Ga direct naar de content

Openheid en economische groei

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: januari 19 2000

Openheid en economische groei
Aute ur(s ):
Storm, S.T.H. (auteur)
Verb onden aan de Erasmus Universiteit Rotterdam.
Ve rs che ne n in:
ESB, 85e jaargang, nr. 4239, pagina 52, 21 januari 2000 (datum)
Rubrie k :
Tre fw oord(e n):
ontw ikkelingseconomie

De alom onderkende relatie tussen handelspolitiek en economische groei verdient nuancering. Het is maar de vraag of meer
openheid ook leidt tot meer economische groei.
Economen lijken het er over eens dat de aard van de handelspolitiek een belangrijke determinant is van economische groei. Deze
eensgezindheid is gebaseerd op een veelheid aan econometrische studies waaruit het negatieve effect van handelsrestricties op groei
blijkt. Dit geloof in het groei-bevorderende effect van openheid heeft verstrekkende beleidsimplicaties. Zo verplichten de Wereldbank
en het imf ontwikkelingslanden in betalingsbalansproblemen steevast tot een drastische liberalisering van hun in- en uitvoer als
onderdeel van een structureel aanpassingsprogramma. Ook heeft het empirische bewijs van de positieve groei-effecten van openheid
velen ervan overtuigd dat ontwikkelingslanden alleen maar baat zullen hebben bij het voort-schrijdende globaliseringsproces 1 .
Recent onderzoek naar het effect van handelspolitiek op groei toont echter aan dat deze consensus berust op een zeer zwakke basis.
Dit artikel evalueert de stelling dat economische openheid de lange-termijn groei bevordert. Het zal blijken dat de consensus over de
rol van handelspolitiek in het ontwikkelingsproces drastisch dient te worden bijgesteld.
Theoretische onderbouwing
Traditionele groeitheorie, waarin de technologische vooruitgang exogeen is en de additionele inzet van productiefactoren gepaard gaat
met afnemende meeropbrengsten, biedt geen rechtvaardiging voor de veronderstelling dat een restrictieve handelspolitiek de langetermijn groei negatief beïnvloedt. Volgens deze groeitheorie hangt de lange-termijn groei van het per capita inkomen immers af van
exogene factoren: de groei van de beroepsbevolking en technologische vooruitgang, waarop de introductie van handelsrestricties
(binnen de veronderstellingen van deze theorie) geen effect heeft 2. Daarentegen hebben handelsrestricties wel effect op groei volgens
recente endogene-groeitheorieën, maar – en dit is cruciaal – de richting van het effect staat niet bij voorbaat vast. Stel bijvoorbeeld dat er
een invoertarief wordt ingesteld op industriële producten in een ontwikkelingsland met een comparatief voordeel in landbouwproducten.
Hierdoor stijgt de binnenlandse prijs van industriële producten ten opzichte van die van landbouwproducten, waardoor er herallocatie
van productiefactoren plaatsvindt ten gunste van de industrie (hierbij is verondersteld dat kapitaal en arbeid mobiel zijn tussen de
sectoren). Dit heeft een positief effect op de groei wanneer daardoor gebruik kan worden gemaakt van in de industrie aanwezige
schaalvoordelen, dynamische leereffecten, externaliteiten in onderzoek en ontwikkeling, enzovoort. Het invoertarief heeft tegelijkertijd
echter een negatief effect op de groei: het resulteert in een verlies aan productieve efficiëntië, omdat de allocatie van de
productiefactoren over de twee sectoren niet meer volgens comparatief voordeel plaatsvindt. Het netto effect op de groei is het saldo
van deze tegengestelde effecten. Het hangt af van exogene beginvoorwaarden (met name in welke sector het land een initiëel comparatief
voordeel kent), de hoogte van het tarief en de grootte van de latente schaalvoordelen, leereffecten en externaliteiten 3.
Empirisch onderzoek
Theoretisch bestaat er dus geen eenduidige relatie tussen handelspolitiek en groei. Dit roept de vraag op hoe sterk het empirisch bewijs
is voor de stelling dat handelsrestricties een negatief effect hebben op groei. Om deze vraag te beantwoorden is er veel onderzoek
gedaan naar de statistische significantie en het teken van de correlatie tussen de per capita inkomensgroei en de aard van de
handelspolitiek 4. Ondanks een grote verscheidenheid in de samenstelling van de steekproeven van landen en in de gebruikte
indicatoren voor de aard van de handelspolitiek komen de meeste studies tot de conclusie dat ontwikkelingslanden met het minst
restrictieve handelsbeleid harder groeien dan landen met een relatief sterke invoerprotectie. Deze verscheidenheid lijkt de empirische
geloofwaardigheid van de conclusie te versterken, maar kan ook worden gezien als een teken van zwakte. Immers, als het verband tussen
handelspolitiek en groei al onomstotelijk was aangetoond, dan was de ontwikkeling van telkens nieuwe indicatoren toch niet nodig
geweest? Deze laatste interpretatie is om twee redenen de enig juiste.
De eerste reden is dat het onduidelijk is in hoeverre de verschillende indicatoren een juiste indruk geven van de aard van het
handelsbeleid van een land. Er bestaat een grote verscheidenheid aan indicatoren voor de aard van de handelspolitiek, die allemaal de
economische openheid van een land zeggen te meten. Wanneer een steekproef van ontwikkelingslanden wordt gerangschikt op basis
van zes veel gebruikte indicatoren van handelspolitiek, en de zes rangordeningen vervolgens op hun onderlinge (rang) correlatie worden
onderzocht, blijkt echter dat de indicatoren onderling niet of zelfs negatief correleren 5. Met andere woorden: de landen die volgens de
ene indicator als relatief open worden geclassificeerd, worden volgens een andere maatstaf juist tot de relatief gesloten landen gerekend!
Er zijn twee mogelijkheden: of slechts één van de zes indicatoren geeft een correct beeld van openheid, de vraag is dan welke, of ze zitten
er allemaal naast. Deze conceptuele onduidelijkheid maakt de empirische conclusies onbetrouwbaar en moeilijk interpreteerbaar 6.

er allemaal naast. Deze conceptuele onduidelijkheid maakt de empirische conclusies onbetrouwbaar en moeilijk interpreteerbaar .
De tweede reden betreft het niet-robuuste karakter van de econometrische resultaten. De correlatie tussen de indicatoren van openheid
en groei blijkt niet langer statistisch significant te zijn wanneer relevante controle-variabelen in de analyse worden opgenomen. Deze
variabelen, die mogelijk een deel van de groeiverschillen tussen de landen in de steekproef veroorzaken, worden opgenomen om de
werkelijke correlatie tussen openheid en groei te kunnen bepalen. Dit kan worden geïllustreerd voor de door Sachs en Warner ontworpen
en ook door veel andere studies gebruikte index van openheid. Op grond van criteria zoals het gemiddelde invoertarief, het bestaan van
een staatsmonopolie op de uitvoer, en van een zwarte marktpremie op de valutamarkt, classificeren Sachs en Warner landen als gesloten
of open. Hun binaire index kent aan een gesloten economie de waarde nul toe en aan een open economie de waarde één. Sachs en
Warner onderzochten de correlatie tussen hun index van openheid en per capita inkomensgroei. Hun resultaten laten zien dat de nulhypothese, dat er geen verband bestaat tussen hun index van openheid en groei, met zeer grote stelligheid (namelijk op een
significantieniveau van een procent) kan worden verworpen. Er aldus van uitgaande dat er een verband tussen openheid en groei
bestaat, geven hun resultaten aan dat de per capita inkomensgroei in een open economie maar liefst 2,4 procentpunten hoger is dan in
een relatief gesloten economie. Maar bij nadere beschouwing blijkt dat de correlatie tussen de Sachs – Warner index en groei niet langer
statistisch significant is, wanneer er wordt gecontroleerd voor verschillen in macro- economische onevenwichtigheden en de kwaliteit
van instituties tussen de landen in de steekproef. Voornoemde nulhypothese kan in dit geval – zelfs op een significantieniveau van tien
procent – niet worden verworpen. Bijgevolg kan ook de conclusie dat open economieën sneller groeien dan relatief gesloten landen niet
worden getrokken. De regressieresultaten van Sachs en Warner blijken tevens erg gevoelig voor kleine veranderingen in de classificatie
van landen en in de dataperiode
Is openheid niet van belang?
Het empirische bewijs voor het bestaan van directe groei-effecten van handelspolitiek is conceptueel gebrekkig en econometrisch niet
robuust. Dit betekent nog niet dat openheid niet van belang is, aangezien er indirecte effecten van handelspolitiek op groei kunnen
bestaan. Uit de literatuur is bekend dat de accumulatie van kapitaal en technologische vooruitgang belangrijke determinanten van langetermijn groei zijn 7. Openheid kan de groei dus indirect bevorderen door haar effecten op de investeringen en de technologische
vooruitgang, zoals bijvoorbeeld door de Wereldbank wordt beweerd 8. Een veel onderzochte – uit de endogene-groeitheorie afkomstige hypothese is dat een op uitvoer gericht handelsbeleid de investeringsgroei stimuleert en de technologische vooruitgang bevordert. Het
blijkt echter dat het effect van handelsliberalisering op de investeringsgeneigdheid in de meeste gevallen negatief is; ook op theoretische
gronden is dit effect ambigu en waarschijnlijk eerder negatief dan positief 9. Ook het argument dat openheid resulteert in technologische
uitstralingseffecten en een hogere groei van de productiviteit is theoretisch weinig geloofwaardig en empirisch inmiddels gefalsificeerd
10.
Dit betekent niet dat openheid niet belangrijk is. Onvoldoende exportgroei kan de groeimogelijkheden van een land wel degelijk
beperken, als dit ertoe leidt dat er onvoldoende kapitaalgoederen, inputs, technologie en kennis kunnen worden ingevoerd. Maar terwijl
een tekort aan buitenlandse deviezen het groeitempo in bepaalde omstandigheden kan beperken, zal een deviezenoverschot niet
automatisch leiden tot hogere groei. Dat hangt er immers van af waar toe die middelen worden aanewend (consumptie of investeringen)
Hogere groei vereist een toename van de investeringen. Hoe kunnen ontwikkelingslanden de investeringen verhogen? Uit de ervaringen
van de succesvolle Oost-Aziatische landen blijkt dat een dergelijke investeringstoename niet spontaan tot stand komt, maar een
coherente investeringsstrategie vereist, die de onzekerheid voor de particuliere investeerders beperkt en de winstverwachtingen
verhoogt 11. Zo verstrekte de overheid in Taiwan investeringssubsidies in de vorm van belastingvoordelen en ontvingen grote ZuidKoreaanse ondernemers investeringssubsidies in de vorm van een lage, vaak negatieve, reële rente. Tegelijkertijd werden de
investeringsrisico’s in geselecteerde sectoren gesocialiseerd door impliciete overheidsgaranties. In beide landen werden deze
succesvolle investeringsstimulerende maatregelen gecombineerd met restricties op de invoer en de buitenlandse investeringen – dit is
een sprekend voorbeeld dat minder openheid kan samengaan met hoge groei!
Een tweede factor die de investeringsbereidheid beïnvloedt, is het vermogen van een land om de macro-economische stabiliteit te
handhaven in turbulente wereldmarktomstandigheden. Uit onderzoek blijkt dat een inadequate aanpassing van het fiscale en monetaire
beleid in reactie op externe schokken in de meeste gevallen resulteert in macroeconomische instabiliteit: hoge inflatie, een tekort aan
buitenlandse deviezen, betalingsbalansonevenwichtigheden en schuldencrises 12. De negatieve effecten van de externe schokken
worden door deze instabiliteit dus aanzienlijk vergroot. Dit roept de vraag op waarom bepaalde ontwikkelingslanden in staat zijn
adequaat te reageren op de wereldmarktturbulentie en andere niet. Volgens Rodrik is het aanpassingsvermogen van landen vooral
institutioneel bepaald. Iedere (negatieve) externe schok resulteert in een conflict over de inkomensverdeling. In landen zonder de
instituties die dit soort conflicten in goede banen kunnen leiden, frustreren escalerende sociale spanningen de vereiste aanpassing van
het macro-economische beleid. Het gevolg is instabiliteit en onzekerheid en daardoor afnemende investeringen en groei 13. Het
onderzoek van Rodrik laat zien dat een parlementaire democratie, relatief weinig ongelijkheid en sociale fragmentatie en een stelsel van
sociale zekerheid belangrijke instituties van conflict management zijn 14
Conclusies
Meer economische openheid leidt niet tot hogere groei. Theoretisch kan het effect even zo plausibel negatief als positief zijn. Empirisch
robuust bewijsmateriaal voor een positief effect van openheid op groei is niet voorhanden – ondanks de enorme hoeveelheid studies
naar dit verband. Investeringen zijn de belangrijkste motor van economische ontwikkeling. Er is geen reden om aan te nemen dat meer
openheid de groei van investeringen zal verhogen. De investeringen hangen af van de winstverwachtingen van ondernemers, die
worden beïnvloed door subsidies, belastingconcessies en de stabiliteit van de macro-economische omgeving. Voor dit laatste is het van
cruciaal belang dat een land beschikt over instituties, waarin conflicten over de verdelingsgevolgen van externe schokken kunnen
worden opgelost, omdat hierdoor het draagvlak wordt gecreëerd voor noodzakelijke beleidsaanpassingen. Handelsliberalisering en
globalisering zijn dus geen panacee voor het bereiken van economische groei. Daarvoor is meer nodig dan het afschaffen van invoer- en
uitvoerbeperkingen, namelijk de formulering van een nationale ontwikkelingsstrategie gericht op investeringsgroei. De geschiedenis leert
dat alle succesvolle economieën hiertoe een eigen model hebben gevolgd met belangrijke verschillen in de organisatie van hun
arbeidsmarkten, overheidsinterventies, sociale zekerheidsstelsels, én in hun integratie met wereldmarkten. Het ontwikkelingsvraagstuk
heeft dus veel dimensies en kan niet gereduceerd worden tot de vraag of de economie in kwestie wel of niet voldoende is geïntegreerd
met de wereldmarkt

1 J. Sachs en A. Warner, Economic reform and the process of global integration, Brookings Papers on Economic Activity, 1995, blz. 1118; en A. Krueger, Why trade liberalisation is good for growth, The Economic Journal, september 1998, blz. 1513-1522.
2 F. Rodriguez en D. Rodrik, Trade policy and economic growth: a skeptic’s guide to the cross-national evidence, NBER working paper,
1999.
3 Zie voor voorbeelden van endogene-groei modellen waarin handelsliberalisering leidt tot daling van de lange-termijn groei K.
Matsuyama, Agricultural productivity, comparative advantage and economic growth, Journal of Economic Theory, 1992, blz. 317-334; D.
Rodrik, Coordination failures and government policy: a model with applications to East Asia and Eastern Europe, Journal of
International Economics, 1996, blz. 1-22; P. Skott en J. Ros, Dynamic effects of trade liberalization and currency overvaluation under
conditions of increasing returns, The Manchester School of Economic and Social Studies, 1998, blz. 466-489.
4 S. Edwards, Openness, trade liberalization and growth in developing countries, Journal of Economic Literature, 1993, blz. 1358-1393.
5 L. Pritchett, Measuring outward orientation in LDCs: Can it be done?, Journal of Development Economics, 1996, blz. 307-335.
6 Zie voor een identieke conclusie S. Edwards, op. cit.
7 R. Levine en D. Renelt, Sensitivity analysis of cross-country regressions, American Economic Review, 1992, blz. 942-963; J. Temple,
The new growth evidence, Journal of Economic Literature, 1999, blz. 112-156; en S. Collins en B. Bosworth, Economic growth in Asia:
accumulation versus assimilation, Brookings Papers on Economic Activity, 1996, blz. 135-191.
8 Wereldbank, The East Asian Miracle: Economic Growth and Public Policy, Oxford University Press, 1993; en Wereldbank, World
Development Report 1998, Oxford University Press, 1998.
9 Zie J.A. Ocampo en L. Taylor, Trade liberalisation in developing economies: modest benefits but problems with productivity growth,
macro prices, and income distribution, The Economic Journal, september 1998, blz. 1523-1546. Volgens het uit de handelstheoriebekende
Stolper- Samuelson theorema verhoogt handelsliberalisering de opbrengsten van relatief overvloedig beschikbare produktiefactoren,
terwijl die van relatief schaarse factoren worden verlaagd. In ontwikkelingslanden, waar kapitaal schaars en arbeid overvloedig aanwezig
is, betekent dit dat de opbrengst op het kapitaal zal dalen,waardoor de investeringen zullen afnemen.
10 Het is onwaarschijnlijk dat uitstralingseffecten vanuit de industriële uitvoer, die in Korea en Taiwan in de jaren zestig slechts een
fractie van het bbp uitmaakte, een dergelijk groot macro-economisch effect kunnen hebben gehad. Schattingen van Collins en Bosworth,
1996, op. cit., tonen aan dat, in Zuid-Korea, Taiwan en Singapore, de productiviteitsgroei een minder belangrijke bron van economische
groei is dan kapitaalaccumulatie.
11 Y. Akyuz en Ch. Gore, The investment-profits nexus in East Asian industrialisation, World Development, 1996, blz. 461-470.
12 D. Rodrik, The new global economy and developing countries: making openness work, Policy essay nr. 24, Overseas Development
Council, 1999, blz. 74-77.
13 Vergelijk bijvoorbeeld het relatief succesvolle aanpassingsbeleid na de recente crisis van Zuid Korea en Thailand (beide met goed
werkende instituties van conflict management) met het falende beleid in Indonesië (waar dergelijke instituties ontbreken).
14 Zie D. Rodrik, Why do more open economies have bigger governments?, Journal of Political Economy, 1998, blz. 997-1032.

Copyright © 2000 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)

Auteur