Ga direct naar de content

De onzichtbare drempels van de internationale arbeidsmarkt

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: februari 22 2008

internationaal
I LLUST RATIE: LOEK WEIJTS

De onzichtbare drempels van
de internationale arbeidsmarkt
De bereidheid van Nederlandse werknemers om in het
buitenland te werken lijkt groot, toch blijft het meestal bij
dromen. De geringe arbeidsmigratie lijkt in belangrijke mate
terug te voeren op het feit dat werknemers maar weinig
kans op inkomensverbetering in het buitenland zien en niet
het idee hebben dat buitenlandervaring bij terugkomst door
Nederlandse werkgevers wordt gewaardeerd.

D
Harry van Dalen en
Kène Henkens
Senior onderzoeker bij
het Nederlands Inter­
disciplinair Demografisch
Instituut en onderzoeker
bij de Universiteit van Til­
burg, senior onderzoeker
bij het Nederlands Inter­
disciplinair Demografisch
Instituut

100

ESB

e geografische arbeidsmobiliteit binnen de
EU is laag. Ondanks verwoede pogingen
van de Europese Commissie (EC) om de
mobiliteit tussen landen van de Europese
Unie te verhogen en obstakels te verlagen komt hier
maar nauwelijks beweging in (Europese Commissie,
2006). Het belang om de mobiliteit van werknemers
onder de loep te nemen is groot. Geografische mobiliteit kan de werking van de arbeidsmarkt van de EU
verbeteren omdat het tot een betere afstemming tussen banen en mensen kan leiden. Arbeidsmobiliteit
vormt een goed aanpassingsmechanisme wanneer de
landen van een monetaire unie, zoals de EMU, worden geraakt door asymmetrische schokken; schokken
die niet ieder land in termen van werkloosheid en
groei in even sterke mate zullen raken. Het is dan

22 februari 2008

ook begrijpelijk dat een verbetering van de internationale arbeidsmobiliteit een belangrijk punt op de
Lissabon-agenda is.
Een open vraag is echter hoe mobiel de Nederlandse
werknemer in werkelijkheid is. De officiële migratiestatistieken bieden een aangrijpingspunt maar zullen
nooit het hele verhaal vertellen. Er zal daarom dieper
moeten worden gegraven om de mobiliteit van de
Nederlandse werknemer beter te kunnen begrijpen.
Via een survey wordt hiertoe een aanzet gegeven.
Hoe staat de werknemer tegenover werken in het
buitenland en wat wordt in de praktijk als de grootste belemmering ervaren?

Feiten van mobiliteit
Om grip te krijgen op de omvang van de internationale arbeidsmobiliteit kunnen de officiële migratiestatistieken van dienst zijn. Figuur 1 toont de
geografische mobiliteit binnen een aantal regio’s in
de wereld voor de periode 2000–2005. Wat direct
opvalt is het enorme verschil tussen de Amerikaanse
mobiliteit (ruim drie procent van de werkende
bevolking) en de mobiliteit tussen landen binnen de
oude vijftien EU-lidstaten: 0,1 procent. De mobiliteit
binnen EU-landen ligt weliswaar aanzienlijk hoger,

maar dan nog is de kans om te verhuizen in de EU
vele malen kleiner dan binnen de Verenigde Staten
of binnen Australië.
De officiële emigratiestatistieken kunnen echter het
zicht ontnemen op de ware mobiliteit, omdat een
tijdelijk verblijf vanwege werk in een ander land binnen deze statistieken vaak niet wordt geregistreerd.
Een ruwe schatting op basis van familienetwerken
(uitgevoerd via CentERdata in april 2007; zie verder
Van Dalen en Henkens, 2008) wijst uit dat circa zes
procent van de personen tussen de 25 en 60 jaar tijdelijk voor werk of studie in het buitenland verblijft.
Dit percentage is berekend door aan alle respondenten van een representatieve steekproef onder de
Nederlandse bevolking te vragen hoeveel personen
zij in hun familie hebben (kinderen, broers, zussen
en ouders) van 25 jaar en ouder. Vervolgens is de
vraag gesteld hoeveel van deze personen tijdelijk
dan wel permanent voor werk of studie in het buitenland verblijven. De schatting wijst uit dat de totale
omvang van de tijdelijke migratie vanwege werk of
studie van ongeveer dezelfde omvang is als van de
mensen die permanent in het buitenland verblijven.
Het geschatte percentage permanent geëmigreerde
Nederlanders (5,5 procent) komt redelijk overeen
met het percentage van vijf procent dat uit de officiële statistieken van de Wereldbank naar voren komt.
Met andere woorden, de verhouding permanent
staat tot tijdelijk volgens deze ruwe schatting ligt in
de orde van grootte van 1 : 1, waarbij de tijdelijke arbeidsmigratie in de helft van de gevallen een verblijf
van minder dan een jaar betreft.

Potentiële mobiliteit
Een andere manier om de bovengrens van arbeidsmigratie in het vizier te krijgen is de potentiële
omvang van permanente en tijdelijke arbeidsmigratie
te meten door te peilen hoe groot de bereidheid
is om in het buitenland te werken. In april 2007
werd via CentERdata de mening van Nederlandse
werknemers (971 respondenten) gepeild en werd de
vraag gesteld: In welke mate bent u bereid om een
aantal jaren in een ander land te werken? Tevens
is gevraagd: Hoe groot acht u de kans dat u in de
komende tien jaar ook daadwerkelijk een aantal jaren

in het buitenland zal gaan werken? In figuur 2 zijn de positieve antwoorden op
deze vragen gepresenteerd. Uit de figuur komt duidelijk naar voren dat er een
grote discrepantie zit tussen bereidheid en feitelijke plannen. Terwijl onder de potentiële beroepsbevolking (de bevolking in de leeftijd 15 tot en met 64 jaar) niet
minder dan dertig procent aangeeft bereid te zijn in het buitenland te werken,
denkt slechts zes procent dat het er de komende tien jaar werkelijk van komt.
Een opvallend feit is de sterke afname van de emigratiegeneigdheid naarmate
men tot een oudere leeftijdsgroep behoort. Onder de jongeren is 56 procent
bereid om een aantal jaren in het buitenland te werken en denkt 22 procent dat
het er in de nabije toekomst eens van komt, onder de ouderen (55–64 jaar) is
die bereidheid gedaald tot achttien procent en verwacht maar één procent dat in
het buitenland werken ook tot de reële mogelijkheden behoort.
Gevraagd naar de bestemmingslanden die de respondenten in gedachte hebben
wanneer ze nadenken over werken in het buitenland, valt op dat deze worden
gedomineerd door de Europese landen. In 55 procent van de gevallen geeft men
een Europees land op. De traditionele emigratielanden (Australië, Verenigde
Staten, Canada, Nieuw-Zeeland) vormen de bestemming van een kwart van de
potentiële tijdelijke emigranten.

Wie vertrekt en wie blijft
Welke factoren spelen een rol bij de keuze om tijdelijk in het buitenland te
werken? In lijn met de basistheorie van migratie (Hatton en Williamson, 2005)
mag worden verwacht dat werknemers een loon verwachten dat op z’n minst
het Nederlandse niveau evenaart. Het loonverschil tussen vertrek- en bestemmingsland is immers een van de belangrijkste factoren in de migratietheorie.
Daarnaast moeten we beseffen dat het hier om tijdelijke arbeidsmigratie gaat
en dat werknemers derhalve zich een beeld moeten vormen hoe hun kansen
ervoor staan wanneer zij terugkeren. Het ligt voor de hand om te vragen hoe
Nederlandse werkgevers buitenlandervaring zullen waarderen. Kortom, maakt
een tijdelijk verblijf in het buitenland wat uit voor je carrièrekansen op de
Nederlandse arbeidsmarkt of niet?
Om de invloed van de verschillende factoren op de arbeidsmigratie-intenties te
analyseren is een multivariate analyse (een ordered logit analysis) uitgevoerd
waarbij de te verklaren variabele het antwoord is op de vraag hoe groot men de
kans acht dat men in de komende tien jaar daadwerkelijk een aantal jaren in het
buitenland zal gaan werken. Als verklarende variabelen zijn sociaal-economische
standaardkenmerken gebruikt, zoals leeftijd, geslacht en opleiding, kenmerken
van het sociale netwerk, de evaluatie van de leefomstandigheden in Nederland
en persoonlijkheidskenmerken, zoals de behoefte aan avontuur, doorzettingsvermogen, maar ook loyaliteit aan Nederland. De meest relevante variabelen in de
analyse van de arbeidsmarkt hebben echter betrekking op de verwachte kansen
figuur 2

Bereidheid en verwachting om te werken in het buitenland
(% groot tot zeer groot)

figuur 1

Procent van werkende bevolking 2000/05

Bron: OECD (2007a)

Bron: NIDI emigratiesurvey (2007)

ESB

22 februari 2008

101

tabel 1

Verwachte kans op werk in het buitenland (in procenten)

Opleidingsniveau

Lager
Midden
Hoger
Gemiddeld

Hoe groot acht u de kans dat u met uw beroep een baan in het
buitenland kan vinden?
(Heel) Klein
Niet klein / Niet groot
(Heel) groot
65
19
16
45
27
28
39
26
36
48
24
28

Bron: NIDI emigratiesurvey (2007)

en ontplooiingsmogelijkheden die een internationale arbeidsmarkt biedt.
De resultaten van de regressieanalyse (zie voor constructie van variabelen en
regressieanalyse Van Dalen en Henkens, 2008) bieden enig zicht op de vraag
wie verwacht in het buitenland te gaan werken. Er zijn natuurlijk de bekende
factoren die bij emigratie een rol spelen, zoals leeftijd, geslacht en netwerkfactoren (Van Dalen en Henkens, 2007). Maar naast de bekende factoren zijn er drie
elementen die relevant en interessant zijn. Allereerst is de stem van de partner
in het migratieproces van belang. Indien de partner een verblijf voor een aantal
jaren in het buitenland niet ziet zitten is de optie om naar het buitenland te gaan
praktisch uitgesloten. Ten tweede is de band met Nederland van groot belang.
Indien men niet trots is op Nederland of als men vermoedt dat men weinig last
van heimwee zal hebben is de stap om een paar jaar in het buitenland te werken
makkelijker dan voor hen die wel trots zijn en bijvoorbeeld al na een paar dagen
vakantie heimwee naar Nederland krijgen. Om een idee te krijgen hoe sterk de
band met Nederland is: ongeveer 63 procent van de ondervraagden is het eens
met de stelling Nederland is een land om trots op te zijn terwijl negen procent
het hiermee oneens is. Ten derde spelen de kansen die men zich toedicht op de
internationale arbeidsmarkt een zeer grote rol. Het verwachte financiële profijt
verbonden aan arbeidsmigratie speelt geen zelfstandige rol van betekenis, hetgeen verbazing wekt omdat volgens de basistheorie van migratie een verbetering
van inkomen de primair drijvende kracht achter emigratie is en de empirie voor
ontwikkelingslanden dit ook laat zien (Van Dalen et al., 2005).

Enige verdieping
Deze resultaten vragen om enige cijfermatige verdieping. Om een idee te krijgen
hoe de Nederlandse werknemer zijn concurrentiepositie op de internationale
arbeidsmarkt ziet, verschaft tabel 1 inzicht. Omdat opleiding een grote rol speelt
in emigratiebewegingen (Docquier en Rapoport, 2008) wordt een onderscheid
naar opleidingscategorieën geboden.
Bijna de helft van de ondervraagden geeft aan dat zij met hun beroep een kleine
tabel 2

Verwachte carrièrekansen na terugkeer in Nederland en verwacht
financieel profijt van migratie (in procenten)

Opleidingsniveau

Werkervaring in het buitenland zou mijn kansen op de
Nederlandse arbeidsmarkt vergroten
(Helemaal)
mee oneens

Eens noch oneens

(Helemaal) mee
eens

Lager

47

33

21

Midden

48

32

21

Hoger

45

31

24

45

32

22

Gemiddelde

Met mijn opleiding en werkervaring kan ik veel meer in het
buitenland verdienen dan in Nederland
Lager

39

55

6

Midden

38

52

9

Hoger

44

47

9

Gemiddelde

41

51

8

Bron: NIDI emigratiesurvey (2007)

102

ESB

22 februari 2008

of zeer kleine kans hebben om een baan in het buitenland te vinden. Ruim een kwart acht deze kans
groot of heel groot. Er is, zoals verwacht, een sterke
samenhang met het opleidingsniveau; hoe hoger het
opleidingsniveau, des te groter de gepercipieerde
kans dat in het buitenland een werkkring gevonden
kan worden.
Tabel 2 laat echter zien dat een zelfde verband met
opleiding niet bestaat waar het gaat om financieel
profijt of verhoogde kansen op de Nederlandse
arbeidsmarkt na een eventueel verblijf in het buitenland. De resultaten doen vermoeden dat voor
verreweg de meeste mensen de Nederlandse en
buitenlandse arbeidsmarkt werelden apart zijn. Voor
slechts zes procent van de werknemers geldt dat zij
én kans op werk én kans op loonsverbetering in het
buitenland zien. Werken in het buitenland geldt voor
weinigen als een langetermijninvestering die zich
terugverdient in een latere loopbaan in Nederland.
Slechts een op de vijf ondervraagden denkt dat werken in het buitenland de kansen op de Nederlandse
arbeidsmarkt vergroot. Bijna de helft van de ondervraagden ziet helemaal geen voordelen aan een
buitenlandervaring. De suggestie dat de Nederlandse
en buitenlandse arbeidsmarkt in de ogen van werknemers verschillende werelden zijn wordt ook ondersteund door de bevinding dat de samenhang tussen
de verwachting dat men in het buitenland een baan
kan vinden en de perceptie of een verblijf in het buitenland nuttig is voor de positie op de Nederlandse
arbeidsmarkt relatief gering is. Van degenen die
voor zichzelf goede kansen zien op een baan in het
buitenland is maar eenderde van mening dat een
verblijf ook nuttig is voor de loopbaan in Nederland.
Minder dan een op de tien ondervraagden is positief
over zowel de kansen op werk in het buitenland als
over het nut van een buitenlandervaring voor de
positie op de Nederlandse arbeidsmarkt. Van deze
tien procent denkt een kwart er ook financieel wat
mee op te schieten. Het oordeel over het financiële
profijt dat men verwacht van emigratie is wellicht
nog pessimistischer: slechts acht procent van de
werknemers denkt dat men over de grens veel meer
kan verdienen dan in Nederland. Dit bevestigt het
inzicht dat de internationale loonverhoudingen tamelijk egalitair zijn (OECD, 2007b). Voor de gemiddelde Nederlander zijn er maar weinig landen waar
men aanzienlijk meer kan verdienen. Dit geldt in het
bijzonder binnen de EU.

Een gedachte-experiment
Uit de regressieanalyse van migratie-intenties komt
naar voren dat de verwachte arbeidsmarktkansen
een sterke invloed uitoefenen op de emigratie-intenties. Dit roept de vraag op wat we mogen verwachten
van het niveau van arbeidsmigratie als werknemers
hun concurrentiepositie sterk zien verbeteren. Om
een idee te krijgen van de kwantitatieve effecten van
een verandering van de verwachte arbeidsmarktrestricties op de neiging om in het buitenland te werken
is een eenvoudige simulatie uitgevoerd. Daartoe zijn

op basis van de regressieresultaten de kansen op
arbeidsmigratie geschat in het geval alle respondenten hun kansen op de internationale arbeidsmarkt
als zeer positief zouden bestempelen. Een dergelijke
analyse is ook uitgevoerd in de veronderstelling dat
de sociale banden met Nederland minimaal zouden
zijn of waarin de loyaliteit ten aanzien van Nederland
weggevallen is. Het is goed hierbij op te merken dat
de simulaties kunnen worden opgevat als extreme
scenario’s die vooral tot doel hebben een bovengrens
aan te geven van de geneigdheid in het buitenland
te werken. De resultaten van deze analyse staan
weergegeven in tabel 3.
Het blijkt dat wanneer de gehele beroepsbevolking
de kans op het vinden van een baan in het buitenland zeer positief inschat, het percentage mensen
met plannen om in het buitenland te werken ruwweg verdubbelt tot dertien procent. Ook bij een zeer
positieve evaluatie van het nut van een verblijf in
het buitenland voor het vervolg van de carrière in
Nederland is sprake van een ruime verdubbeling van
het aantal mensen dat de intentie koestert om in
het buitenland te werken. Worden beide aspecten
zeer positief ingeschat dan heeft 28 procent van de
respondenten plannen voor een (tijdelijk) verblijf in
het buitenland.
Een ander opvallend aspect dat uit de analyse naar
voren komt is het belang van sociale banden met
Nederland, dan wel met familie of vrienden. Beide
vormen interessante variabelen omdat zij ons kunnen helpen om over de toekomst na te denken.
Pleitbezorgers van een grote en hechte Europese
Unie schetsen wel eens vergezichten waarin de
Europeanen zich in de eerste plaats Europeaan
voelen. Als de enquêtes van de Eurobarometer een
leidraad zijn dan doet deze situatie zich al meer
voor dan men denkt: vooral jongeren binnen de EU
voelen zich steeds meer Europeaan (Lutz, 2007). En
de band met het land van oorsprong zou wel eens
kunnen verwateren, dan wel verdwijnen. In tabel 3
is een extra simulatie uitgevoerd waarbij de loyaliteit
met Nederland geheel verdwenen is en in dat geval
neemt de emigratie-intentie toe van zes naar tien
procent. Indien het remmende effect van sociale
banden (vooral met familie en vrienden) zou verdwijnen zou dit tot een toename in ongeveer dezelfde
orde van grootte leiden. Zouden beide effecten zich
voordoen (verlies loyaliteit Nederland en geen sociale
banden meer) dan stijgen de emigratie-intenties tot
zestien procent. Met andere woorden, een kleine
verdrievoudiging van de tijdelijke arbeidsmigratie.

tabel 3

Resultaten van simulatieanalyse van de gevolgen van een sterke toename
van de verwachte arbeidsmarktkansen op de intentie te werken in het
b
­ uitenland (in procenten)1

Hoe groot acht u de kans dat u de komende tien
jaar in het buitenland zal gaan werken
Standaardmodel
Zeer positieve evaluatie van
arbeidsmarktkansen:
Kans op werk in buitenland (1)

Waarschijnlijk
3,4

Zeer waarschijnlijk
2,4

7,4

5,8

6,8

Carrièrekansen bij terugkeer (2)

Totaal
5,8

5,6

12,4

Kans op werk en carrière (1+2)
Extreme evaluatie van sociale
banden
Verdwijnen van loyaliteit NL (3)

14,1

5,3

4,3

9,6

Verdwijnen band met familie (4)
Geen band met NL en familie
(3) + (4)
1

14

13,2
28,1

5,6
8

4,1
7,8

10,1
15,8

D
oor non-lineariteiten in schattingsmodel is de som van effecten niet altijd gelijk aan onderliggende effecten.

Bron: NIDI emigratiesurvey (2007)

varing op die van nut kan zijn bij terugkeer in Nederland. Kortom, de ambitie van
een kennisland zou gepaard moeten gaan met een openheid tegenover in- en uitgaande stromen goederen, mensen en ideeën. Nederland lijkt echter op sommige
momenten tamelijk naar binnen gekeerd. Nederlandse werkgevers beschouwen
bijvoorbeeld het buitenland niet als een belangrijke bron van arbeid om arbeidsmarkttekorten op te vangen (Van Dalen et al., 2007). En de Nederlandse werknemers laten zich weerhouden om over de grens te werken, niet alleen vanwege
de band met Nederland en de stem van een partner, maar bovenal vanwege de
geringe mogelijkheden die de internationale arbeidsmarkt biedt en het gebrek
aan waardering voor buitenlandervaring in Nederland. Kortom, de onzichtbare
drempels van de internationale arbeidsmarkt zijn van groot belang en verklaren
waarom het verlagen van zichtbare drempels, waar de Europese Commissie zich
op richt, een loffelijk streven is, maar niet voldoende.

Literatuur
Dalen, H.P. van, G. Groenewold en J.J. Schoorl (2005) Out
of Africa: What drives the pressure to emigrate? Journal of
Population Economics, 18(4), 741–778.
Dalen, H.P. van en K. Henkens (2007) Longing for the good
life: Understanding emigration from a high-income country.
Population and Development Review, 33(1), 37–65.
Dalen, H.P. van en K. Henkens (2008) Weg uit Nederland –
Emigratie aan het begin van de 21ste eeuw, NIDI rapport nr 75.
Den Haag: NIDI.
Dalen, H.P. van, K. Henkens en J.J. Schippers (2007) Oudere
werknemers door de lens van de werkgever, NIDI Rapport nr 74.
Den Haag: NIDI.
Docquier, F. en H. Rapoport (2008) The brain drain In: The
New Palgrave Dictionary of Economics, te verschijnen.
Europese Commissie (2006) Employment in Europe 2006.
Luxemburg: EC.
Hatton, T.J. en J.G. Williamson (2005) What fundamentals
drive world migration? In: G.J. Borjas en J. Crisp (red.) Poverty,

Conclusies
Nederland afficheert zich graag als kennisland.
Internationale mobiliteit speelt daarbij een belangrijke rol omdat kennis zich niet altijd laat codificeren
en transporteren en mensen zich soms moeten
verplaatsen, wil kennis over markten, producten of
ideeën tot volle wasdom komen (Leamer en Storper,
2001). Werken in het buitenland levert niet alleen
inkomen en carrièrekansen, het levert vooral ook er

International Migration and Asylum, New York: Palgrave
MacMillan, 15–38.
Leamer, E.E. en M. Storper (2001) The economic geography
of the Internet age. Journal of International Business Studies, 32,
641-665.
Lutz, W. (2007) Bevolkingsontwikkeling vergroot Europese
identiteit op termijn; jongere generaties voelen zich thuis in
de EU. Demos, 23, 1–4.
OECD (2007a) Economic survey of the European Union 2007. Parijs:
OECD.
OECD (2007b) Employment outlook. Parijs: OECD.

ESB

22 februari 2008

103

Auteurs