Ga direct naar de content

Griekenland nog niet in de EMU

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: mei 17 2000

Griekenland nog niet in de EMU
Aute ur(s ):
Haan, J., de (auteur)
Hoogleraar politieke economie en wetenschappelijk directeur van onderzoeksschool SOM, Rijksuniversiteit Groningen.
Ve rs che ne n in:
ESB, 85e jaargang, nr. 4256, pagina 407, 19 mei 2000 (datum)
Rubrie k :
Prikkel
Tre fw oord(e n):

Nooit gedacht dat ik nog eens met weemoed terug zou verlangen naar de dagen dat Bolkestein fractievoorzitter was van de VVD. Hij
durfde destijds de eventuele toetreding van Italië tot de Europese muntunie ter discussie te stellen. Hoewel ik het met Bolkestein
oneens was, waardeerde ik zijn kritische opstelling. Nu zwijgt politiek Den Haag als het graf over de toetreding van Griekenland.
Terwijl er toch genoeg redenen zijn om dit land nog enige tijd buiten de eurozone te laten.
Uit het convergentierapport dat de Europese Centrale Bank (ECB) onlangs heeft gepubliceerd, blijkt dat Griekenland nog niet toe is aan
toetreding tot de Economische en Monetaire Unie 1. Weliswaar voldoet de inflatie in Griekenland in 1999 met 2,1 procent precies aan het
convergentiecriterium, maar dat is voor een zeer groot gedeelte het gevolg van tijdelijke maatregelen, zoals een verlaging van de indirecte
belastingen. Tien jaar geleden stond de inflatieteller in Griekenland nog boven de twintig procent. Of hier sprake is van werkelijke
convergentie, waag ik daarom te betwijfelen. Ook de Griekse overheidsschuldquote is met 104 procent van het bbp veel te hoog en daalt
vrijwel niet. De reden is volgens de ECB zorgwekkend. Ondanks het feit dat het begrotingstekort van de Griekse overheid fors is gedaald,
bleef de schuldquote tot 1996 stijgen als gevolg van allerlei maatregelen, zoals steun aan staatsbedrijven en banken. Het
begrotingstekort is vooral verlaagd door de belastingen te verhogen en door lagere interestbetalingen. Mede dankzij de verwachting dat
Griekenland tot de eurozone zal toetreden is de rente op overheidsschuld belangrijk gedaald. Terwijl uit onderzoek is gebleken dat voor
een blijvende verbetering een reductie van de overdrachtsuitgaven en van de overheidsconsumptie gewenst is, zijn deze
uitgavencategorieën de afgelopen jaren juist gestegen. Griekenland voldoet formeel aan het convergentiecriterium voor de wisselkoers.
De ECB wijst er echter fijntjes op dat de afgelopen jaren de korte rente zo’n 500 tot 800 basispunten hoger was dan in de eurozone.
Niet alleen is het de vraag of Griekenland wel echt voldoet aan de convergentiecriteria. Veel belangrijker is dat de ECB constateert dat de
invloed van de overheidssector in de Griekse economie nog steeds zeer hoog is in vergelijking met andere EU-lidstaten. De arbeidsmarkt
wordt bovendien gekenmerkt door structurele rigiditeiten zoals inflexibele werktijden en onvoldoende loondifferentiatie. Hier wreekt zich
het feit dat de convergentiecriteria tekort schieten. De theorie inzake optimale valutagebieden suggereert immers dat de flexibiliteit van
een economie – met name van de arbeidsmarkt – veel belangrijker is dan de criteria uit het Verdrag van Maastricht 2. Het is heel goed
mogelijk dat een land voldoet aan de convergentiecriteria, maar dat de theorie inzake optimale valutagebieden tot de conclusie zou leiden
dat het betreffende land beter buiten de muntunie kan blijven.
Er zijn nog twee andere redenen waarom Griekenland naar mijn idee nog beter even in de wachtkamer van de Europese muntunie kan
blijven. Ten eerste geeft dit de ECB de mogelijkheid om meer ervaring op te doen met het ontwikkelde beleidskader. Zoals bekend, is
prijsstabiliteit de belangrijkste doelstelling van de ECB. Om deze doelstelling te realiseren, hanteert de ECB een zogenoemde
referentiewaarde voor de groei van de geldhoeveelheid (M3). Daarnaast houdt de ECB een heel scala aan variabelen in het oog die
informatie kunnen bevatten over het toekomstige beloop van de inflatie. Een goede interpratie van het cijfermateriaal is uitermate lastig,
ook al omdat er sinds de start van de EMU natuurlijk sprake is van een volkomen nieuwe situatie. Telkens als nieuwe leden toetreden,
zullen statistieken reeksbreuken gaan vertonen, hetgeen de interpretatie van ontwikkelingen nog moeilijker maakt dan die nu al is.
Ten tweede valt te verwachten dat de Europese Unie binnen afzienbare tijd zal worden uitgebreid met een aantal Midden- en
Oosteuropese lidstaten. Naar verwachting zullen deze landen net als Griekenland streven naar toetreding tot de Europese muntunie. De
convergentiecriteria bieden dan weinig mogelijkheden om deze landen te weigeren, zeker als de criteria in het geval van Griekenland
soepel worden gehanteerd. Ter illustratie: de inflatie in Estland in 1999 was lager dan twee procent; in 1998 toonde de begroting van de
overheid een overschot; de schuldquote bedroeg drie procent en de Estse kroon is sinds juni 1992 gekoppeld aan de Duitse mark. Juist
voor de toekomstige EU-leden gelden de bovengenoemde tekortkomingen van de convergentiecriteria in nog sterkere mate.
Bolkestein heeft zich in zijn functie als Eurocommissaris, voor zover ik weet, niet verzet tegen de toetreding van Griekenland tot de
eurozone. Als hij nog fractievoorzitter in de Tweede Kamer was geweest, zou hij dit wellicht wél hebben gedaan. Hadden we hem maar
nooit laten gaan

1 ECB, Convergence report 2000, Frankfurt am Main.
2 Zie onder meer S.C.W. Eijffinger en J. de Haan, European monetary and fiscal policy, Oxford University Press, 2000.

Copyright © 2000 – 2003 Economisch Statistische Berichten ( www.economie.nl )

Auteur