Ga direct naar de content

Het CPB over welvaart en geluk

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: oktober 3 2008

ontwikkeling

Het cpb over welvaart en geluk
In de recente publicaties van het CPB spelen uiteenlopende
interpretaties van de begrippen welvaart en geluk een
belangrijke rol. De ontwikkeling van de economische wetenschap leert dat een grotere consistentie van de begrippen
mogelijk is, waardoor de beleidsadviezen van het CPB
maatschappelijk relevanter worden.

D

Arnold Heertje
Emeritus hoogleraar
aan de Universiteit van
Amsterdam

596

ESB

e beoefening van de economische wetenschap groeit en bloeit. In het bijzonder de
theoretische economie gaat met sprongen
vooruit door bijdragen in het voetspoor
van Kenneth Arrow en Paul Samuelson op het gebied
van optimale economische dynamica, ­ lgemeen
a
evenwicht, onvolledige informatie, de mechanica van
het ontwerpen van instituties en speltheorie.
Wereldwijd zijn er belangrijke centra waar grote
vooruitgang wordt geboekt, vooral in de Verenigde
Staten en Israël. Wie kennis neemt van het werk van
de Nobelprijswinnaars van de laatste vijf jaar ziet
daarvan de illustratie. Van oudsher heeft Nederland
internationaal deelgenomen aan deze ontwikkeling. De eerste Nobelprijs voor economie in 1969
ging naar Jan Tinbergen (1903–1994). Een van de
verdiensten van Tinbergen was de oprichting van
het Centraal Planbureau in 1946. Hij was de eerste
directeur en legde de grondslag voor de wiskundigeconomische en economisch-politieke werkwijze van
het CPB. In econometrisch opzicht zijn baanbrekende bijdragen geleverd door Henri Theil (1924–
2000). De modellen van het CPB bereikten internationaal de vakpers, veel buitenlandse onderzoekers
trokken naar de Van Stolkweg in Den Haag en het
CPB werd een broedplaats voor tientallen, goed
opgeleide, veelbelovende ­ conomen, overwegend
e
met een wiskundig-economische en econometrische
scholing. Het CPB bleef ook in Nederland gezaghebbend. Van de wetenschappelijke voorhoederol van
het CPB is in de literatuur in internationaal verband
geen sprake meer. Waakzaamheid is geboden als
stilstand dreigt, vooral op het terrein van de theoretische economie. In deze ­ eschouwing komen twee
b
signalen ter sprake, die duiden op wetenschappelijke
lacunes met de gevolgen voor het maatschappelijke
debat en de rol van het CPB als adviseur van regering en samenleving.
Het Centraal Economisch Plan van 2008 bevat
een bijdrage Markten in beweging, en de Macro
Economische Verkenning een speciaal onderwerp
Geluk en Economie die in dit verband de aandacht
verdienen (CEP, 2008; MEV, 2008).

93(4544) 3 oktober 2008

Markten in beweging
De CPB-bijdrage beoogt een theoretische grondslag
te leggen voor het beoordelen van de effecten van
het beleid met betrekking tot de marktwerking.
Die theoretische grondslag is de welvaartstheorie,
maar juist daarmee wordt in de tekst onzorgvuldig
omgesprongen. Er ontbreekt een omschrijving van
welvaart, waardoor de lezer vage zinnen worden
voorgeschoteld als: “… dat meer concurrentie tot
productiviteitswinsten leidt, wat doorwerkt in de
welvaart†(CEP, 2008). De tekst legt misplaatst
verband door “overheidsingrijpen zinvol te vinden
wanneer het marktfalen vermindert en de welvaart
verhoogt, wat het geval is wanneer de baten van
minder marktfalen opwegen tegen de kosten van
de implementatie van het beleid†(CEP, 2008).
Het CPB stelt hier dat uit de economische analyse
normen voor het beleid kunnen worden afgeleid.
Een methodologische fout van de eerste orde. De
afweging van voor- en nadelen van overheidsingrijpen is en blijft het domein van de politiek. De fout
van het CPB wordt veroorzaakt door de suggestie
dat de uitkomst van een eenzijdige monetarisering
van kosten en baten tevens de politieke beslissing
voorschrijft. De kosten van implementatie van het
beleid zijn nauwelijks van belang en de aandacht
ervoor miskent bovendien de veel belangrijker
kwalitatieve effecten van mededingingsbeleid in
ruimte en tijd. De Europese commissaris van de
mededinging, mevrouw Neelie Kroes, heeft blijkens
de draagwijdte van haar beslissingen geen boodschap aan deze kortetermijntransactiekosten. Van
gewicht is het belang dat consumenten van nu en
straks hebben bij lagere prijzen en betere kwaliteit
van goederen en diensten. De monetaire calculatie
van het CPB miskent de paretiaanse interpretatie
van welvaart: de behoeftebevrediging van consumenten van nu en straks. De bewering van het CPB dat
het mededingingsbeleid is gericht op het vinden van
een nieuw evenwicht tussen markt en overheid mist
elke grond vanwege de principiële onjuistheid. Het
ontwerpen van optimale publiek-private constructies,
waarvoor in Nederland zowel de theoretische deskundigheid als de praktische ervaring ontbreekt, ligt
buiten het bereik van het Europese en Nederlandse
mededingingsbeleid.
Vervolgens wordt in de bijdrage een uitwerking
van de welvaart gegeven die volledig afwijkt van
de eerdere, impliciete aanduidingen. In een kader
wordt meegedeeld dat de welvaart volgens het CPB
in een markt is opgebouwd uit het consumenten- en
producentensurplus. Het consumentensurplus is

het bedrag dat een consument zou willen betalen,
verminderd met de feitelijk betaalde prijs. Deze
omschrijving is onzorgvuldig omdat het voor de individuele consument gaat om het verschil in bedrag
dat de consument bereid is te betalen voor een
bepaalde hoeveelheid van een goed en het feitelijke
bedrag dat wordt betaald. Dit positieve verschil
vloeit voort uit het dalend verloop van de individuele
vraagfunctie, waarachter de nutstheorie van het consumentengedrag schuilgaat. Wiskundig is sprake van
een integraal van de vraagfunctie, gedefinieerd op
het relevante prijsinterval. Het producentensurplus
is volgens het CPB de som van de winsten van de
aanbieders die in de markt actief zijn. Het CPB grijpt
hier terug, overigens foutief, op begrippen bij volkomen concurrentie die meer dan een eeuw geleden
door Alfred Marshall (1842–1924) in het voetspoor
van Jules Dupuit (1804–1866) in de prijstheorie zijn
ingevoerd. Foutief omdat het producentensurplus
monetair beschouwd symmetrisch is ten opzichte
van het consumentensurplus en derhalve slaat op
het verschil tussen het totale bedrag waartegen
de producenten een bepaalde hoeveelheid van het
goed bereid zijn af te staan en het totale bedrag
dat zij feitelijk ontvangen. Het CPB gaat voorbij aan
de veronderstellingen waaraan moet zijn voldaan
opdat de verandering in het consumentensurplus
bij een prijsverandering kan worden gehanteerd als
een stand-in voor de verandering van het nut, dat
de consument ontleent aan de goederen. De consumenten moeten hun nut maximeren, de vraagfuncties moeten integreerbaar zijn, het grensnut
van het inkomen moet constant zijn, en wanneer
meer prijzen veranderen moeten preferenties homothetisch zijn. In de werkelijkheid is aan deze voorwaarden niet tegelijk voldaan (Hurwicz en Uzawa,
1971; Chipman en Moore, 1980). Vandaar dat de
economische theorie sinds de dagen van Hicks
afstand heeft genomen van het consumentensurplus
als welvaartsmaatstaf, gebaseerd op niet-gecompenseerde vraagfuncties ten gunste van hicksiaanse
maatstaven (Hicks, 1942). In 1979 constateerde
McKenzie al dat “with multiple price and income
changes, consumer surplus is not single valued and
is of no use in approximating changes in economic
welfare†(Slesnick, 2008; McKenzie, 1979). Het
begrip is derhalve ook ongeschikt als welvaartsmaatstaf voor maatschappelijke kosten-batenanalyses.
Daar blijft het niet bij. De insnoering van de welvaart
tot een financiële categorie miskent ten principale
de betekenis van de immateriële kanten van de
behoeftebevrediging van de consumenten, zoals de
kwaliteit van de goederen die worden voortgebracht.
Alleen al om deze reden is het mededingingsbeleid
niet gebaseerd op het consumentensurplus. Voorts
is de som van consumenten- en producentensurplus
nimmer de maatstaf voor welvaart, zoals het CPB
het voorstelt. In de paretiaanse welvaartstheorie
wordt de optimaliteit van de allocatie beschouwd
uit een oogpunt van de consumenten en juist deze
beschouwingswijze is relevant voor het beoordelen

van de marktwerking. Wanneer mevrouw Kroes bij haar beleid uitgaat van het
veiligstellen van de winsten van de ondernemingen, zoals het CPB beoogt, blijven
de boetes voor Microsoft en de bierbrouwers achterwege. Zij kan niet simultaan
de tegengestelde belangen van de consumenten en producenten behartigen. De
economische literatuur biedt een diepgaand overzicht van de pogingen om vast
te stellen onder welke condities het gemonetariseerde consumentensurplus het
nut weerspiegelt dat de huidige consumenten aan de goederen ontlenen. In het
geval van het producentensurplus is van een dergelijke relatie geen sprake. Het
is een zuiver objectivistische grootheid die zich niet laat herleiden tot subjectieve
waarderingen die juist voor de welvaart van belang zijn. Dit klemt te meer indien
het producentensurplus wordt vervangen door de winsten van de ondernemingen.
Het opnemen van de objectieve winsten van ondernemingen als welvaartscomponent miskent dat het bij welvaart gaat om de subjectieve behoeftebevrediging
van de consumenten. Het optellen van consumenten- en producentensurplus
levert derhalve een inhoudsloze monetaire grootheid op (Chipman en Moore,
1990). Dit wordt versterkt door het verschil in econometrische complicaties bij
het waarnemen van de winsten van de ondernemingen en de gecompenseerde
vraagfuncties, respectievelijk de indirecte nutsfuncties van de consumenten
(Katzner, 1988). Evenals van de identificatie van de relevante parameters, nu
wij in feite van doen hebben met een onderliggend simultaan stelsel van vergelijkingen (Goldberger, 1991) en de betrekkingen tussen de directe en indirecte
nutsfuncties en het directe vraagstelsel (Jorgenson, 1997a).
Nog om een andere reden berust de door het CPB gepropageerde zienswijze op
een misvatting. De welvaartseffecten van het mededingingsbeleid zijn niet alleen
niet beperkt tot financiële grootheden, maar betreffen ook de allocatie buiten de
markt om. Het bevorderen van concurrentie is van invloed op de externe effecten
van consumptie en productie en op de bekommernis van de nu levenden om
de welvaart van toekomstige generaties. De natuurlijke beperking van het consumenten- en productensurplus tot markttransacties miskent alle vormen van
allocatie buiten de markt om. Of om Kenneth Arrow te citeren: “Wealth has to
include all the factors which affect productivity in the future, whether or not they
were supplied on the market†(Arrow, 2008). Een onverholen verwijzing naar het
formele en subjectivistische ruime welvaartsbegrip (Heertje, 2006, 2007).
Dat de werkwijze van het CPB om de welvaart te beperken tot het sommeren van
consumenten- en producentensurplus geen incident is, blijkt uit een CPB-studie
over de toetreding op markten voor breedband, waarop bedrijven met en zonder
eigen netwerk met elkaar concurreren (Bijlsma et al., 2008a). De auteurs stellen
dat de totale welvaart gelijk is aan de monetaire som van consumentensurplus
en de winsten van de gevestigde ondernemingen om na maximering van deze
som te spreken over een welvaartsoptimale, gereguleerde toetredingsprijs. Niet
alleen is sprake van het verwaarlozen van niet-monetaire welvaartseffecten, ook
de beperking tot een partiële evenwichtsanalyse verdraagt zich niet met het
hanteren van de totale welvaart. De eerder naar voren gebrachte bezwaren tegen
het op niet-gecompenseerde vraagfuncties gebaseerde consumentensurplus zijn
klemmend. Dezelfde kritiek kan worden ingebracht tegen de rapporten over pakketgeschakelde telefonie (De Bijl en Peitz, 2008) en over de marktmacht in de
supermarktketen (Creusen et al., 2008). De laatste auteurs menen zelfs dat een
markt statisch efficiënt is als “the combined welfare of consumers and producers is maximizedâ€. Bij het hanteren van deze beperkte welvaartsmaatstaf wordt
over het hoofd gezien dat burgers in het economisch leven in tal van andere
rollen fungeren, zoals die van werknemer. In een recent rapport over verticale
relaties tussen zorgverzekeraars en zorgaanbieders wordt impliciet het toenemen van welvaart exclusief vereenzelvigd met het per saldo dalen van prijzen,
zodat zonder argumentatie weer een andere welvaartsmaatstaf wordt gehanteerd
(Bijlsma et al., 2008b). Het mededingingsbeleid is gericht op het behartigen van
de belangen van de consumenten door de evenwichtsprijzen, die op monopoloïde
markten tot stand komen, omlaag te brengen en door de kwaliteit van de goederen te verbeteren. De positieve welvaartseffecten daarvan komen tot hun recht
in een algemene evenwichtsanalyse en niet in de partiële beschouwingswijze
van het CPB, zoals overtuigend door Jorgenson wordt aangetoond (Jorgenson,
1997b). Het bezigen van de som van de winsten van de ondernemingen als

ESB

93(4544) 3 oktober 2008

597

benadering voor het producentensurplus vloeit voort uit de
tot effecten van de allocatie, die
De essentie is echter
omstandigheid dat dit concept noch theoretische, noch praktigemonetariseerd kunnen worden,
sche betekenis heeft als de ondernemingen, zoals meestal het
rechtstreeks dan wel indirect. De
dat karakteristieke
geval is, zelf autonoom de prijzen bepalen. Het vervangen van
indirecte benadering wordt met
geluksgevoelens juist
het producentensurplus door de winsten van ondernemingen
een grote mate van stelligheid
is niet meer dan een misplaatste kunstgreep. De vastgoedgepresenteerd. Het benaderen van
niet voortvloeien
baronnen die uitbundige winsten boeken door frauduleuze
de kwaliteit van de woonomgeving
uit het omgaan met
transacties dragen niet bij tot de welvaart van de Nederlandse
middels de prijzen van huizen
consumenten. Deze winsten gaan ten koste van de burgers.
is niet meer dan gebrekkig. Wat
schaarse ­ iddelen
m
De welvaartstheoretische betekenis van de winsten dient te
kwalitatief is blijft kwalitatief, een
worden geplaatst tegen de achtergrond van de relatie met de
inzicht dat het verabsoluteren van
behoeftebevrediging van de consumenten. De vraag komt dan aan de orde of
een zuiver kwantitatief-financiële benadering blokinnovatieconcurrentie, gevoed door het aanwenden van winsten, uit dynamisch
keert. Terecht roept Polak uit: “Wat jammer toch
oogpunt bijdraagt tot de welvaart. Het antwoord vergt een veel subtielere analyse dat al diegenen die menen dat geluk het centrale
dan het opvoeren van de winsten als onderdeel van de welvaart. De welvaart van
begrip moet vormen in de economie, steeds nog
de consumenten wordt niet alleen beïnvloed door markttransacties in de enge
blijven denken dat de economie uitsluitend gaat over
zin. Externe effecten beïnvloeden de welvaart van de consumenten buiten de
materiële welvaart respectievelijk over geld†(Polak,
markt om. Het mededingingsbeleid treedt buiten de door het CPB getrokken
2008). Het ontbreken van een overkoepelende
grenzen, omdat de positie van de consumenten in het geding is. Er is interactie
welvaartstheoretische interpretatie van welvaart, het
tussen markttransacties en allocatie in de publieke, semi-publieke en informele
formele en subjectivistische welvaartsbegrip, wreekt
sector. De economische wetenschap heeft een zuiver technische allocatieve
zich als het CPB zich zet aan het vergelijken van
beschouwingswijze verlaten door deze aan te vullen met alle allocatieve gevolgen
welvaart en geluk, terwijl beide begrippen zonder
van onvolledige, asymmetrische en misleidende informatie en de signaalwerking
inhoud zijn gebleven. Beide worden als synoniemen
van prijzen en gedrag. In het verlengde hiervan is de theorie van het ontwerpen
gebezigd en gelijkgesteld aan nut. Overigens wordt
van optimale instituties aan de aandacht van het CPB ontsnapt. Deze theorie,
een te beperkte uitleg aan de in de theorie gebruiwaarvoor in 2007 Hurwicz, Maskin en Myerson de Nobelprijs kregen, levert
kelijke uitleg van de nutsfunctie gegeven. Er komen
suggesties op voor optimale prikkels om het gedrag van managers in de private
wiskundig beschouwd rijkere varianten voor dan het
en publieke sector te sturen en is derhalve voor het mededingingsbeleid van
CPB voor ogen heeft (Rabin, 2004). Principieel is
belang (Hurwicz en Reiter, 2006; Hurwicz, 2008; Maskin, 2008; Myerson,
echter aan de orde dat het verschil tussen welvaart
2008; Mookherjee, 2008). De huidige werkwijze van het CPB heeft verscheien geluk wortelt in de reikwijdte van de subjectieve
dene maatschappelijke bezwaren. De indruk wordt gewekt dat de uitkomst van
gevoelens van individuen van nu en straks. Bij
een financiële calculatie bepalend is voor de beleidsbeslissingen. Beleidsmatig
welvaart worden deze subjectieve gevoelens opgeis in de publieke sector nimmer een situatie denkbaar waarin uitsluitend finanwekt door de allocatie van de goederen en de wijze
ciële aspecten worden gewogen. De NMa heeft niets aan adviezen waarin het
van organisatie daarvan, derhalve onverschillig of
maximeren van een arbitraire geldstroom de hogere kwaliteiten van goederen en
de goederen via de markt of buiten de markt om
een betere dienstverlening overvleugelt. Het Ministerie van Economische Zaken
worden aangereikt en onverschillig of de goederen
kan bezwaarlijk anders dan zelf grondige studies verrichten die aanknopen bij de
uit het verleden stammen, dan wel het heden of de
huidige stand van de wetenschap, met name de algemene evenwichtstheorie, de
toekomst betreffen. Het begrip welvaart behoort
theorie van de industrial organisation en de mechanica van optimale instituties.
onmiskenbaar tot het domein van de economische
wetenschap, waarvan de welvaartstheorie, die ook
Geluk en economie
als allocatietheorie kan worden getypeerd, deel uitIn dit speciale onderwerp van de MEV 2008 wordt een geheel andere inhoud
maakt. Gevoelens van geluk worden soms opgewekt
aan begrippen gegeven als in de bijdrage Markten in beweging. De woorden
door handelingen met een allocatief aspect, zoals
geluk en welzijn worden als synoniemen gebezigd zonder dat hun betekenis
het ontvangen van een geschenk van een geliefde.
wordt omschreven. In een beschouwing over het begrip welvaart wordt opgeDe essentie is echter dat karakteristieke geluksgemerkt dat het hierbij om meer gaat dan het inkomen of het bnp. Van dat meer
voelens juist niet voortvloeien uit het omgaan met
worden voorbeelden gegeven, zoals natuurschoon en schoon water, zonder een
schaarse ­ iddelen. Als men spreekt over huwelijks-,
m
omschrijving van welvaart te geven. Deze ruimere opvatting van welvaart spoort
of ruimer, relatiegeluk, dan heeft men het over
niet met de elders gegeven definitie van welvaart als som van consumenten- en
een complex van sentimenten dat uitstijgt boven
producentensurplus. Nu worden welvaartseffecten van niet-markttransacties
de zorgen om het dagelijks brood. Daarom was de
onderkend en maken de winsten terecht geen deel uit van de maatschappelijke
uitspraak van de goeroe van de gelukseconomen,
welvaart. Het CPB zit in de knoop omdat een welvaartstheoretisch fundament
Layard, waarin hij het oplossen van de files uit een
ontbreekt. Enerzijds laat het CPB componenten weg die behoren tot de weloogpunt van geluk voor de burgers op een lijn stelde
vaart, opgevat als behoeftebevrediging van de consumenten van nu en straks,
met goede seks, ­ isleidend. Het ene vraagstuk vergt
m
anderzijds voegt het CPB componenten toe die er zonder toelichting niet thuiseen verandering in de aanwending van schaarse midhoren. De arbeidsvreugde kan alleen als positief welvaartseffect worden opgevat
delen, de andere beleving heeft daarmee niets van
als de arbeid niet alleen als productiefactor, maar ook als consumptiegoed
doen. Het meten van geluk verbindt het CPB met
wordt onderkend. In een algemene evenwichtstheorie à la Arrow en Debreu is
het opvatten van geluk als de mate waarin sprake is
de nutsfunctionaal dan gedefinieerd op de verzameling consumptiegoederen,
van voldoening over het eigen leven. Geen wonder
waarvan de arbeid deel uitmaakt. Uiteraard komt de arbeid evenzeer voor in de
dat met deze volstrekt willekeurige interpretatie
productieverzameling (Heertje, 2006). Nadrukkelijk beperkt het CPB de welvaart geen verband wordt gevonden tussen geluk en het

598

ESB

93(4544) 3 oktober 2008

stijgen van het inkomen. Voldoening over het eigen
leven staat in het bijzonder voor de meeste mannen
niet alleen in de schaduw van de eindigheid ervan,
maar ook van het overlijden van naasten, om maar te
zwijgen over traumatisering door man made disaster
(Keilson, 1998). Hiermee wordt niet gezegd dat
verbanden tussen geluk en inkomen niet mogen
worden gelegd, maar zij vergen een grondiger methodologische precisie dan waarover het CPB beschikt.
Enerzijds moet dan worden beseft dat inkomensgroei
in toenemende mate gepaard gaat met vervuiling,
congestie en het broeikaseffect, en anderzijds dat
empirisch onderzoek waarin geluk figureert nimmer
betrouwbare resultaten oplevert. Zo beschouwd is de
zogenaamde Easterlin Paradox geen paradox (Clark
et al., 2008). Deze conclusie treft ook de opmerkingen over het meten van geluk en maakt dat de
paragraaf over geluk en beleid op drijfzand berust.

Literatuur
Arrow, K.J. (2008) Health as wealth. Paper Jerusalem Summer
School in Economic Theory on the Economics of Kenneth J.
Arrow, Jerusalem.
Bijl, P.W.J. de en M. Peitz (2008) Access regulation and the
adoption of VoIP. CPB discussion paper. Den Haag: Sdu Uitgevers.
Bijlsma, M., V. Kocsis en N. Valmari (2008a) Competitive and
access price regulation in the broadband market. CPB discussion
paper. Den Haag: Sdu Uitgevers.
Bijlsma, M., A. Meijer en V. Shestalova (2008b) Vertical relationships between health insurers and health care providers. CPB
document, 43. Den Haag: Sdu Uitgevers.
Bruni, L. en R. Sugden (2007) The road not taken: How
psychology was removed from economics, and how it might
be brought back. The Economic Journal, 117(516), 146–173.
Centraal Economisch Plan (2008) Speciaal onderwerp, Markten
in beweging, 96–108. Den Haag: Sdu Uitgevers.
Chipman, J. en J. Moore (1980) Compensating variation,
consumer surplus and welfare. The American Economic Review,
70(5), 933–949.
Chipman, J.S. en J.C. Moore (1990) Acceptable indicators of
welfare change, consumer’s surplus analysis, and the Garman

Conclusie
Onvermijdelijk is de gevolgtrekking dat het CPB het
wetenschappelijke niveau van weleer op belangrijke
gebieden niet langer waarmaakt. Wat moet er gebeuren? De volgende suggestie knoopt aan bij de rol van
het CPB als beleidsadviseur. Adviezen hebben onder
meer betrekking op grote infrastructurele projecten. Vastgesteld moge worden dat het Nederlandse
beleid worstelt met dit onderdeel van social decision
making. De economische theorie reikt tal van suggesties aan die juist dit beleid kunnen verbeteren.
Een onderdeel van de mechanica van het ontwerpen
van optimale instituties is de implementatietheorie,
waarvoor Maskin de Nobelprijs ontving. Deze theorie,
die een rijk scala aan toepassingen kent, werpt licht
op het vraagstuk waarvoor een overheid die in een
democratische omgeving functioneert zich gesteld
ziet. Indien er sprake is van een maatschappelijk
optimale oplossing, overeenkomstig een sociale welvaartsfunctie, hoe kan deze oplossing dan worden
geïmplementeerd indien de overheid in het ongewisse verkeert omtrent de structuren van de onderliggende individuele voorkeuren van de burgers. Het
gaat hier niet om een denkbeeldig vraagstuk, zoals
in Nederland blijkt uit het geharrewar omtrent de
Betuweroute, de verbreding van de A4, de HSL, de
Zuidas in Amsterdam en de optimale schaal van
Schiphol. Telkens blijkt dat onbekendheid met de
opvattingen van de burgerij projecten vertraagt of
doet afstellen. De theorie heeft het voordeel dat de
optimale oplossingen onafhankelijk zijn van specifieke psychologische karakteristieken van kiezende
economische agenten en derhalve van behavioral
economics (Bruni en Sugden, 2007). Het CPB doet
er goed aan de lacune in wetenschappelijke kennis
op dit terrein op te vullen. Adviezen over infrastructurele projecten hebben dan niet alleen het karakter van, overigens verouderde, gemonetariseerde
kosten-batenanalyses, maar worden voorzien van
een optimaal implementatiemechanisme. Economen
als Maskin, Myerson, Rubinstein en Sheshinsky zijn
bereid van advies te dienen.

Polar Form. In: Chipman, J.S., D. Mc Fadden en M.K. Richter
(red.) Preferences, uncertainty and optimality. Boulder: Westview
Press.
Clark, A.E., P. Frijters en M.A. Shields (2008) Relative income,
happiness and utility: An explanation for the Easterlin
Paradox and other puzzles. Journal of Economic Literature, 46(1),
95–144.
Creusen, H., A. Meijer, G. Zwart en H. van der Weil (2008) Static
efficiency in Dutch supermarket chain. CPB document. Den Haag:
Sdu Uitgevers.
Goldberger, A.S. (1991) A course in econometrics. Cambridge,
Mass: Harvard University Press.
Heertje, A. (2006) Echte economie. Nijmegen: Valkhof Pers.
Heertje, A. (2007) Naar echte economie in 2008. ESB, 92(4525),
772–775.
Hicks, J. (1942) Consumer’s surplus and index numbers. Review
of Economic Studies, 9, 125–137.
Hurwicz, L. (2008) But who will guard the guardians? The
American Economic Review, 98(3), 577–585.
Hurwicz, L. en S. Reiter (2006) Designing economic mechanisms.
Cambridge: Cambridge University Press.
Hurwicz, L. en H. Uzawa (1971) On the integrability of demand
functions. In: Chipman, J. (red.) Preferences, utility and demand.
New York: Harcourt, Brace and Jovanovich.
Jorgenson, D.W. (1997a) Welfare, volume I: Aggregate consumer
behavior. Cambridge, Mass: The MIT Press, 153.
Jorgenson, D.W. (1997b) Welfare, volume II: Measuring social
welfare. Cambridge, Mass: The MIT Press, 165–218.
Katzner, D.W. (1988) Walrasian microeconomics. Reading:
Addison-Wesley, 90–92.
Keilson, H. (1998) Wohin die Sprache nicht reicht. Gießen:
Literarischer Salon.
Macro Economische Verkenning (2008) Speciaal onderwerp,
Geluk en Economie, 123–136, Den Haag: Sdu Uitgevers.
Maskin, E.S. (2008) Mechanism design: How to implement
social goals. The American Economic Review, 98(3), 567–576.
McKenzie, G.W. (1979) Consumer’s surplus without apology:
Comment. The American Economic Review, 69(3), 465–468.
Myerson, R.B. (2008) Perspectives on Mechanism Design in
economic theory. The American Economic Review,98(3), 586–603.
Mookherjee, D. (2008) The 2007 Nobel Memorial Prize
in Mechanism Design Theory. The Scandinavian Journal of
Economics, 110(2), 237–260.
Polak, J.B. (2008) De prijs van geluk, ESB, (93)4534, 264–267.
Rabin, M. (2004) Behavorial Economics. In: Szenberg, M. en
L. Ramrattan (red.) New frontiers in economics. Cambridge:
Cambridge University Press.
Slesnick, D.T. (2008) Consumer surplus. The New Palgrave, II.
Houndmills: Macmillan Publishers.

ESB

93(4544) 3 oktober 2008

599

Auteur