, tegen
meer dan twintig procent van de bedrijven in het kleinbedrijf. Daarnaast brengen
detaillisten in branches waar de aankoopbedragen laag zijn, hun klanten voor
pinnen relatief vaak een extra bedrag in rekening. Winkeliers ervaren de kosten
van het ontvangen van contante en pinbetalingen verschillend. Kosten voor het
ontvangen van contante betalingen vinden zij redelijk, maar die voor pinbetalingen te hoog. Dit geldt vooral in het midden- en kleinbedrijf. Voorlopige schattingen geven aan dat detaillisten die pinbetalingen duur vinden eerder geneigd zijn
om alleen contant te accepteren of voor pinbetalingen toeslagen te hanteren.
Om de invloed van de pintoeslag op het betaalgedrag van consumenten te schatten is detaillisten die de pinpas accepteren gevraagd het aandeel pinbetalingen
op het totale aantal betalingen in hun zaak op te geven. De resultaten staan in
figuur 3. Bij detaillisten waar consumenten gratis kunnen pinnen ligt het aandeel
pinbetalingen op gemiddeld 51 procent, versus 36 procent bij detaillisten die
pintoeslagen gebruiken. Dit verschil is fors, maar niet helemaal toeschrijfbaar
aan de pintoeslag. Detaillisten die deze toeslag gebruiken, verschillen immers
van detaillisten die dit niet doen. Met een ordered probit model, is de invloed
van de toeslag op het aandeel pinbetalingen bij detaillisten geschat. Hierbij is
Figuur 3

Distributiefunctie aandeel pinbetalingen op alle betalingen.
25 %

20

15

10

5

0
1-10%

11-20%

21-30%

31-40%

41-50%

Detaillisten zonder pintarief

51-60%

61-70%

71-80%

81-90%

91-100%

Detaillisten met pintarief

Bron: Bolt et al., 2008

De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders

te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.

ESB

94(4561) 29 mei 2009

331

gecorrigeerd voor allerlei bedrijfskenmerken. De resultaten staan in tabel 1. De
schattingsresultaten tonen dat een pintoeslag significant van invloed is op het
betaalgedrag van consumenten. Detaillisten die een pintoeslag gebruiken hebben
een acht procentpunten lager aandeel pinbetalingen dan degenen die dit niet
doen. Zowel de enquêtegegevens van consumenten als die van detaillisten laten
zien dat de betaalkeuze van consumenten te beïnvloeden is met prijsprikkels.
Detaillisten zelf zijn ook prijsgevoelig. Bij hen beïnvloeden kosten de acceptatie
van betaalproducten en het gebruik van prijsopslagen.

Tarifering in een Europese betaalmarkt
De nationale betaalmarkten gaan vanaf 2008 geleidelijk over in een Europese
betaalmarkt: de Single Euro Payments Area (SEPA). Betaalmethoden voor machtigingen, overschrijvingen en debetkaarten, die toegespitst zijn op nationaal
gebruik, worden geleidelijk vervangen door Europese varianten (DNB, 2008).
SEPA moet een concurrerende betaalmarkt op Europees niveau bieden. Deze
overgang gaat samen met een verhoogde aandacht van de Europese mededingingsautoriteiten voor de betaalmarkt. Een belangrijke vraag voor Europese
banken is in hoeverre zij nog ­ ultilaterale interbancaire vergoedingen mogen
m
afspreken. Enerzijds heeft de Europese Commissie op 19 december 2007
gesteld dat de vergoedingen die kaartmaatschappij MasterCard voor grensoverschrijdende kaartbetalingen hanteerde in strijd zijn met de mededingingswetgeving. Anderzijds heeft zij op 1 april 2009 bekendgemaakt een overeenkomst
te hebben gesloten met MasterCard, waarbij MasterCard tijdelijk fors verlaagde
interbancaire vergoedingen mag hanteren. Vervolgens heeft de Europese
Commissie op 3 april een mededeling van punten van bezwaar naar kaartmaatschappij Visa gestuurd, omdat haar multilaterale vergoedingen strijdig zijn met
de mededingingswetgeving. Duidelijk is in elk geval dat wanneer kaartmaatschappijen en banken multilaterale interbancaire vergoedingen willen blijven
gebruiken, zij die zeer grondig moeten onderbouwen en transparant dienen te zijn
over de vaststelling van de hoogte. Het gebruik van hoge multilaterale vergoedingen wordt hierdoor heel moeilijk. De uitspraken hebben grote gevolgen voor
de ontwikkeling van Europese betaalpassen en machtigingen. In veel zuidelijke
Europese landen maken interbancaire vergoedingen een wezenlijk onderdeel uit
van de tariefstelling voor betaaldiensten naar particuliere en zakelijke klanten. Ze
kunnen de helft van het zakelijke tarief bedragen. Voor het bankwezen als geheel
heeft het wegvallen van dergelijke vergoedingen geen invloed op de opbrengsten uit het aanbieden van betaaldiensten, maar voor banken met voornamelijk
particuliere klanten wel. Hun inkomsten uit interbanciare vergoedingen kunnen
fors afnemen. Bovendien fungeren multilaterale interbancaire vergoedingen als
ondergrens in zakelijke tarieven. Afname of wegvallen ervan vergroot de mogelijkheden voor detaillisten om met banken lagere tarieven overeen te komen. Banken
kunnen betalingsverkeerkosten van consumenten meer bij consumenten zelf in
rekening brengen door verhoging van periodieke tarieven of door invoering van
directe tarieven voor afgenomen betaaldiensten. Voordeel van directe, variabele
tarifering is dat dit consumenten aanspoort om vaker kostenefficiënte betaalmiddelen te gebruiken. Belangrijk is wel dat de tarieven de maatschappelijke kosten­
­
verschillen tussen verschillende betaalmethoden weerspiegelen. Elektronische
betaalmiddelen moeten voor hen goedkoper in het gebruik zijn dan hun papieren
tegenhangers. Het verdwijnen van de pintarieven aan de Nederlandse kassa
past in dit beeld. Een stap verder gaat het tariferen van contant geld. Banken
kunnen bijvoorbeeld betaalpakketten op de markt brengen waarin prikkels zitten
om minder contant te betalen, bijvoorbeeld door het aantal gratis ­ eldopnamen
g
te maximeren en additionele geldopnamen te tariferen. Iets soortgelijks is
enkele jaren geleden gebeurd met rekeningafschriften. Banken sturen nu niet
meer wekelijks afschriften. Voor wekelijkse afschriften betaalt men extra. Het
afnemende belang van interbancaire vergoedingen kan tevens bijdragen aan
een hogere acceptatie van kostenefficiënte betaalmiddelen. Betaalmiddelen die
detaillisten aanvankelijk te duur vinden, kunnen door tariefsverlagingen toch
aantrekkelijk worden. Dit kan bijvoorbeeld gaan gebeuren met debetkaarten in
landen als Duitsland, Frankrijk, Italië of Spanje, waar banken hoge multilaterale
vergoedingen en navenant hoge zakelijke debetkaarttarieven hanteren.

332

ESB

94(4561) 29 mei 2009

Tabel 1

Coëfficient pinbetalingen op alle
b
­ etalingen1.

Gebruik pintoeslag
Omzet in euro’s 2005 < 25.000
25.000 – 49.000
49.000 – 100.000
100.000 – 200.000
200.000 – 500.000
Sector
Supermarkten en voedselspeciaalzaken
Tuincentra en bloemisten
Mode en stoffen
Meubelen en woninginrichting
Horeca
Media (boeken, cd’s en dvd’s)
Apothekers, drogisterijen en parfumerieën
Benzinepompen, reisbureaus
N

Coëfficiënt
–0,41**
–0,64**
–0,46*
–0,47**
–0,47**
–0,20
–0,80**
–0,54**
0,63**
–0,07
–1,24**
–0,42**
–0,99**
0,37*
812

* Significant op tienprocent-niveau, ** Significant op vijfprocent-niveau
1
Kortheidshalve zijn de effecten van provincies, urbanisatiegraad en
­
aantal werknemers niet vermeld.

Bron: Bolt et al., 2008

Tot slot
SEPA en het beleid van de Europese mededingingsautoriteit om de toelaatbaarheid van multilaterale
interbancaire vergoedingen grondig te beoordelen
hebben gevolgen voor de prijsvorming in de betaalmarkt. Zakelijke betalingsverkeertarieven komen
onder druk te staan en banken kunnen als reactie
hierop particuliere betalingsverkeertarieven gaan
verhogen. Wanneer zij op doordachte wijze directe
tarifering invoeren, dan worden consumenten gestimuleerd om kostenbewuster te betalen, en detaillisten om kostenefficiënte betaalmethoden te accepteren. Kostenbesparingen in de betaalketen vanwege
efficiënter betaalgedrag, zullen door marktwerking
uiteindelijk ten goede komen aan dezelfde consumenten via lagere betalingsverkeertarieven en lagere
winkelprijzen.

Literatuur
Baxter, W. (1983) Bank interchange of transactional paper:
legal and economic perspectives. Journal of law and economics.
26(3), 541–588.
Bolt, W., N. Jonker en C. van Renselaar (2008) Incentives at the
counter: an empirical analysis of surcharging card payments and
payment behaviour in the Netherlands. DNB werkdocument nr
196. Amsterdam: DNB.
Brits, J. en C. Winder (2005) Payments are no free lunch. DNB
Occasional study nr 3(2). Amsterdam: DNB.
DNB (2008) Betalen in Europa krijgt gestalte. In: DNB (red.)
DNB Kwartaalbericht december 2008. Amsterdam: DNB.
EIM (2007) Het toonbankbetalingsverkeer in Nederland: kosten
en opbrengsten van toonbankinstellingen in kaart gebracht.
Zoetermeer: EIM.
Europese Commissie (2007) Sectoral inquiry in retail banking.
Brussel: Europese Commissie.
Jonker, N. (2007) Payment instruments as perceived by
consumers. De economist, 155(3), 271–303.
McKinsey & Company (2006) Betalingsverkeer in Nederland:
een onderzoek naar de kosten en opbrengsten van het bankwezen.
Amsterdam: McKinsey.

De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.

Auteur