Ga direct naar de content

Macro-economische beleidscoördinatie

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: oktober 20 1999

Macro-economische beleidscoördinatie
Aute ur(s ):
Wierts, P.J. (auteur)
Lecq, S.G. van der (auteur)
Werkzaam b ij het ministerie van Financiën respectievelijk Centraal Planb ureau. Met dank aan collega’s voor commentaar op eerdere versies.
Ve rs che ne n in:
ESB, 84e jaargang, nr. 4228, pagina 808, 5 november 1999 (datum)
Rubrie k :
Tre fw oord(e n):

Binnen de EMU is een roep om sterkere afstemming van het budgettaire beleid te horen. De omvang van de externe effecten van
decentraal beleid rechtvaardigt zulke coördinatie echter niet. Ook afstemmingsproblemen en onenigheid over het model waarop
gecoördineerd beleid zou moeten worden afgestemd pleiten tegen coördinatie die verder gaat dan wat reeds in het Stabiliteitspact is
vastgelegd.
Op 8 november start in Brussel de macro-economische dialoog, waarin het monetair beleid, het budgettair beleid en de
loonontwikkelingen binnen de EMU-lidstaten aan de orde komen. Hoewel de dialoog in principe is gericht op informatie-uitwisseling,
klinkt in diverse lidstaten de roep om afstemming van de drie beleidsdomeinen en om verdergaande coördinatie van het te voeren
begrotingsbeleid. Dit artikel betoogt dat het Stabiliteitspact reeds voldoende waarborgen bevat voor de coördinatie van het
begrotingsbeleid en dat de resterende ruimte moet worden behouden voor het voeren van begrotingsbeleid gericht op de nationale
doelstellingen.
Beleidscoördinatie
De EMU kent een uniek economisch beleidsmodel. Het centrale monetair beleid gaat samen met een decentraal, maar gecoördineerd,
economisch beleid. De lidstaten zijn verantwoordelijk voor het gehele spectrum van het economische beleid, maar kennen hierbij wel een
coördinatieplicht. Het monetaire beleid is gericht op de hoofddoelstelling van prijsstabiliteit in de eurozone als geheel en kan zich niet
richten op landspecifieke ontwikkelingen.
Het budgettaire beleid kan zich binnen randvoorwaarden wél richten op nationale doelstellingen. Waar het monetaire beleid ‘top-down’
wordt bepaald, is er voor budgettaire coördinatie gekozen voor een ‘bottom-up’ benadering. De coördinatie van het budgettaire beleid is
gericht op het handhaven van de begrotingsdiscipline en vindt plaats via de bindende randvoorwaarden van het Stabiliteitspact 1.
Het afgelopen jaar hebben verschillende landen gepleit voor nog verdergaande coördinatie, waarbij het budgettaire beleid zich zou
moeten richten op de conjuncturele situatie in de EMU als geheel. Dit roept de vraag op hoe ver coördinatie moet gaan. Vanuit
economisch oogpunt kan worden bezien aan welke voorwaarden moet worden voldaan om via verdergaande macro-economische
beleidscoördinatie
welvaartsverhogende uitkomsten te bereiken en in hoeverre in de praktijk aan deze voorwaarden wordt voldaan.
Het Europese debat
Met de macro-economische beleidscoördinatie waarover het afgelopen jaar in Brusselse fora veel is gesproken, wordt gedoeld op
afstemming tussen lidstaten over het te voeren monetaire en budgettaire beleid. Naast de vraag of het monetaire beleid in samenhang
met het budgettaire beleid dient te worden gecoördineerd, wordt gesproken over de vraag of afstemming van het budgettaire beleid
verder dient te gaan dan de bindende randvoorwaarden van het Stabiliteitspact.
De Euro-11 groep 2 spreekt bijvoorbeeld vrijwel maandelijks over de macro-economische beleidsmix. Gezien de alarmerende
werkloosheidssituatie toonde Duitsland zich als EU-voorzitter in de eerste helft van 1999 een warm voorstander van nauwere coördinatie.
Dit heeft geleid tot het Werkgelegenheidspact met als tastbaar resultaat de instelling van een ‘macro-economische dialoog’ tussen Raad,
ECB, sociale partners en de Europese Commissie. Op 8 november aanstaande zullen de deelnemers aan deze dialoog voor de eerste maal
bijeenkomen om zich te richten op de “verwezenlijking van het op groei en stabiliteit gerichte macro-economische beleid” 3. Daarnaast
heeft de Europese Raad eind vorig jaar de Ecofin Raad verzocht om tijdens de Europese Raad van december van dit jaar, verslag uit te
brengen over de wijze waarop de coördinatie van het economisch beleid in de derde fase van de EMU heeft gefunctioneerd 4.
Voor zover uit openbare bronnen kan worden vastgestld bestaat er in de lidstaten een duidelijke tendens om tot meer coördinatie te
komen. Zo heeft Frankrijk tijdens de discussie over het werkgelegenheidspact gepleit voor een nauwere coördinatie van het
begrotingsbeleid via het ontwikkelen van een visie op de begrotingssituatie van de eurozone als geheel. Ook wil Frankrijk de Euro-11
groep uiteindelijk ombouwen tot een Europees ‘gouvernement économique’ 5. Vanuit Oostenrijkse hoek wordt gesuggereerd te komen tot
6

7

een nauwere afstemming van het monetaire en budgettaire beleid in de eurozone . De Europese Commissie is voorstander van een
nauwere coördinatie van het begrotingsbeleid in de eurozone als oververhitting in de eurozone als geheel dreigt of ingeval de eurozone
als geheel in een recessie dreigt te komen en individuele landen een afwachtende houding aannemen. In Nederland noemde het kamerlid
Balkenende de optie van het centraliseren van het begrotingsbeleid op Europees niveau 8.
De mening dat het budgettaire en het monetaire beleid op Europees niveau nauwer moeten worden afgestemd om een consistente
uitkomst te krijgen, wordt echter niet door alle betrokkenen gedeeld. Recent heeft minister Zalm in de Tweede Kamer gesteld dat er wat
hem betreft minder over macro-economische en meer over micro-economische onderwerpen dient te worden gediscussieerd. De ECB stelt
nadrukkelijk niet te willen meewerken aan het afstemmen van het monetaire en het budgettaire beleid via ‘ex ante beleidscoördinatie’.
Hiermee zou de ecb namelijk niet langer in onafhankelijkheid naar prijsstabiliteit kunnen streven. Aangezien deze doelstelling van de ECB
in het Verdrag is vastgelegd, staat deze hier niet ter discussie. Verdergaande coördinatie van het budgettaire beleid vergt wél een nadere
beschouwing.
Welvaartsmaximalisering door coördinatie?
Er bestaan belangrijke verschillen tussen de genoemde pleidooien voor verdergaande coördinatie van het budgettaire beleid. Centraal
element van alle voorstellen is echter de wens om meer of minder in te spelen op de conjunctuur op Europees niveau. In economische
termen wordt gedacht aan een doelstellingsfunctie voor groei en inflatie voor de eurozone als geheel, die wordt gemaximaliseerd door
een optimale inzet van het monetaire en het budgettaire instrument. Het monetaire beleid van de ECB is al op de inflatie gericht, zodat dit
kan worden gezien als een randvoorwaarde waarbinnen het budgettaire instrument kan worden ingezet ten behoeve van de
groeidoelstelling. Waartoe zou deze aanpak leiden?
Voorwaarden voor coördinatie
Om de gewenste welvaartsmaximaliserende uitkomst voor de eurozone als geheel te bereiken, moet aan een aantal voorwaarden worden
voldaan. De lidstaten moeten gezamenlijk de economische situatie en de vooruitzichten beoordelen. Dit vereist allereerst dat
economische gegevens op tijd beschikbaar zijn en dat alle participanten (ECB, nationale overheden en Europese Commissie) informatie,
inzichten en analyses voortdurend op transparante wijze uitwisselen. Voor een gezamenlijke analyse van de juiste beleidsreacties is een
visie vereist op de mogelijke externe effecten (of ‘spill-over’effecten) van nationaal beleid, kennis over het monetaire en budgettaire
transmissiemechanisme, en tenslotte overeenstemming over de gewenste inzet van de beleidsinstrumenten. Deelnemers moeten bereid
zijn beleidsinstrumenten daadwerkelijk en controleerbaar in te zetten. Eveneens dient overeenstemming te worden bereikt over de
doelstelling en de kloof tussen werkelijkheid en doelstelling. Deze voorwaarden zijn dermate stringent dat er in de praktijk zelden aan zal
zijn voldaan.
Los van deze vraag of coördinatie haalbaar is, is het goed te bezien of de redenen die voor coördinatie worden aangevoerd, gegrond zijn
en of verdergaande coördinatie naar verwachting betere resultaten zou opleveren dan die welke bij de huidige mate van coördinatie
resulteren.
Drie punten worden verder uitgewerkt. Dit zijn de externe effecten als argument voor coördinatie, de problemen van discretionair
begrotingsbeleid en de behoefte aan een gemeenschappelijk economisch model om analyse en beleidsreacties op te baseren.
Externe effecten onvoldoende reden
Aan de roep om verdergaande beleidscoördinatie liggen soms politiek-strategische motieven ten grondslag. Wanneer doelstellingen op
nationaal niveau niet kunnen worden gerealiseerd, danwel wanneer landen niet bereid of in staat zijn de maatregelen te treffen die
hiervoor nodig zijn, wordt soms geprobeerd doelstellingen in Europees verband te agenderen.
De voorstanders van vergaande beleidscoördinatie onderbouwen hun standpunt veelal met een verwijzing naar de externe effecten van
macro-economisch beleid. Doordat de stabiliserende taak van de begroting in het huidige model niet is gericht op de situatie in de EMU
maar op de nationale situatie, zijn dergelijke effecten niet op voorhand uit te sluiten. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de
grensoverschrijdende effecten van hoge begrotingstekorten op rente en wisselkoers van de eurozone. Zeker wanneer begrotingsbeleid
‘ongedisciplineerd’ is, zodat tekorten van vele procenten van het bbp resulteren, is dit een legitiem argument om tot coördinatie over te
gaan. Sinds het Stabiliteits- en Groeipact zullen begrotingstekorten de 3% echter niet meer overschrijden, zodat de externe effecten naar
verwachting klein zijn.
Los van het feit dat de externe effecten beperkt zijn, biedt begrotingsbeleid ook het voordeel dat het kan worden gebruikt om op
asymmetrische schokken in te spelen via zogenaamde automatische stabilisatoren. Deze zelfcorrigerende mechanismen stimuleren de
economie in tijden van recessie terwijl ze een remmende invloed hebben in tijden van opleving. Waar het monetaire beleid wordt ingezet
in reactie op symmetrische schokken in de EMU alsgeheel, kan het budgettaire instrument worden gebruikt voor het opvangen van
landenspecifieke schokken.
De vraag is dan ook of de korte-termijn spill-over-effecten van budgettair beleid nog zo groot zijn dat ze door middel van coördinatie
moeten worden geïnternaliseerd. Hierbij zijn twee tegenovergestelde effecten werkzaam. De stabiliserende spill-overeffecten van het
budgettaire beleid verlopen namelijk zowel via de handelsbalans als via mogelijke effecten op de rente en de wisselkoers van de euro.
Enerzijds leidt budgettaire expansie in het ene land via hogere importen tot positieve effecten op de groei in andere landen. Daar staat
tegenover dat additionele leningen op de kapitaalmarkt de rente omhoog kunnen stuwen en een appreciatie van de euro kunnen
veroorzaken. Omdat de kanalen in tegengestelde richting werken, bestaat er een redelijke mate van overeenstemming dat het totale korte
termijn-effect op de groei waarschijnlijk klein is 9. Ter illustratie laat tabel 1 de externe effecten zien van een toename van de
overheidsbestedingen van 2% van het bbp in Duitsland en Frankrijk, onder de veronderstelling dat het EMU-regime in werking is
getreden.

Tabel 1. Externe effecten van begrotingsbeleid. De effecten zijn berekend met behulp van twee verschillende simulaties voor een
verhoging van de overheidsbestedingen met 2% van het bbp.
Toename overheidsbestedingen 2% bbp in:
Duitsland
Effecten op bbp in eerste jaar
volgens IMF (Multimod)
Duitsland
Frankrijk
Italië
VK
Effecten op bbp in eerste jaar
volgens Europese Commissie (Quest)
Duitsland
Frankrijk
Italië
VK

1,6
0
0
-0,02

Frankrijk

-0,16
1,6
-0,08
-0,1

2,1
0,14
0,18
0,34

Bron: Europese Commissie, One market, one money, 1990.

De tabel laat zien dat een toename van de overheidsbestedingen in Duitsland en Frankrijk tot zeer kleine en soms zelfs negatieve externe
effecten leidt. De negatieve effecten duiden op een dominantie van het rente- en wisselkoerskanaal ten opzichte van het
handelsbalanseffect. De positieve effecten zijn niet dermate substantieel in omvang dat zij als argument voor verdergaande coördinatie
kunnen gelden.
Wellicht zouden de positieve effecten van een stimulerend begrotingsbeleid langzaam kunnen toenemen. De verwachting is immers dat
de EMU via het wegvallen van het wisselkoersrisico een impuls geeft aan de handel, zodat het effect via de handelsbalans langzaam iets
sterker zal kunnen worden. Daarnaast zal het rente-effect van het nationale begrotingssaldo op de rente in de gehele eurozone afnemen
bij toenemende integratie van de financiële markten. Niettemin zijn de externe effecten die in de aangehaalde studies worden gevonden
nog steeds marginaal. De start van de EMU lijkt dan ook geen sterke onderbouwing voor meer coördinatie van het budgettaire beleid
bovenop hetgeen al is overeengekomen in het Stabiliteitspact. Bovendien is de richting van de spill-over-effecten in de twee modellen
verschillend, zodat het moeilijk zou zijn het optimale uniforme begrotingsbeleid te bepalen.
Bezwaren van discretionair beleid
De voorstanders van een sterkere mate van coördinatie denken in eerste instantie aan het inspelen op de conjuncturele situatie. Echter,
beleidsvoering in reactie op de conjunctuur brengt de bekende bezwaren van discretionair beleid met zich mee, zoals het tijdig vaststellen
van de conjuncturele situatie in de diverse landen, ‘timing lags’ en de moeilijkheid om eenmaal genomen maatregelen terug te draaien. De
vertraging in besluitvormingsprocedures zal daarbij nog langer zijn dan gebruikelijk, omdat eerst een (nationaal voorbereid) Europees
besluitvormingsproces dient te worden doorlopen en vervolgens een nationaal besluitvormingsproces. Dit aspect van vertraging lijkt in
de beleidsdiscussie te worden genegeerd, terwijl het voor het succes van eventueel conjunctuurbeleid essentieel is.
Aan de hand van de ontwikkelingen van het afgelopen jaar kan worden geïllustreerd hoe moeilijk het is om beleid te richten op
conjuncturele stabilisatie. In het voorjaar stelde de Commissie de groeiprognose voor de eurozone in 1999 met 0,4 % neerwaarts bij als
gevolg van de doorwerking van de Azië-crisis. Deze bijstelling werd door sommige landen aangegrepen om te pleiten voor een
stimulerend budgettair beleid. Inmiddels zijn de neerwaartse risico’s sterk afgenomen. Een eventuele gecoördineerde actie in het voorjaar
zou dan ook waarschijnlijk tot een te sterke respons hebben geleid.
In figuur 1 zijn de groeivoorspellingen van de Europese Commissie voor de EU wat systematischer met de realisaties vergeleken. Omdat
bij coördinatie van bovenaf de Europese besluitvorming vooraf zou moeten gaan aan nationale besluitvorming over de begroting (die
veelal rond september plaatsvindt), zijn de voorjaarsvoorspellingen van de Europese Commissie voor het daaropvolgende jaar
vergeleken met de uitkomsten voor dat jaar. Uit de figuur valt af te lezen dat de voorspelfouten aanzienlijk zijn 10. De onzekerheid is
daardoor te groot om het beleid op te baseren.

Figuur 1. Voorspellingen en realisaties van de reële groei in de EU
Bron: diverse ‘spring forecasts’, Europese Commissie.
Voorzover schokken asymmetrisch zijn, geldt dat vergaande Europese budgettaire coördinatie ten koste gaat van nationale stabilisatie.
De autonomie om het begrotingsbeleid ten behoeve van stabilisatie in de afzonderlijke lidstaten in te zetten wordt ingeperkt, omdat eerst
in EMU-verband moet worden onderhandeld over de beleidsinzet. De facto zou dit neerkomen op een voorafgaand akkoord in Brussel
over het jaarlijkse begrotingssaldo.
Onenigheid over het ware model

De voorstanders van vergaande budgettaire beleidscoördinatie veronderstellen impliciet dat er overeenstemming bestaat over het
gehanteerde economische model. Naast een waarschijnlijk gebrek aan dergelijke overeenstemming is het de vraag of het ‘ware model’ wel
kan worden gebouwd, aangezien onzekerheid en veranderlijkheid eigen zijn aan macro-economische variabelen. De eerder aangehaalde
studies naar de grootte van de spill-over-effecten van budgettair beleid in de EMU in modellen van het imf en de Europese Commissie
laten bijvoorbeeld zien dat er, behalve overeenstemming over het feit dat de externe effecten op korte termijn klein zijn, al niet eens
overeenstemming bestaat over de vraag of het teken ervan positief of negatief is. Ook over de wijze waarop het uniforme monetaire
beleid na de systeembreuk van de start van de EMU doorwerkt op de economische groei, bestaat allerminst zekerheid 11.
Frankel en Rocket verschaffen inzichten over de uitkomsten van beleidscoördinatie bij onenigheid over het juiste model (zie ook de
rubriek uit de vakliteratuur in deze ESB) 12. Als elke beleidsmaker zijn of haar eigen model en doelstellingen als uitgangspunt neemt, is
het op zich nog steeds mogelijk om tot overeenstemming over de inzet van de beleidsinstrumenten te komen. Wanneer echter de
resultaten van ex ante coördinatie worden vergeleken met de uitkomsten zonder coördinatie blijkt dat coördinatie de welvaart net zo goed
zo kan verhogen als verlagen 13. Frankel en Rockett schrijven dit toe aan de grote onzekerheden over de internationale effecten van
beleid. Daar waar op nationaal niveau meestal de grootte van het effect het meest onzeker is, geldt voor internationaal beleid dat zelfs het
teken van het effect veelal niet met zekerheid is vast te stellen. Uit modelsimulaties van Holtham en Hughes Hallett 14 blijkt daarnaast dat
onenigheid te prefereren is boven overeenstemming, als deze overeenstemming het verkeerde model zou kunnen betreffen. Omdat in de
praktijk het enige juiste model niet bekend is, zo het al zou bestaan, is het dus niet verstandig om op basis van alleen het model van
bijvoorbeeld de Europese Commissie overeenstemming te bereiken over inzet van het beleidsinstrumentarium. Een dergelijke benadering
riskeert welvaartsverliezen.
Beleidsvrijheid gewenst
Door middel van het Stabiliteitspact heeft reeds vergaande beleidscoördinatie plaatsgevonden, welke de manoeuvreerruimte van de
EMU-lidstaten heeft beperkt. De stabiliserende taak van de begroting is in de filosofie van het Stabiliteitspact niet gericht op de situatie
in de EMU als geheel maar op de nationale situatie, via de werking van de automatische stabilisatoren. Nationale stabilisatie draagt ook
bij aan Europese stabilisatie en als alle lidstaten de automatische stabilisatoren laten werken, resulteert ook een evenwichtige beleidsmix
voor de eurozone als geheel.
Met het Stabiliteitspact als referentiepunt dienen pleidooien welke het huidige aantal vrijheidsgraden van de lidstaten verder beperken
vanuit economisch oogpunt kritisch te worden bezien. De bovenstaande bespreking van spill-over-effecten, discretionair beleid en het
gebrek aan overeenstemming over het economische model suggereert dat het onnodig en onwenselijk is de beleidsvrijheid van de
lidstaten verder in te perken. De kennis van- en de ervaring met landspecifieke situaties, alsmede de tijdwinst die kan worden geboekt
wanneer macro-economisch beleid niet vooraf in emu-verband behoeft te worden geaccordeerd, zijn essentieel voor de slagvaardigheid
en effectiviteit van het nationale beleid. Binnen de resterende budgettaire marges kunnen landen het beste zelf bepalen welk beleid
vanuit welvaartsoogpunt wenselijk is.
Internationale afstemming kan worden bevorderd door de lidstaten en andere relevante instituties in de gelegenheid te stellen om
informatie uit te wisselen over hun analyse van de situatie en hun ervaringen met eerder gevoerd beleid. Hierbij gaat het nadrukkelijk niet
om onderhandelingen over gezamenlijk beleid. In dit soort situaties ontstaat er in Europees overleg vaak toch druk om stap voor stap
‘voortgang’ te boeken op basis van incomplete informatie. Deze druk is des te groter naarmate de media om uitkomsten vragen, zodat er
gemeenschappelijke resultaten van het overleg moeten worden gepresenteerd. Bij internationale afstemming van macro-economisch
beleid werkt dit proces contraproductief. Beter is het dat de verschillende beleidsmakers in betrekkelijke rust hun beoordeling van de
situatie kunnen uitwisselen, daarbij kunnen aangeven met welke onzekerheden deze beoordeling is omgeven, kunnen leren van elkaars
inzichten en uiteindelijk ieder hun beleidsrespons baseren op eigen inzichten. Het vrijwillig van elkaar overnemen van succesvolle
beleidmaatregelen kan tot een sterkere de facto coördinatie leiden dan een opgelegde overeenstemming over een economisch model,
zeker wanneer dat model tot optimaal beleid voor de eurozone als geheel zou moeten leiden 15. Dit geldt voor de besprekingen tussen de
ministers van Financiën en de ECB, zoals die onder andere worden gevoerd in de Euro-11 groep, maar ook voor de macro-economische
dialoog die op 8 november van start gaat.
Conclusie
Aan de stringente voorwaarden waaronder verdergaande coördinatie tot welvaartsverhogende uitkomsten zou leiden, is in de praktijk
niet voldaan. Bij gebrek aan het ‘ware model’ zijn de onzekerheden en onenigheden omtrent het inschatten van de conjuncturele
ontwikkeling en de doorwerking van de beleidsinstrumenten te groot. Daarnaast zijn de traditionele bezwaren van discretionair beleid in
de Europese context nog groter dan op nationaal niveau en betekent verdergaande coördinatie een verlies aan autonomie. Het
Stabiliteitspact biedt voldoende waarborgen voor gecoördineerd budgettair beleid van de lidstaten. De huidige beleidscoördinatie via de
macro-economische dialoog zou daarop een welkome aanvulling kunnen vormen, mits deze zich blijft beperken tot het uitwisselen van
informatie zonder dat over beleidsmaatregelen hoeft te worden onderhandeld

1 Voor een overzicht van het geheel van coördinatieprocedures in de E(M)U wordt verwezen naar de Miljoenennota 2000, paragraaf
12.3. Hierin komen het budgettaire beleid, het structurele beleid, het werkgelegenheidsbeleid en de macro-economische dialoog aan de
orde.
2 Informeel overlegorgaan van de ministers van Financiën van de eurozone, waarbij de president van de ECB regulier wordt uitgenodigd.
3 Conclusies Europese Raad van Keulen.
4 Een Europese Raad bestaat uit de premiers en presidenten van de lidstaten. Aan een Ecofin Raad nemen de Ministers van Financiën
van de lidstaten deel.

5 NRC Handelsblad, 19 april 1999.
6 K. Bayer, A. Katterl en Th. Wieser, Economic policy in EMU, National necessities and coordination requirements, Working Papers
1/1998, Wenen, Austrian Ministry of Finance, oktober 1998.
7 M. Buti and A. Sapir (eds.), Economic Polic in EMU, A study by the European Commission Services, Oxford: Clarendon, 1998, blz.147.
8 NRC Handelsblad, 27 augustus 1999.
9 Zie B. Eichengreen, Saving Europe’s automatic stabilisers, National Institute Economic Review, 1996, blz. 92-98.
10 Het 90% betrouwbaarheidsinterval heeft -1,9 en 2,2 als grenzen.
11 Zie bijvoorbeeld: R. Dornbusch, C.A. Favero en F. Giavazzi, A red letter day?, CEPR discussion papers nr. 1804, februari 1998.
12 J.A. Frankel en K.E. Rockett, International macroeconomic policy coordination when policymakers do not agree on the true model,
American Economic Review, 1988, blz. 318-340.
13 Coördinatie heeft hier de vorm van onderhandelen, zodat er sprake is van een ‘cooperative game’.
14 G. Holtham en A. Hughes Hallett, International macroeconomic policy coordination when policymakers do not agree on the true
model: comment, American Economic Review, 1992, blz. 1043-1056.
15 Tijdens de besprekingen over het Stabiliteitspact bleek er bijvoorbeeld veel belangstelling te bestaan voor de Nederlandse
begrotingssystematiek. Frankrijk heeft inmiddels een systeem van meerjarige reële uitgavenkaders geïntroduceerd en België gebruikt een
mee- en tegenvallerformule.

Copyright © 1999 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)

Auteurs