Ga direct naar de content

Concurrentie tussen arbeidsmarkt- en maatschappelijk participatie

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: juni 27 2008

arbeidsmarkt

Concurrentie tussen arbeidsmarkten maatschappelijke participatie
Het huidige beleid is sterk gericht op verhoging van de
arbeidsmarktparticipatie. Het is echter de vraag of er geen
ongewenste neveneffecten aan verbonden zijn. Het is aannemelijk dat andere maatschappelijk nuttige tijdsbestedingen,
zoals vrijwilligerswerk en mantelzorg, in de knel komen als er
door meer mensen meer gewerkt gaat worden.

D

e arbeidsmarktparticipatie moet omhoog.
Dat is het recept van het huidige kabinetBalkenende voor de naderende vergrijzing,
mede onder druk van de EU-richtlijnen.
Mensen die nu buiten de arbeidsmarkt staan,
moeten aan de slag en deeltijdwerkers, met name
vrouwen, moeten meer uren per week gaan werken.
Dan wordt de premiegrondslag voor de sociale zekerheid breder en blijven de kosten per huishouden
beperkt. Er kunnen echter kanttekeningen geplaatst
worden bij de effectiviteit van een dergelijk beleid
(Borghans, 2008). Bovendien is er in toenemende
mate zorg dat andere maatschappelijk relevante
tijdsbestedingen, zoals vrijwilligerswerk en mantelzorg, in de knel komen als de arbeidsmarktparticipatie toeneemt. Dit laatste is het onderwerp van dit
artikel. Na een korte schets van de tijdsbesteding
van Nederlanders wordt de mogelijke substitutie
tussen arbeidsmarktparticipatie en maatschappelijke
participatie geanalyseerd.

Ronald Dekker,
Didier Fouarge
en Trudie Schils
Universitair docent aan
de Technische Universiteit
Delft, onderzoeker bij het
Researchcentrum voor
Onderwijs en Arbeidsmarkt van de Universiteit
Maastricht en universitair
docent aan de Universiteit
Maastricht

404

ESB

kinderen te verzorgen, koken, schoonmaken en
ander huis­ oudelijk werk. Wat zijn de gevolgen van
h
een stijging van de arbeidsmarktparticipatie voor
de maatschappe­ijke participatie, en dan het vrijwill
ligerswerk en de mantelzorg in het bijzonder? Om
deze vraag te beantwoorden, worden eerst verwachtingen uit de theoretische en empirische literatuur
afgeleid.

De theorie

Ervan uitgaand dat meer werk gemiddeld niet tot
minder slaap leidt, gaat het dus ten koste van
vrijetijdsbesteding. De belangrijkste reden hiervoor
is de tijdsbudgetrestrictie (Freeman, 1997). Een uur
kan maar op een manier gebruikt worden en een uur
werk gaat dan ten koste van een uur gespendeerd
aan andere activiteiten. Het hangt van een aantal
factoren af of werk uiteindelijk ten koste gaat van
maatschappelijke participatie of van andere vormen
van vrijetijdsbesteding. Daarbij spelen individuele
preferenties een rol. Elk individu zal een afweging
moeten maken tussen alternatieve tijdsbestedingen,
en kiest die welke het meeste nut opleveren. Een
rationeel individu weegt de marginale opbrengsten
van de verschillende alternatieven tegen elkaar af om
te komen tot een optimale vrijetijdsbesteding. Omdat
gemiddeld nog geen twee uur van de beschikbare
tijd per week besteed wordt aan zowel mantelzorg
als vrijwilligerswerk, is het allerminst evident dat een
Tijdsbesteding
hogere arbeidsmarktparticipatie zal leiden tot minder
Uit tijdsbestedingsonderzoek blijkt dat de gestegen
maatschappelijke participatie. Mensen zouden ook
arbeidsmarktparticipatie sinds de jaren zeventig,
kunnen bezuinigen op andere activiteiten waar een
vooral bij vrouwen, tot een afname heeft geleid
groot deel van hun vrije tijd in gaat zitten, zoals
van de hoeveelheid vrije tijd (Schor, 1991; Peters,
mediagebruik.
2000). In hun vrije tijd besteden Nederlanders de
Daarnaast is het tijdsbudget niet helemaal vrij in te
meeste tijd (38 uur per week) aan mediagebruik,
vullen. Werk speelt zich voornamelijk af op ­ aandag
m
sociale contacten, mobiliteit
tot en met vrijdag tussen 8.00
en hobby’s (Breedveld et al.,
en 18.00 uur. Dat betekent dat
De gestegen
2006). Uitgaan, sport en bewevrijwilligerswerk en mantelzorg
gen kosten bij elkaar nog eens
op die tijdstippen in de knel
arbeidsmarktvijf uur per week en gemiddeld
komen wanneer iemand (meer)
doen mensen dus maar 1,8 uur
gaat werken. Maar als diezelfde
participatie sinds
per week aan vrijwilligerswerk
activiteiten zich in de avonden mantelzorg. Verder blijkt dat
uren en weekenden afspelen, is
de jaren zeventig heeft
de gemiddelde werkduur zonder
dit niet zonder meer het geval.
reistijd voor ­edereen tussen de
i
Verder hangt de keuze om wel of
tot een afname geleid
20 en 65 jaar, werkenden en
niet minder tijd aan maatschapn
­ iet-werkenden, 23,5 uur is. Dat
pelijke participatie te besteden
van de hoeveelheid
betekent dat er naast slapen (56
af van de aanwezigheid en
vrije tijd
uur) nog zo’n 44 uur per week
activiteiten van andere gezinsover is om te eten, douchen,
leden (Hallberg, 2003). Voor

93(4538) 27 juni 2008

ouders met kinderen met drukke
Maatschappelijke participatie in Nederland
Er blijkt een U-vormige
Hoe ziet het verband tussen betaald werk en maatschapagenda’s (school, sport, andere
pelijke participatie er in Nederland uit? Figuur 1 laat het
hobby’s) kan het enerzijds lastig
relatie te bestaan tussen percentage mensen zien dat aan vrijwilligerswerk doet. Het
zijn om een gaatje te vinden voor
lijkt niet veel uit te maken of je werkt of niet: ongeveer 45
maatschappelijke participatie.
het aantal uren betaald
procent van de Nederlanders doet aan vrijwilligerswerk. De
Anderzijds kan de maatschapfiguur laat wel zien dat meer uren werk ten koste kan gaan
pelijke participatie zich juist
werk en het doen van
van de deelname aan vrijwilligerswerk. Mensen met een
makkelijker voordoen als het gaat
werkweek van 35 uur of meer doen minder vaker aan vrijwilom ouderraden, vrijwilliger bij
vrijwilligerswerk
ligerswerk dan mensen met een kleine deeltijdbaan. Mensen
de sportvereniging en dergelijke.
die niet werken doen ongeveer net zo vaak vrijwilligerswerk
Tot slot kan betaald werk er juist
als mensen met een baan van tussen de 20–34 uur per
toe bijdragen dat mensen meer
week. Uit tijdreeksen van het CBS blijkt dat het percentage mensen dat aan
aan maatschappelijke participatie doen. Dit omdat
vrijwilligerswerk doet in de jaren 1997–2004 onveranderd is gebleven, terwijl de
zij geïntegreerd zijn in meerdere netwerken (Rotola
arbeidsparticipatie in die periode wel gestegen is (figuur 2).
en Wilson, 2007). Hierbij kunnen ­ instens twee
m
kanttekeningen worden geplaatst (De Beer, 2004).
Ten eerste is de maatschappelijke integratie door
het hebben van betaald werk niet vanzelfsprekend
Figuur 1
en ongelijk voor verschillende groepen in de samenPercentage vrijwilligers naar binding met arbeidsmarkt, 2003.
leving. Ten tweede geldt ook hier de tijdsbudget­
restrictie: het hebben van betaald werk kan dan
0
10
20
30
40
50
60
70
wel leiden tot een groter sociaal netwerk, maar het
impliceert ook dat er minder uren overblijven voor
maatschappelijke participatie door de uren in de
werkt > 35 uur
betaalde baan.

De empirie
Een studie voor de Verenigde Staten bevestigt de
dubbelzinnige relatie tussen arbeidsparticipatie en
maatschappelijke participatie, in ieder geval voor
vrijwilligerswerk (Freeman, 1997). Voor ­ annen
m
bestaat een positieve correlatie tussen werk en
vrijwilligerswerk. Het aantal uren betaald werk
vermindert het aantal uren vrijwilligerswerk, al is dit
effect alleen significant voor vrouwen. Echter deze
resultaten zijn nauwelijks robuust. Bij gebruik van
een andere dataset verdwijnt de significantie. In een
vervolgstudie wordt het substitutie-effect ­ussen
t
betaald werk en vrijwilligerswerk nader onder­ ocht.
z
Er blijkt een U-vormige relatie te bestaan tussen
het aantal uren betaald werk en het doen van vrijwilligerswerk: het percentage mensen dat vrijwilligerswerk doet is het hoogste bij mensen die 20–29
uur of meer dan vijftig uur werken. Uit de relatie
tussen het aantal uren betaald werk en aantal uren
vrijwilligerswerk blijkt evenmin sprake te zijn van
een eenduidig substitutie-effect. Voor mannen wordt
slechts een gematigde inverse relatie ­ evonden.
g
Werkende mannen die minder dan twintig uur per
week werken en vrijwilligerswerk doen, doen dat
gemiddeld negen uur per week. Werkende mannen
die meer dan twintig uur werken en vrijwilligerswerk
doen, doen dat gemiddeld slechts zes uur per week,
maar dit daalt niet verder naarmate er meer uren
gewerkt wordt. Voor vrouwen is het eerder genoemde
U-vormige patroon zichtbaar. Uit een andere studie
naar het vrijwilligerswerk onder vrouwen blijkt dat
het vooral niet-werkende vrouwen met schoolgaande
kinderen zijn die aan vrijwilligerswerk doen (Rotola
en Wilson, 2007).

werkt 20-34 uur

werkt 12-19 uur

werkt < 12 uur

werkt niet

Bron: CBS
Figuur 2

Vrijwilligerswerk en arbeidsparticipatie in Nederland, 1995-2005.
90
85
80
75
70
65
60
55
50
1995

1996

1997

1998

1999

2000

2001

Tijd besteed aan vrijwilligerswerk (minuten per week)

2002

2003

2004

2005

Vrijwilligers (%)

Bruto participatie (%)

Bron: CBS en SCP

ESB

93(4538) 27 juni 2008

405

Echter, de tijd besteed aan vrijwilligerswerk is teruggelopen
van 84 minuten in 1995 naar 66 minuten in 2005. Deze
afname is overigens sterker voor werkenden dan voor nietwerkenden en sterker voor mannen dan voor vrouwen.
Voor mantelzorg is er een duidelijker verband met arbeidsmarktparticipatie. Figuur 3 laat zien dat mensen die niet tot
de beroepsbevolking behoren ongeveer twee keer zo vaak aan
mantelzorg doen als mensen die wel tot de beroepsbevolking
horen. Verder is duidelijk dat vrouwen vaker aan mantelzorg
doen dan mannen. Bovendien spenderen ze daar meer uren
aan, wat ook blijkt uit de analyse van dit onderzoek.

maar niet verrassend, resultaat
is dat vooral vrouwen mantelzorgers zijn en meer uren maken als
mantelzorger te zijn
mantelzorger. Dit effect van geslacht wordt niet gevonden voor
als het aantal uren
het doen van vrijwilligerswerk.
mantelzorg is kleiner bij Mannen en vrouwen doen dit
ongeveer even vaak. Bovendien,
hoe meer uren iemand werkt,
meer uren werk
hoe minder groot de kans dat
hij/zij vrijwilligerswerk doet. Het
aantal uren vrijwilligerswerk is lager voor vrouwen en
Resultaten
naarmate men meer uren werkt.
De tijdallocatie aan mantelzorg en vrijwilligerswerk is niet alleen afhankelijk van
Conclusie
de arbeidsmarktstatus maar ook van individuele ­ enmerken. Om te onderzoeken
k
Maatschappelijke participatie in de vorm van uren
in welke mate maatschappelijke participatie afhangt van arbeidsmarktparticipavrijwilligerswerk en mantelzorg vormt slechts een
tie worden twee databronnen gebruikt: het Sociaal Economisch Panel (SEP) van
klein deel van het tijdsbestedingspatroon van de
het CBS en het OSA-Arbeidsaanbodpanel (kader 1). Het longitudinaal karakter
Nederlander. Toch is de vraag relevant of een
van beide databronnen staat controle voor zowel de waargenomen als de nietv
­ ergroting van de arbeidsmarktparticipatie potentieel
waargenomen individuele kenmerken in de analyses toe.
conflicteert met maatschappelijke participatie. Uit
Eerst wordt een panel-logit-analyse toegepast om de kans dat iemand aan mandeze analyses blijkt dat zowel vrijwilligerswerk als
telzorg of vrijwilligerswerk doet te bepalen. Daarnaast wordt een panelregressie
mantelzorg inderdaad onder druk komen te staan
gebruikt ter verklaring van het aantal uren dat iemand besteedt aan mantelzorg
wanneer meer mensen gaan werken en/of meer uren
of vrijwilligerswerk. Naast variabelen die de arbeidsmarktparticipatie meten,
gaan werken. Meer uren werk gaan dus niet alleen
wordt in de analyses gecontroleerd voor geslacht, leeftijd (lineair en kwadraten koste van vrije tijd als geheel, maar ook ten koste
tisch), burgerlijke staat, aantal kinderen, opleidingsniveau en jaar. In tabel 1
van het aandeel mantelzorg en
is het effect weergegeven van de arbeidsmarktstatus en
vrijwilligerswerk daarin. Vooral de
aantal gewerkte uren op de kans dat iemand aan mantelzorg
intensiteit (het aantal uren dat
doet en het aantal uren dat hiermee gemoeid is. Tabel 2
Een ander duidelijk
men aan vrijwilligerswerk doet)
rapporteert over vergelijkbare analyses met betrekking tot
wordt negatief beïnvloed door de
vrijwilligerswerk.
resultaat is dat vooral
stijgende arbeidsaanbod.
Ondanks de geringe omvang van het gemiddeld aantal uren
Een arbeidsmarktbeleid dat inzet
besteed aan mantelzorg is zowel de kans om mantelzorger
vrouwen mantelzorgers
op verdergaande vergroting van
te zijn als het aantal uren mantelzorg kleiner bij meer uren
werk. De participatie­ euze (al dan niet werkzaam zijn) gaat
k
zijn en meer uren maken de arbeidsmarktparticipatie in
p
­ ersonen en uren heeft het risico
gepaard met een lager aantal uren besteed aan ­ antelzorg
m
van teruglopende maatschapvolgens het SEP. Maar dit ­ ffect wordt niet gevonden op
e
als mantelzorger
pelijke participatie. Niet alleen
basis van het OSA-Arbeidsaanbodpanel. Een ander duidelijk,

Zowel de kans om

Figuur 3

Uren besteed aan mantelzorg (per week) naar arbeidsmarktpositie en geslacht, 2005 (in procenten).

12
10
8
6
4
2
0
beroepsbevolking

niet-beroepsbevolking
man

Bron: CBS

ESB

beroepsbevolking

vrouw
Minder dan 4 uur

406

niet-beroepsbevolking

beroepsbevolking

93(4538) 27 juni 2008

4-11 uur

niet-beroepsbevolking
Totaal

12-20 uur

Meer dan 20 uur

vertegen­ oordigen mantelzorg en vrijwilligerswerk
w
een ­ conomische waarde (Bruyn-Hundt, 1996;
e
Brown, 1999), de overheid doet ook in toenemende
mate een beroep op mantelzorgers. Zo wordt bij
het ­ epalen van de noodzaak voor thuiszorg eerst
b
b
­ ekeken hoeveel zorg er door mantelzorgers verleend
kan worden. Dit beleid strookt in ieder geval niet
met het beleid van diezelfde overheid om de arbeidsmarktparticipatie te vergroten.

Tabel 1

Resultaten van multivariate analyses voor mantelzorg
SEP data: 1995–2001; OSA data 1996–2004.

Kans op mantelzorg
Panel logit (SEP)

Panel logit (OSA)

Heeft betaald werk

–0,161

Aantal uren werk

–0,011**

–0,024**

0,835**

1,263**

Vrouw

0,131

Aantal uren mantelzorg (0 indien niet mantelzorger)
Panel regressie (SEP)

Panel regressie (OSA)

Heeft betaald werk

–0,057**

–0,082

Aantal uren werk

–0,001*

–0,004

Vrouw

0,088**

0,402**

* significant op 5%, ** significant op 1%

Kader 1
Tabel 2

Data
Sociaal Economisch Panel (1995–2001)
Deze data betreffen gegevens over het individu en
zijn of haar huishouden, de arbeidsmarktstatus, het
aantal gewerkte uren en het aantal uren besteed
aan mantelzorg. Het Sociaal Economisch Panel
maakt het niet mogelijk de betrokkenheid in vrijwilligerswerk te meten omdat vrijwilligerswerk slechts
gemeten wordt wanneer het de belangrijkste activiteit van de respondent betreft. Werkenden met een
substantiële baan kunnen dus niet rapporteren of zij
aan vrijwilligerswerk doen. Met betrekking tot mantelzorg worden de volgende vragen gesteld:
Besteedt u doorgaans iedere dag tijd aan zorg voor
iemand die speciale aandacht vraagt vanwege ouderdom, ziekte of handicap?
Behoort de persoon of behoren de personen
w
­ aarvoor u zorgt tot uw huishouden?
Hoeveel uur besteedt u per dag aan de zorg voor
andere personen?

Resultaten van multivariate analyses voor vrijwilligerswerk
OSA data 1996–2004.

Kans op vrijwilligerswerk
Panel logit (OSA)
Heeft betaald werk

0,192

Aantal uren werk

–0,035**

Vrouw

–0,208

Aantal uren vrijwilligerswerk (0 indien geen vrijwilligerswerk)
Panel regressie (OSA)
Heeft betaald werk

–0,324**

Aantal uren werk

–0,014**

Vrouw

–0,352**

* significant op 5%, ** significant op 1%

Literatuur

OSA-Arbeidsaanbodpanel (1996–2004)
Het OSA-Arbeidsaanbodpanel betreft een tweejaarlijkse enquête onder een representatieve steekproef
van de potentiële beroepsbevolking. Er worden
g
­ egevens verzameld over de individuele kenmerken,
huishoudkarakteristieken, de arbeidsmarkt­ ituatie,
s
het aantal uren vrijwilligerswerk en het aantal
uren besteed aan mantelzorg. Met betrekking tot
mantel­ org en vrijwilligerswerk worden de volgende
z
vragen gesteld:
Besteedt u thans een deel van uw tijd aan
o
­ nbetaalde zorg voor hulpbehoevende personen in
uw naaste omgeving?
Hoeveel uur besteedt u daar gemiddeld per week
aan?
B
esteedt u thans een deel van uw tijd aan
vrijwilligerswerk?
Hoeveel tijd besteedt u gemiddeld per week aan
vrijwilligerswerk?

Beer, P.T. de (2004) Een tweedeling in de maatschappelijke participatie? Inleiding voor de Synthesis conferentie “Boven en onder,
binnen en buiten, links en rechts: nieuwe maatschappelijke
tegenstellingen in de Nederlandse civil societyâ€. Tilburg.
Borghans, L. (2008) Tijd voor maatwerk in arbeidsmarktbeleid,
ESB, 4533S, 4–9.
Breedveld, K., A. van den Broek, J. de Haan, L. Harms, F.
Huysmans en E. van Ingen (2006) De tijd als spiegel. Hoe
Nederlanders hun tijd besteden. Den Haag: SCP.
Brown, E. (1999) Assessing the value of volunteer activity.
Nonprofit and Voluntary Sector Quarterly, 28(1), 3–17.
Bruyn-Hundt, M. (1996) The economics of unpaid work.
Amsterdam: Thesis Publishers.
Freeman, R. (1997) Working for nothing: the supply of volunteer labor. Journal of Labor Economics, 15(1), S140–S166.
Hallberg, D. (2003) Synchronous leisure, jointness and household labor supply. Labour Economics, 10(2), 185–203.
Peters, P. (2000) The vulnerable hours of leisure. New patterns of
work and free time in the Netherlands, 1975-95. Academisch proefschrift, Universiteit van Tilburg.
Rotola, T. en J. Wilson (2007) The effects of children and employment status on the volunteer work of American women.
Nonprofit and Voluntary Sector Quarterly, 36, 487–503.
Schor, J. B. (1991) The overworked American: The unexpected decline
of leisure. New York: Basic Books.

ESB

93(4538) 27 juni 2008

407

Auteurs