Ga direct naar de content

input/output

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: december 12 2008

input
Inflatieverwachtingen

Buurtwerkers

Voor De Nederlandsche Bank onderzoeken Demertzis et al. in
hoeverre inflatieverwachtingen afhankelijk zijn van de ervaren
inflatie. Zij stellen hierbij dat hoe meer inflatieverwachtingen ontkoppeld zijn van de daadwerkelijke inflatie, hoe meer er sprake is
van een geloofwaardige onafhankelijke monetaire autoriteit. Voor
de Verenigde Staten vinden zij dat de monetaire autoriteit ongeloofwaardig was tussen 1965 en 1980, en dat de geloofwaardigheid hierna steeg, onder andere door de aanstelling van Volcker
als centralebankdirecteur. Hierna bleven inflatieverwachtingen
los van de daadwerkelijke inflatie, terwijl de geloofwaardigheid
vanaf 2007 daalt. De Federal Reserve zal volgens de auteurs
moeten oppassen, omdat een ongeloofwaardige centrale bank
niet in staat is effectief monetair beleid te maken.

Buurman en Dur onderzoeken voor het Tinbergen Instituut welk
soort beloningsschema welk soort buurtwerkers aantrekt. Zij
stellen dat buurtwerkers straffen kunnen uitdelen, maar ook
mensen kunnen helpen. Wanneer er een vast salaris wordt
betaald, zal dit altruïstische mensen aantrekken, die vooral
zullen proberen te helpen en weinig zullen straffen. Als de
buurtwerker echter een bonus betaald krijgt voor het aantal
mensen dat hij aan het werk krijgt, dan zullen sommigen overstappen op het uitdelen van straffen. Als er veel mensen zijn die
willen werken, ligt het hierdoor voor de hand een vast salaris uit
te delen, terwijl bij een grote populatie van onwilligen beter een
prestatiebeloning gegeven kan worden.

Demertzis, M., M. Marcellino en N. Viegi (2008) A measure of credibility:

street-level bureaucracies. Tinbergen Instituut discussieartikel nr 08-113/1.

Buurman, M. en R. Dur (2008) Incentives and the sorting of altruistic agents into

tracking US monetary developments. DNB werkdocument nr 187.

Duurzaam ondernemen

Maatschappelijke onderneming
Voor het Centraal Planbureau analyseren Koning et al. de toegevoegde waarde van de maatschappelijke onderneming. Zij stellen
dat de rechtsvorm opgericht is om ervoor te zorgen dat instellingen niet alleen rekening houden met de overheid, die hun regels
oplegt, maar ook met alle andere belangengroepen. Hierdoor
kan de overheid het toezicht op die instellingen verminderen. De
auteurs stellen dat de toegevoegde waarde van het bestaan van
de maatschappelijke onderneming waarschijnlijk gering zal zijn,
omdat veel instellingen waarvoor de rechtsvorm bedoeld is, al
een gedragscode hebben waarin zij rekening moeten houden met
meer belangengroepen dan de overheid alleen.

Bertens en Pasaribu van het EIM onderzoeken in hoeverre het
midden- en kleinbedrijf duurzaam onderneemt. Twee derde van
de ondernemers geeft aan dat de milieumaatregelen van het
kabinetsbeleid vooral kostenverhogend werken en slechts veertien procent gelooft dat het kansen voor hun bedrijf creëert. Het
mkb wil liever vrijwillige afspraken dan dwingende regels. Van de
ondervraagde ondernemers ziet 41 procent energiebeheersing als
belangrijk, maar meer dan de helft van deze groep ziet nog geen
mogelijkheden om energiebeheersingsmaatregelen in te voeren.
Bertens, C. en M. Pasaribu (2008) Duurzaam ondernemen in het mkb: kansen
grijpen! Zoetermeer: EIM.

Koning, P., M. van Leuvensteijn en A. Meijer (2008) Op zoek naar winst voor de
maatschappelijke onderneming. Den Haag: Centraal Planbureau.

Mobiliteit ouderen

Het Wetenschappelijk instituut van het CDA zoekt mogelijkheden
om de werking van de Nederlandse woningmarkt te ­ erbeteren.
v
Het instituut stelt hierbij dat de vraag en het aanbod van woningen onvoldoende op elkaar aansluiten. De aandacht van de politiek is volgens het instituut te veel gericht op de woonkwantiteit
en niet op de kwaliteit. Het instituut beveelt aan om burgers
meer te betrekken bij de vormgeving van woningplannen, zodat
de kwaliteit van de woningen beter aansluit op de wensen van
de bewoners. Ook ziet het instituut meer in duurzaamheid in
de bouw en in een verhoging van het aantal woningen voor
ouderen om de veranderende woonvraag door de vergrijzing op
te vangen. Daarnaast zou de bouwprocedure sneller moeten verlopen, door het aantal aan te vragen vergunningen te verlagen.
Tot slot beveelt het instituut aan dat woningcorporaties huurwoningen ook te koop moeten kunnen aanbieden.

In 2020 zal een vijfde deel van
de bevolking 65 jaar of ouder
zijn. Voor het Kennisinstituut voor
Mobiliteitsbeleid analyseren Jorritsma
en Olde Kalter de effecten hiervan
op de mobiliteit. De auteurs stellen
daarbij dat ouderen in de toekomst
mobieler zullen zijn dan de ouderen
van nu, onder andere doordat er
gemiddeld meer ouderen werkzaam
zullen zijn. De auteurs stellen dat de helft van de mobiliteitsgroei van 18,4 procent wordt verklaard door de toename in het
aantal ouderen en de toename in hun mobiliteit. De auteurs
stellen dat het openbaar vervoer een kleine rol zal blijven spelen
in de mobiliteit van ouderen en stellen dat het aanbieden van
gratis openbaar vervoer hier niets aan verandert. Om ouderen
mobiel te houden, bevelen zij aan om bestaande mobiliteitsvoorzieningen, zoals de regiotaxi, beschikbaar te houden.

Wetenschappelijk instituut van het CDA (2008) De woningmarkt in beweging.

Jorritsma, P. en M.-J. Olde Kalter (2008) Grijs op reis. Den Haag:

Den Haag: Wetenschappelijk instituut van het CDA.

Kennisinstituut voor mobiliteitsbeleid.

Woningmarkt

740

ESB

93(4549) 12 december 2008

De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.

output
Jeugd

Verwachtingen

Bijna een derde van de Nederlandse
bevolking is jonger dan 25 jaar, stelt het
Centraal Bureau voor de Statistiek. Deze
groep brengt een groot deel van de dag
door op school. Van de jongeren tussen
vier en achttien jaar nam 95 procent
deel aan het onderwijs in de periode
2006–2007. Vier procent van degenen
die onderwijs volgen, haken af voor het
diploma gehaald is. In totaal ontvingen
negentienduizend jongeren in 2005 een bijstandsuitkering, een
afname van tweeduizend ten opzichte van 2003. Bijna acht
procent van de werkende jongeren volgde een cursus om zijn
kennis te vergroten en meer kans op de arbeidsmarkt te maken.

Voor het Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt analyseren Dohmen et al. hoe goed mensen in staat zijn kansen in te
schatten. Hiervoor laten zij een steekproef van duizend Duitsers
voorspellingen doen over de kans dat een munt met de kopzijde
naar boven zal vallen, nadat deze even daarvoor een aantal keer
op munt gevallen was. Twee derde gaf aan dat zij dachten dat er
vijftig procent kans was dat het munt zou zijn, terwijl een derde
van de ondervraagden iets anders schatte. Het vaakst bleek
sprake te zijn van een overmoedigheidsfout: de meeste van de
verkeerd schattenden dachten dat het weer munt zou worden.
Dohmen et al. stellen dat degenen die een verkeerde inschatting maken, vaker langdurig werkloos zijn en een hogere kans
hebben om rood te staan bij een bank.

CBS (2008) Jaarrapport 2008 landelijke jeugdmonitor. Voorburg: CBS.

ability judgement: representative evidence for pervasiveness and economic outcomes.

Dohmen, T., A. Falk, D. Huffman, F. Marklein en U. Sunde (2008) Biased probROA research memorandum nr 2008/9.

Politieke prestaties

Crisis

Voor het National Bureau of Economic Research onderzoeken Dal
Bó en Rossi de relatie tussen de gemiddelde tijd dat een politicus aan de macht is en zijn of haar politieke prestaties. Aan
de ene kant zorgen frequente afrekeningen ervoor dat politici
goed moeten presteren omdat ze anders niet herkozen worden,
terwijl een langere zittingsperiode meer mogelijkheden geeft
om maatregelen in te voeren die zich pas na een tijd uitbetalen.
Hiervoor gebruiken zij een natuurlijk experiment in Argentinië,
waar elke twee jaar de helft van de politici in het huis van
afgevaardigden verkiesbaar is voor een periode van vier jaar. De
auteurs constateren dat het investeringseffect sterker weegt dan
het afrekeningseffect, zodat langere regeerperiodes zorgen voor
betere politieke prestaties.

Voor het Centre for Economic Policy Research trekt Eijffinger een
aantal lessen uit de kredietcrisis. Hij stelt dat de beloning aan de
top van het bankwezen excessief is geweest, dat de gehanteerde
risicomodellen gefaald hebben en dat het financieel toezicht
onvoldoende is geweest. Voor de toekomst stelt Eijffinger dat er
sprake moet zijn van houdbaarheid, transparantie en integriteit.
Dit kan worden bewerkstelligd door minder nadruk op de korte
termijn in de beloningstructuur te leggen, een betere inschatting van de risico’s en een transparante communicatie over deze
risico’s. Eijffinger stelt dat de overheid niet alle bankactiviteiten
moet overnemen, zodat er in de bankenmarkt voldoende prikkels
overblijven voor innovatie en efficiëntie in financiële producten.

Dal Bó, E. en M. Rossi (2008) Term length and political performance. NBER

Eijffinger, S. (2008) Crisis management in the European Union. CEPR Policy

werkdocument nr 14511.

Insight nr 27.

Hoogconjunctuur

Gemodificeerde producten

Volgens Stegeman en Bruinshoofd van de Rabobank was 2007
de top van de huidige conjunctuurcyclus. In dat jaar was de
economische groei 3,25 procent, tegenover drie procent in 2006
en voorlopig 2,75 procent in 2008. Deze top ligt volgens de
auteurs lager dan de top van de hoogconjunctuur rond de eeuwwisseling, door een groter tekort op de arbeidsmarkt en minder
grote stijgingen van aandelen- en huizenprijzen. Stegeman en
Bruinshoofd verwachten dat de overheid zal moeten bezuinigen
omdat het overschot op de begroting op het moment vooral
veroorzaakt wordt door aardgasopbrengsten, zodat er van een
structureel begrotingsoverschot geen sprake is. Daarnaast zullen
volgens de auteurs voorgestelde bezuinigingen op het ambtenarenapparaat waarschijnlijk tegenvallen.

Backus et al. van het LEI stellen dat de productie van genetisch
gemodificeerde producten in de wereld sterk is gestegen sinds
1996, maar dat de teelt binnen de EU daarbij achterblijft, door
de grotere hoeveelheid regelgeving op dit gebied. Het gebruik
van genetisch gemodificeerde gewassen in de EU blijft echter
wel sterk stijgen. De auteurs stellen dat het moeilijk te zeggen
is of de geïmporteerde producten aan alle EU-regels voldoen.
Dit kan voor afwachtende importeurs zorgen, die een lagere dan
optimale hoeveelheid producten willen importeren. Volgens de
auteurs kunnen genetisch gemodificeerde producten een toegevoegde waarde hebben, omdat zij bijdragen aan de duurzaamheid door minder gebruik van bestrijdingsmiddelen.

Stegeman, H. en A. Bruinshoofd (2008) Hoogconjunctuur in Nederland. In:

P. Roza en W. Uffelmann (2008) EU-beleid inzake ggo’s; een quick scan van de

Visie op 2008. Utrecht: Rabobank.

economische gevolgen. Den Haag: LEI.

Backus, G., P. Berkhout, D. Eaton, L. Frank, A. de Kleijn, B. Lots, E. van Mil,

De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders

te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.

ESB

93(4549) 12 december 2008

741