Ga direct naar de content

Welvaart en geluk

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: augustus 5 1998

Welvaart en geluk
Aute ur(s ):
Veenhoven, R. (auteur)
Timmermans, D. (auteur)
Veenhoven is universitair hoofddocent sociologie aan de Erasmus Universiteit Rotterdam en bijzonder hoogleraar humanisme aan de Universiteit
Utrecht. (auteur)
Timmermans studeert sociologie aan de Universiteit van Amsterdam en is stagiaire bij het project ‘The world datab ase of happiness” aan de EUR.
Ve rs che ne n in:
ESB, 83e jaargang, nr. 4164, pagina 628, 28 augustus 1998 (datum)
Rubrie k :
Tre fw oord(e n):
w elvaart, w elzijn

Brengt welvaart geluk? In rijke landen zijn de inwoners gelukkiger dan in arme landen. Maar boven een bepaald inkomensniveau
gaat dit verband niet meer op, en binnen rijke landen zijn de mensen met een hoog inkomen nauwelijks gelukkiger dan de lage
inkomens. De bevindingen wijzen op begrensde behoeften: geld maakt gelukkig, maar alleen zolang het nodig is om in de eerste
levensbehoeften te voorzien.
Het onderzoeken van het verband tussen welvaart en geluk impliceert het maken van een onderscheid. Voor veel economen is het
onderscheid niet vanzelfsprekend. Welvaart en geluk zijn voor hen hetzelfde. Meer welvaart betekent dan per definitie meer geluk. Het is
dan allemaal één pot ‘nut’ 1.
Als welvaart en geluk aan elkaar gelijk gesteld worden, blijven allerlei moeilijke vragen buiten beeld. Een zo’n vraag is of de voortgaande
economische groei ons wel gelukkiger maakt. Een andere vraag is hoe erg moderne armoede eigenlijk is. Sommigen vinden dat maar goed
ook dat die vragen buiten beeld blijven. Het bedrijfsleven zit niet te wachten op onderzoek naar de vraag of welvaart wel gelukkig maakt.
Pleitbezorgers voor armen willen niet graag horen dat leven op bijstandsniveau misschien best te genieten valt. Voor de kritische
wetenschap is dat echter reden te meer om die vragen toch aan de orde te stellen.
Begrippen ‘welvaart’ en ‘geluk’
Als we wel onderscheid maken tussen welvaart en geluk, waar hebben we het dan over? De betekenis van ‘welvaart’ is niet zo’n
probleem. Dat kan op de gebruikelijke manier omschreven worden als ‘beschikking over goederen en diensten’. Voor geluk ligt dat wat
moeilijker.
Het woord geluk heeft vanouds twee betekenissen: ‘in goede levensomstandigheden verkeren’ en ‘plezier in het leven hebben’. In de
eerste betekenis is materiële welvaart onderdeel van geluk. Dat is dus niet zo handig in dit verband. Daarom gebruiken wij het
geluksbegrip hier alleen in de tweede betekenis van subjectieve levensvoldoening. Preciezer gedefinieerd: geluk is de mate waarin
iemands ‘overall’-oordeel over zijn leven als geheel positief uitvalt.
In deze definitie is geluk een oordeel. Geluk is dan dus iets wat je kent. Het is dan ook iets waarover jezelf meer weet dan een
buitenstaander. Met gezondheid ligt dat anders. Je kunt denken gezond te zijn, terwijl de dokter aan je plas heeft gezien dat je een akelige
ziekte onder de leden hebt. Bij geluk in deze zin is dat niet zo. Wie zich gelukkig weet, ‘is’ gelukkig.
Het oordeel dat we geluk noemen is een ‘overall’ oordeel. Weten dat je een spannend leven leidt betekent nog niet dat het ‘overall’oordeel positief is. De kicks van zo’n leven geven misschien wel veel voldoening, maar de onzekerheid die dat met zich meebrengt kan
daar veel aan afdoen. Bij geluk gaat het niet om de aparte posten, maar om het totaal.
Dat ‘overall’-oordeel heeft ook nog eens betrekking op ‘het leven als geheel’. Dat betekent bijvoorbeeld dat een succesvolle carrière nog
niet betekent dat je gelukkig bent. Het leven kent meer domeinen dan het beroepsleven alleen. In het oordeel tellen ook andere
levensterreinen mee, zoals het huwelijksleven of geloofsleven.
Meten van geluk
De mate waarin iemand positief oordeelt over zijn eigen leven als geheel kan alleen gemeten worden door die persoon daar naar te
vragen. Daartoe zijn allerlei vraagmethoden ontwikkeld. Aanvankelijk zocht men het in indirecte methoden, zoals diepte interviews en
Rohrschach-achtige tests. Na enige aarzeling werd er ook op de man af gevraagd naar het oordeel over eigen leven als geheel. Die laatste
methode bleek dezelfde informatie op te leveren. Sindsdien wordt in grootschalig enquête-onderzoek vaak gevraagd naar
‘levensvoldoening’ en ‘geluk’. Een gangbare vraag luidt: Alles bij elkaar genomen, hoe gelukkig zou u zeggen dat u bent? Zeer gelukkig,
redelijk gelukkig, niet zo gelukkig of ongelukkig? In Nederland wordt die vraag over het algemeen positief beantwoord. In 1990 bekende
46% zich ‘zeer’ gelukkig, 48% ‘redelijk’ gelukkig te zijn, 6% ‘niet zo’ gelukkig en slechts 1% ongelukkig.

Deze antwoorden wekten aanvankelijk ongeloof. Met name maatschappij-kritische geesten weigerden te geloven dat mensen oprecht
gelukkig kunnen zijn in een samenleving waaraan zoveel mankeert. Er moesten dus wel meetfouten in het geding zijn, of vals bewustzijn.
Nader onderzoek heeft die twijfels echter niet bevestigd. Vrijwel alle mensen blijken wel een idee te hebben over de kwaliteit van hun
leven, en kunnen dan ook zonder veel nadenken antwoorden op vragen naar geluk. De antwoorden blijken redelijk consistent door de
tijd, en niet al te zeer beïnvloed door sociale wenselijkheid. Geluk blijkt ook geen kwestie van berusting in het onvermijdelijke. Gelukkige
mensen zijn niet alleen tevreden, maar ook opgewekt. Tenslotte werd veel van de twijfel weggenomen toen ook in niet-westerse landen
geluksonderzoek op gang kwam. Daar bleken de zelfde vragen wel de verwachte negatieve antwoorden op te leveren.
Naast twijfel over de vraag of geluk überhaupt gemeten kan worden met enquête-vragen zijn er ook bedenkingen bij het vergelijken van
antwoord-patronen tussen landen. Hebben woorden als ‘geluk’ en ‘tevredenheid’ wel overal dezelfde betekenis? Is de response
vertekening in het ene land niet sterker dan in het andere? Is het begrip geluk geen uniek westerse voorstelling? Bij nader onderzoek
blijkt dat allemaal niet of nauwelijks het geval. Dat geluksvragen overal ongeveer dezelfde realiteit meten blijkt ook bij analyse van de
geobserveerde verschillen in gemiddeld geluk tussen landen. Die kunnen namelijk voor ruim 70% verklaard worden uit harde
landkenmerken, zoals welvaart, vrijheid en tolerantie. Als de vragen voornamelijk ruis genereren komen uit de antwoorden niet zulke
duidelijke patronen naar voren.
Vooralsnog kunnen we dus wel aannemen dat geluk redelijk te meten valt door er naar te vragen, en dat de antwoorden op
overeenkomstige vragen naar geluk kunnen worden vergeleken tussen landen.
Welvaart en geluk in theorie
De meest algemene opvatting is dat welvaart bijdraagt tot geluk, en dat we dan ook steeds gelukkiger worden naarmate de welvaart
groeit. Die gedachte vindt ondersteuning in het idee dat mensen nooit genoeg hebben. Economen zeggen in dat verband dat ‘behoeften
oneindig zijn’. Deze ‘common-sense’ theorie voorspelt een lineair positief verband tussen welvaart en geluk. Dat verband is in beeld
gebracht in figuur 1a.

Figuur 1a. Lineair
Een wat minder gangbare opvatting is dat welvaart maar in beperkte mate bijdraagt tot geluk. Die opvatting wordt op verschillende
veronderstellingen beargumenteerd. Eén veronderstelling is dat behoeften niet oneindig zijn. In die opvatting moet er ooit welvaartsverzadiging optreden. Die theorie voorspelt een patroon van verminderde meeropbrengst, zoals weergegeven in figuur 1b.

Figuur 1b. Afnemende meeropbrengsten

Een verdergaande veronderstelling is dat welvaart ook teveel kan worden. Na verzadiging wordt dan aversie voorzien. Deze gedachte
doet opgeld bij cultuur-critici die menen dat de commercie ons consumptie opdringt die tegen onze ‘ware’ behoefte ingaat. Deze theorie is
weergeven in figuur 1c.

Figuur 1c. Welvaart kan teveel worden
De minst gangbare opvatting is tenslotte dat welvaart helemaal geen invloed heeft op geluk. Merkwaardigerwijs stoelt die opvatting op
een zeer gangbare theorie van geluk. Deze theorie is de sociale vergelijkingstheorie, volgens welke geluk een kwestie is van denken beter
af te zijn dan anderen. In die opvatting maakt welvaart als zodanig niet gelukkig, maar alleen gepercipieerd welvaartsverschil met anderen.
Omdat mensen voornamelijk met landgenoten vergelijken, voorspelt deze theorie dat het absolute welvaartsniveau van een land niet van
invloed is op het geluk van de burgers (figuur 1d). Daarentegen zou er binnen landen wel veel verschil zijn tussen relatief arme en rijke
burgers.

Figuur 1d. De sociale vergelijkingstheorie
Het waarheidsgehalte van deze theorieën kan op twee niveaus onderzocht worden: op landniveau en op individueel niveau. Laten we
beginnen met het eerste.
Vergelijking tussen landen
Het welvaartsniveau in landen laat zich afmeten aan de koopkracht per hoofd van de bevolking. Daarvoor zijn inmiddels goede
schattingen beschikbaar, voor vrijwel alle hedendaagse landen. Vergelijkbare geluksgegevens zijn beschikbaar voor 45 landen rond 1990.
In figuur 2 zijn die gegevens tegen elkaar afgezet. Er blijkt een duidelijk positief verband. In de meeste arme landen zoals bijvoorbeeld
India en Nigeria zijn de mensen duidelijker minder gelukkig dan in de meeste rijke landen zoals bijvoorbeeld Zwitserland en de Verenigde
Staten. De correlatie in deze gegevens bedraagt 0,66.

Figuur 2. Welvaart en geluk per land, 1990
Het verband is echter niet perfect. De meest ongelukkige landen zijn niet de meest arme. De voormalige Oostblok landen onderaan in
figuur 2 doen qua welvaart niet onder voor Brazilië en Mexico, maar zijn toch een stuk minder gelukkig. Anderzijds is Ierland bepaald niet
het meest rijke land, maar toch behoorlijk gelukkig. Geluk is dus niet alleen een kwestie van welvaart. Nader onderzoek toont aan dat ook
vrijheid een belangrijke rol speelt.
Op het eerste gezicht zien we in deze gegevens het rechtlijnig verband van figuur 1a. Bij nader beschouwing kan men er ook het patroon
van figuur 1b uit aflezen. In figuur 2 tekenen zich namelijk twee clusters af: een cluster van arme landen linksonder en een cluster van
rijke landen rechtsboven. Door het eerste cluster laat zich een rechte opgaande lijn trekken. In het tweede cluster loopt de regressielijn
echter horizontaal. Samen geeft dat toch het patroon van de verminderde meeropbrengst. Het verzadigingspunt ligt dan bij een inkomen
van $ 10.000 per hoofd. Het beeld van verzadiging wordt bevestigd bij vergelijking door de tijd in rijke landen. In de VS is de welvaart
sinds 1945 meer dan verdrievoudigd maar is het niveau van geluk gelijk gebleven. In Nederland is het gemiddelde geluk sinds de jaren
zeventig ook gelijk gebleven, terwijl de welvaart sindsdien eveneens fors is toegenomen.
Deze gegevens bieden geen steun aan het idee dat de welvaartsgroei afbreuk aan het geluk heeft gedaan (figuur 1c). Er is geen sprake
van een negatief verband in het rijke-landen-cluster.
Evenmin stemmen de gegevens overeen met het idee dat welvaart niets met geluk te maken heeft. het patroon van figuur 1d doet zich wel
voor in het cluster van rijke landen, maar niet onder de arme landen. De theorie waarop die voorspelling gebaseerd is heeft echter
betrekking op alle landen.
Vergelijking binnen landen
De sociale vergelijkingstheorie van figuur 1d voorspelt dat rijke mensen steevast gelukkiger zullen zijn dan arme mensen, ongeacht het
welvaartsniveau van het land. Het verschil in geluk tussen arme en rijke burgers in een land kan worden uitgedrukt in een correlatie
coëfficiënt. Is de correlatie 1, dan lopen verschillen in welvaart en geluk perfect samen. Is de correlatie 0, dan zijn verschillen in geluk
onder rijken even groot als onder armen.
Voor 36 landen hebben we enquête-gegevens over zowel inkomen en geluk. De inkomensgegevens betreffen het antwoord op de vraag
naar het huishoudinkomen per maand. Omdat ook de omvang van het huishouden bekend is konden inkomen-equivalenten berekend
worden. Die correlaties zijn vervolgens afgezet tegen het welvaartsniveau in het land, zie figuur 3.

Figuur 3. De correlatie tussen inkomen en geluk binnen landen
Het eerste wat opvalt in figuur 3 is dat de correlaties laag zijn. In China is de correlatie nul, en in Zweden en Finland tekent zich een licht
negatief verband af. De gemiddelde correlatie is slechts +0,15. Dat wil zeggen dat slechts zo’n 2% van de variantie in geluk binnen landen
kan worden toegeschreven aan inkomensverschil. Als geluk echt een kwestie van vergelijking is mag je toch een sterker verband
verwachten.
Verder zien we dat het verband sterker is in de arme landen dan in de rijke landen. De correlatie tussen inkomen-geluk en welvaart is -0,31.
Dat is ook al niet volgens de voorspelling van de vergelijkingstheorie, volgens welke het arm-rijk verschil zich in alle landen even sterk
doet gelden ongeacht het welvaartsniveau. Dit patroon sluit beter aan op de theorie van de begrensde behoeften. In arme landen zoals
India en Nigeria betekent verschil tussen arm en rijk honger of geen honger. Geen wonder dat we die landen in de linkerbovenhoek
aantreffen.

Geluk niet relatief
De gegevens bieden dus geen steun aan de vergelijkingstheorie van geluk. Die uitkomst is op het eerste gezicht moeilijk verenigbaar met
het feit dat tevredenheid met inkomen wèl bepaald wordt door vergelijking 2. Waarom inkomenstevredenheid wèl maar
levenstevredenheid niet? Die vraag vloeit voort uit de impliciete veronderstelling dat alle tevredenheidsoordelen op dezelfde manier tot
stand komen. Bij nader onderzoek blijkt dat echter niet het geval. De wijze van oordeelsvorming hangt af van de beschikbare informatie.
Voor beoordeling van ons inkomen kunnen we niet terugvallen op een innerlijk criterium, tenzij we zo weinig verdienen dat we honger
lijden. We moeten het dus doen met externe aanwijzingen over wat een haalbaar en redelijk inkomen is. Voor die informatie moeten we
ons tot de buren wenden. Dat kan ook makkelijk, want inkomen is goed meetbaar en redelijk zichtbaar. Inkomenssatisfactie is daardoor
relatief.
Bij beoordeling van het leven als geheel ligt dat anders. Wij weten van binnenuit of we plezier in het leven scheppen of niet. Wij weten
dat op basis van onberedeneerd gevoel; een stuur-mechanisme dat de natuur bij alle mobiele levensvormen heeft ingebouwd.
Vergelijking met anderen is veel lastiger als het leven als geheel in het geding is. Er zijn dan namelijk veel aspecten die men verschillende
gewichten kan toekennen. Met redeneren alleen komt men daar nooit echt uit. Criterium blijft hoe het voelt. Wat dat betreft is geluk
vergelijkbaar met gezondheidsgevoel. Om te weten of je je fit voelt hoef je ook niet te vergelijken met anderen 3.
Welvaarts-verzadiging
Al met al duiden de uitkomsten er op dat onze economische behoeften niet oneindig zijn. Naarmate we rijker worden neemt het marginaal
geluksrendement van verdere welvaartsgroei af. In rijke landen is inmiddels een toestand van welvaartsverzadiging opgetreden. Voor
legitimering van verdere economische groei kan men zich dan ook niet beroepen op het menselijk geluk. Binnen rijke landen manifesteert
de welvaartsverzadiging zich ook in het wegsmelten van verschillen in geluk tussen arm en rijk. Voorstanders van inkomensnivellering
kunnen zich dus evenmin beroepen op groter geluk voor een groter aantal. Hoewel de economie zeker een basis biedt voor ons geluk
hoeven we er dus geen verdere verbetering van ons lot van te verwachten. Vergroting van de stroom van goederen en diensten zal ons
niet gelukkiger maken, herverdeling ervan evenmin

1 Zie E.V. Bowden en J.H. Bowden, Economics, the science of common sense, South Western College Publishers, 1995, blz. 24.
2 B.M.S. van Praag, D. Kapteyn, en F.G. van Herwaarden, The definition and measurement of social reference spaces, Netherlands
Journal of Sociology, 1979, nr. 15, blz. 13-25.
3 Nader uitgewerkt in R. Veenhoven, Developments in satisfaction-research, Social Indicators Research, 1996, nr. 37, blz. 1-46.

Copyright © 1998 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)

Auteur