Ga direct naar de content

Input/output

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: maart 6 2009

input
Innovatie

Leegstand

Voor het Tilburg Law and Economics Centre onderzoekt Giannetti
in hoeverre de relatie tussen een bank en een bedrijf van
invloed is op de mate waarin het bedrijf innovatieve ­ ctiviteiten
a
onderneemt. De auteur stelt hierbij dat de relatie tussen bank
en bedrijf sterker wordt als de samenwerking langer duurt
en exclusief is, en het bedrijf met meer vreemd vermogen is
gefinancierd. Uit het onderzoek blijkt dat de intensiteit van de
relatie tussen bank en bedrijf een negatief resultaat heeft op
innovatieve activiteiten in laag-technologische sectoren, maar
een positief effect heeft in hoog-technologische sectoren.

In Nederland bedraagt de leegstand van
kantoren 4,5 miljoen vierkante meter,
waarvan 3,1 miljoen vierkante meter
langer dan drie jaar leegstaat. Op de totale
voorraad van ongeveer 45 miljoen vierkante meter, betekent dit een leegstand
van ongeveer tien procent. Dat blijkt uit
o
­ nderzoek van Renooy van Regioplan.
De leegstand van woningen bedraagt
4,5 procent van de voorraad. Om leegstand te beperken raadt
Renooy af een leegstandsheffing in te voeren, vanwege een
toename van de administratieve lasten en problemen met de
handhaving. In plaats hiervan stelt hij aanbod­ eperking en
b
alternatieve aanwending van kantoorruimte voor.

Giannetti, C. (2009) Relationship lending and firm innovativeness. TiLEC discussieartikel nr 2009-002. Tilburg: TiLEC.

Renooy, P. (2008) Leegstand en kraken. Regioplan rapport nr 1728. Amsterdam:

Goed doel

Regioplan.

Voor het Tinbergen Instituut doet Soetevent een veldexperiment
waarbij collectanten van deur tot deur gingen en bewoners
vroegen om een bijdrage. Bij een deel van deze collectes kon
alleen in cash worden betaald, bij een tweede deel kon alleen
worden betaald met pinpas en een derde deel kon kiezen.
Wanneer alleen gepind kan worden, is het aantal bijdragen aan
het goede doel volgens de auteur 68 procent lager dan wanneer
alleen met cash betaald kan worden. Het gemiddelde bedrag
dat gegeven wordt is wel hoger: 4,34 euro ten opzichte van
1,81 euro. Als tussen beide gekozen kan worden, wordt vaker
cash gegeven en zijn de opbrengsten veertien procent lager dan
in de situatie waar alleen cash gegeven kan worden. Volgens
Soetevent kan dit komen omdat de gever ook bezorgd is om zijn
imago: als de gever een klein bedrag wil geven en alleen met
cash kan betalen heeft hij het excuus dat hij weinig geld in zijn
portemonnee heeft. Dit excuus vervalt wanneer ook gepind kan
worden, zodat de gever liever niets geeft dan dat hij gierig lijkt.

Samenwerken
Voor het National Bureau of Economic Research onderzoeken
Price et al. of werknemers liever samenwerken met werknemers
van dezelfde etniciteit. Om dit te onderzoeken gebruiken zij data
uit de National Basketball Association van de Verenigde Staten.
De auteurs constateren dat wanneer gecorrigeerd wordt voor de
samenstelling van een team, een basketbalspeler geen ­ oorkeur
v
heeft om de bal over te spelen naar iemand van zijn eigen
etniciteit. Hieruit concluderen Price et al. dat wanneer een team
hetzelfde doel heeft, en op een hoog niveau van concurrentie
opereert, er geen selectie op etniciteit optreedt.
Price, J., L. Lefgren en H. Tappen (2009) Interracial workplace cooperation:
evidence from the NBA. NBER werkdocument nr 14749. Cambridge, Mass.: NBER.

Soetevent, A. (2009) Payment choice, image motivation and contributions to
charity: evidence from a field experiment. Tinbergen discussieartikel nr 2009-

Rellen

015. Amsterdam: Tinbergen Instituut.

Voor het Amsterdam Centre for Law and Economics analyseren
McCahery en Schweinbacher in hoeverre reputatie een rol
speelt bij leningen waar meer dan één bank bij betrokken is. Bij
deze leningen neemt meestal één bank de leiding. De auteurs
constateren dat de leidende banken met de beste reputatie de
hoogste verschillen tussen leen- en spaarrente hebben. Dit komt
volgens de auteurs vooral omdat de banken met de beste reputatie de best presterende bedrijven als eerste kunnen uitzoeken
en niet zozeer omdat een bank met een goede reputatie altijd
een hogere rente kan vragen.

Abbink et al. van het CREED bekijken of de hoeveel­ eid rellen
h
in een samenleving afhankelijk is van de sociale onge­ijkheid.
l
Met een experiment met twee groepen over meerdere perioden geven zij een groep een grotere hoeveelheid geld dan een
andere groep. Hierna mogen mensen geld uitgeven om een
rel te coördineren. Een rel vermindert vervolgens de hoeveelheid geld van de andere groep. Volgens de auteurs begint in
het experiment de groep met minder geld vaker een rel dan de
groep met meer geld. De auteurs constateren dat de hoeveelheid rellen afneemt met een toename in de ongelijkheid. De
auteurs stellen dat het waarschijnlijk is dat een grote ongelijkheid ervoor zorgt dat mensen met weinig inkomen zich erbij
neerleggen dat zij een laag inkomen hebben en hier niet tegen
in opstand zullen komen.

McCahery, J. en A. Schweinbacher (2009) Bank reputation in the private debt

Abbink, K., M. Masclet en D. Mirza (2009) Inequality and riots: experimental

market. ACLE werkdocument nr 2009-02. Amsterdam: ACLE.

evidence. CREED werkdocument. Amsterdam: CREED.

Banken

132

ESB

94(4555) 6 maart 2009

De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.

output
Grote steden

Onzekerheid

In 2003 hadden ondernemers van middelgrote en kleine
bedrijven in de vier grote steden minder vertrouwen in het
overheidsbeleid dan het mkb in de rest van Nederland. Volgens
Van Leeuwen van het EIM is het vertrouwen in de grote steden
in 2008 inmiddels gestegen tot hetzelfde niveau als de rest
van Nederland. In 2003 had vijftien procent van het mkb in
de grote steden vertrouwen in het overheidsbeleid, tegenover
achttien procent in geheel Nederland. In 2008 is dit vertrouwen
iets meer dan twintig procent, zowel in de grote steden als in de
rest van Nederland. Dat het vertrouwen van het mkb in de grote
steden meer op een lijn komt met de rest van Nederland, komt
volgens de auteur onder meer door het Grotestedenbeleid, dat
voor economische groei in de grote steden heeft gezorgd.

Voor het Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt analyseren Dohmen et al. in hoeverre mensen in staat zijn beslissingen
met beperkte informatie rationeel te nemen. Hiervoor hielden
zij een steekproef in Duitsland onder duizend respondenten.
De deelnemers kregen informatie over de kans op regen uit het
verleden, het weerbericht van die dag en de trefzekerheid van het
weerbericht. Op basis hiervan moesten zij de kans op regen berekenen. Van de respondenten gaf 2,8 procent het goede antwoord.
De kans dat het goede antwoord wordt gegeven neemt af met het
opleidingsniveau van de ondervraagden: hoe hoger opgeleid de
ondervraagde, hoe vaker een fout werd gemaakt.

Leeuwen, M. van (2009) MKB in grote steden: aanhaken bij het landelijke beleid.

Dohmen, T., A. Falk, D. Huffman, F. Marklein en U. Sunde (2009) The non-use
of Bayes rule: representative evidence on bounded rationality. ROA research
memorandum nr 2009/1. Maastricht: ROA.

Zoetermeer: EIM.

Emancipatie
Brakel et al. van het Centraal Bureau voor de Statistiek en het
Sociaal en Cultureel Planbureau stellen dat het aantal vrouwen
dat tussen 1990 en 2006 een eigen inkomen had, in die tijd
is gestegen van 68 tot 84 procent. Voor hun dertigste heeft
95 procent van de vrouwen en bijna honderd procent van de
mannen een eigen inkomen, maar vooral na hun dertigste
hebben vrouwen geen eigen inkomen meer. Vrouwen verdienden
in 2005 gemiddeld 16,17 euro per uur, dat is 3,36 euro minder
dan mannen. Dit komt volgens de auteurs onder andere doordat
vrouwen oververtegenwoordigd zijn in laagbetaalde beroepen.
Wel is de relatieve beloning van vrouwen gestegen van 76
procent van het uurloon van mannen naar 82 procent.
Brakel, M. van den, W. Bos, A. Merens, M. van de Grift en E. Eenkhoorn
(2009) Inkomen. In: CBS/SCP Emancipatiemonitor 2008. Den Haag: CBS/SCP.

Voorspellen
Kranendonk et al. onderzoeken de trefzekerheid van de kortetermijnramingen
van het Centraal Planbureau aan de hand
van de voorspelfouten in deze ramingen.
De auteurs stellen dat de gemiddelde
voorspelfout gelijk was aan nul, terwijl
de absolute voorspelfout gemiddeld 0,7
procent was voor het jaar waarin de voorspelling werd gedaan en 1,2 procent voor
het daaropvolgende jaar. In de bijstellingen van de raming voor
het volgende jaar blijkt geen systematiek te zitten, zodat het
CPB niet consistent te hoog of te laag schat. Als belangrijkste
bron van voorspelfouten noemen de auteurs de exogene variabelen, zoals de gegevens over de wereldhandel. Deze verklaren
driekwart van de onzekerheid in de ramingen.
Kranendonk, H., J. de Jong en J. Verbruggen (2009) Trefzekerheid CPB-prognoses
1971–2007. CPB document nr 178. Den Haag: CPB.

Terrorisme
Gould en Stecklov stellen voor het Centre for Economic Policy
Research dat terroristische aanslagen ervoor zorgen dat de
aanwezigheid van politie op straat toeneemt. Hierdoor neemt
de kans dat een criminele daad ontdekt wordt toe, stijgen de
kosten van het uitvoeren van die criminele daad en valt het te
verwachten dat de criminaliteit daalt. Om te controleren of de
criminaliteit afneemt na een terroristische aanslag gebruiken de
auteurs een dataset van 120 fatale terroristische aanslagen in
zeventien districten in Israël tussen 2000 en 2005. Wanneer zij
het experiment per district beschouwen, constateren zij dat een
terroristische aanslag ervoor zorgt dat het aantal autodiefstallen
en inbraken lager wordt. Het aantal geweldsdelicten neemt na
een terroristische aanslag niet af.

Varken

Gould, E. en G. Stecklov (2009) Terror and the cost of crime. CEPR discussiearti-

Hoste, R. en L. Puister (2009) Productiekosten van varkens. LEI rapport 2008-

kel nr 7181. Londen: CEPR.

082. Den Haag: LEI.

Voor het LEI vergelijken Hoste en Puister hoe de productiekosten
in de varkensmarkt in Nederland, Brazilië, de Verenigde Staten
en een aantal Europese landen zich ontwikkelen. Binnen Europa
was Nederland, samen met Denemarken, in 2007 de goedkoopste producent met een gemiddelde kostprijs van ongeveer 1,40
euro per kilo. Duitsland, Spanje en Polen kenden gemiddeld
een twintig cent hogere kostprijs, terwijl de Verenigde Staten
en Brazilië een kostprijs van gemiddeld een euro kenden. De
lage kostprijs van Nederlandse varkenshouders komt volgens de
auteurs vooral door productie- en voerefficiëntie. Tegelijkertijd
werd de kostprijs in 2007 negatief beïnvloed door de regeldruk.

De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders

te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.

ESB

94(4555) 6 maart 2009

133