Ga direct naar de content

Ontsnappen uit armoede

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: augustus 27 1997

Ontsnappen uit armoede
Aute ur(s ):
Leeuw en, J. van (auteur)
De auteur is werkzaam b ij het Sociaal en Cultureel Planbureau. Dit artikel is gebaseerd op de b ijdragen van haar en Wim Bos van het Centraal Bureau voor de
Statistiek aan: SCP en CBS, Armoedemonitor 1997, Sociaal en Cultureel Planb ureau, Rijswijk, 1997.
Ve rs che ne n in:
ESB, 82e jaargang, nr. 4121, pagina 728, 24 september 1997 (datum)
Rubrie k :
Monitor
Tre fw oord(e n):
w elzijn, inkomensverdeling

Wie zijn er arm in Nederland, en wie lukt het uit een situatie van armoede te ontsnappen?
Armoede is een maatschappelijk probleem, maar niet alle armoede is even erg. Het onderscheid tussen tijdelijke en langdurige armoede is van groot
belang. Maatschappelijk is vooral een situatie van langdurige armoede problematisch. Dit artikel brengt in kaart hoeveel mensen in Nederland in
armoede leven en hoe lang. In het bijzonder wordt ingegaan op het verband tussen de kans om uit een situatie van armoede te ontsnappen, en
omstandigheden waarin huishoudens verkeren.
Armoede is hier bepaald met behulp van de lage-inkomensgrens van het CBS. Een huishouden (of een persoon uit dat huishouden) wordt arm genoemd
als het gestandaardiseerde (voor huishoudenssamenstelling gecorrigeerde) besteedbare inkomen van dat huishouden onder een bepaalde, in koopkracht
constante, grens valt. Volgens deze definitie is bijvoorbeeld een alleenstaande in 1995 arm als zijn besteedbare inkomen lager is dan 18.600 gulden. Dit
bedrag komt in dat jaar overeen met 118% van het netto sociaal minimum voor een alleenstaande.
Armoede en langdurige armoede
In 1995 hadden bijna een miljoen huishoudens te maken met zo’n laag inkomen 1. Hiervan moesten er ruim 430.000 ten minste al vanaf 1992 van een laag
inkomen rondkomen. tabel 1 geeft een overzicht.

Tabel 1. Huishoudens met een (duurzaam) laag inkomen 1995
huishoudens waaronder met laag inkomen
totaal a totaal
w.o. duurz. c
x1.000
x1.000 % b x1.000
% b
sociaal-economische categorie van het hoofd d
actief
3.625
218
6,0
bijstandsontvangers
147
129
87,9
69
ontvangers van
werkloosheidsuitkering *e
367
225
61,2
arbeidsongeschikten
297
83
27,8
36
pensioenontvangers
1.618
317
19,6
195
leeftijd van het hoofd
tot 25 jaar
tussen 25-65 jaar
65 jaar en ouder

172
4.564
1.376

59
636
301

33,9
13,9
21,9

samenstelling van het huishouden
alleenstaande tot
65 jaar
1.166
277
23,8
alleenstaande ouder
dan 65 jaar
698
233
33,4
eenoudergezin met kinderen
222
140
63,2
59
(echt)paar met kinderen
1.525
163
10,7
50
(echt)paar zonder
kinderen, hoofd
tot 65 jaar
1.692
96
5,7
(echt)paar zonder
kinderen,
hoofd > 65 jaar
611
65
10,7
overig huishouden
198
21
10,8
6
totaal
6.112
996
16,3
432

45
46,9

1,2

85
23,1
12,1
12,1

6
236
191

3,5
5,2
13,9

96

8,2

152
21,8
26,5
3,3

31

1,8

38

6,2
3,1
7,1

Kinderen zijn minderjarige kinderen. a. Exclusief huishoudens waarvan het
hoofd (en partner) studiefinanciering ontvangt of niet het gehele jaar
inkomen heeft; b. De percentages betreffen het aantal huishoudens met een
(duurzaam) laag inkomen in procenten van het totaal aantal huishoudens in de
betreffende groep; c. Huishoudens met ook in de drie voorafgaande jaren een
laag inkomen; d. Exclusief overig niet-actief en sociaal-economische
activiteit onbekend; e. Inclusief ontvangers van een RWW-uitkering.

Huishoudens met langdurig een laag inkomen hebben verhoudingsgewijs weinig jongeren (incidentie van 3%) en veel ouderen (14%) als hoofd. Dit komt
doordat het inkomen van veel mensen gedurende hun leven eerst een stijgend en later een dalend verloop vertoont. Weliswaar hebben relatief veel
huishoudens met een hoofd jonger dan 25 jaar een laag inkomen (34%) maar voor hen heeft dit zelden een duurzaam karakter. Zij staan aan het begin van
hun loopbaan. Bij het bereiken van het ouderdomspensioen vermindert de dynamiek in het inkomen. Wie dan een laag inkomen heeft, zal dit meestal ook
blijven houden. Met 191.000 huishoudens vormden ouderen in 1995 dan ook een grote groep onder de duurzaam lage inkomens.
Naast verschil in leeftijd, speelt ook de sociaal-economische activiteit een rol. Bij huishoudens die afhankelijk zijn van een uitkering, komt een duurzaam
laag inkomen relatief veel voor. Van de huishoudens met een bijstandsuitkering heeft bijna 90% een laag inkomen. Ruim 45% van de huishoudens met
bijstand had niet alleen in 1995, maar ook in de drie hieraan voorafgaande jaren een laag inkomen. Van huishoudens die aangewezen zijn op een
werkloosheidsuitkering, moest 23% al ten minste vier jaar van een laag inkomen rondkomen. Een laag inkomen komt daarentegen relatief weinig voor bij
huishoudens met betaald werk. Een groot deel van deze lage inkomens komt voor rekening van zelfstandigen met geringe of negatieve inkomsten uit eigen
bedrijfsvoering. Bij hen heeft het lage inkomen in de meeste gevallen geen duurzaam karakter.
Ook tussen de huishoudenstypen zijn grote verschillen te constateren. Deze verschillen hangen echter sterk samen met al dan niet werken; naar
verhouding komen veel (duurzaam) lage inkomens voor bij groepen die voor hun inkomen sterk afhankelijk zijn van een uitkering. Alleenstaanden van 65
jaar en ouder vormen met 152.000 een grote hier onderscheiden categorie met een duurzaam laag inkomen. Betrekkelijk weinig langdurige lage inkomens
komen voor onder huishoudens met (echt)paren. In de meeste gevallen beschikken beide partners over een inkomen, zodat sprake is van een betrekkelijk
hoog huishoudensinkomen.
Wie ontsnapt?
Zoals gezegd, leven bijna een miljoen huishoudens in armoede. De meeste van hen zullen binnen kortere of langere tijd uit deze situatie ontsnappen. Wat
zijn nu de kenmerken van de mensen die ontsnappen uit armoede?
Met behulp van een multivariate analyse is het verband onderzocht tussen het al dan niet uit armoede ontsnappen en de hierboven behandelde
kenmerken leeftijd, arbeidsmarktparticipatie en huishoudenssamenstelling 2. Daarnaast is gekeken naar de armoededuur; wellicht neemt, bij overigens
gelijkblijvende omstandigheden, de ontsnappingskans af naarmate iemand langer in een armoedesituatie verkeert.
Ontsnappen uit armoede blijkt moeilijker te zijn voor huishoudens met langere armoededuur 3, voor huishoudens met een hoofd van 65 jaar of ouder, voor
huishoudens met een hoofd zonder betaald werk en voor huishoudens waarin jonge kinderen (van 0-5 jaar) aanwezig zijn. De mogelijkheden om uit
armoede te ontsnappen zijn relatief gunstig voor huishoudens met een hoofd tot 25 jaar en voor huishoudens met meerderjarige kinderen. Dit laatste komt
enerzijds doordat kinderen bij het betreden van de arbeidsmarkt substantieel gaan bijdragen aan het huishoudensinkomen en anderzijds doordat de
kosten van het huishouden omlaag gaan als kinderen het ouderlijk huis verlaten.
Armoededuur
tabel 2 geeft een overzicht van ontsnappingskansen naar armoededuur voor verschillende huishoudenstypen 4. Uit deze tabel blijkt dat ruim een op de
vier armen met een armoededuur van twee jaar erin slagen het daarop volgende jaar uit de armoede te ontsnappen (ontsnappingskans van 0,26). Bij een
armoededuur van vier jaar is dit weggelegd voor een op de zes armen (0,17) en na zes jaar nog voor ongeveer een op de negen armen (0,11). De
ontsnappingskansen worden dus aanmerkelijk kleiner bij langere armoededuur.

Tabel 2. Ontsnappingskansen naar armoededuur
Ontsnappingskans na

2 jaar

4 jaar

6 jaar

hoofd is actief
(echt)paar tot 65 jaar met alleen meerderjarige kinderen
alleenstaande tot 25 jaar
0,59
eenoudergezin met minderjarige kinderen 6 jaar en ouder
0,48
(echt)paar met minderjarige kinderen 6 jaar en ouder
0,44
eenoudergezin met minderjarige kinderen 0-5 jaar
alleenstaande 25-64 jaar
(echt)paar met minderjarige kinderen 0-5 jaar
(echt)paar tot 65 jaar zonder kinderen

0,43
0,61
0,44
0,34
0,31
0,40
0,39
0,38
0,37

0,30
0,47
0,31
0,22
0,20
0,27
0,26
0,25
0,25

0,19
0,33

hoofd is niet actief
(echt)paar tot 65 jaar met alleen meerderjarige kinderen
alleenstaande tot 25 jaar
0,27
(echt)paar met minderjarige kinderen 6 jaar en ouder
0,24
eenoudergezin met minderjarige kinderen 6 jaar en ouder
0,22
(echt)paar tot 65 jaar zonder kinderen
0,20
alleenstaande 25-64 jaar
eenoudergezin met minderjarige kinderen 0-5 jaar
(echt)paar 65 jaar en ouder zonder kinderen
(echt)paar met minderjarige kinderen 0-5 jaar
alleenstaande 65 jaar en ouder
alle personen
0,26

0,18
0,42
0,17
0,15
0,14
0,12
0,19
0,19
0,17
0,16
0,10
0,17

0,11
0,29
0,10
0,09
0,08
0,07
0,12
0,11
0,10
0,10
0,06
0,11

0,17
0,16
0,16
0,16
0,06
0,18

0,07
0,07
0,06
0,06
0,03

De tabel is gebaseerd op personen van 15 jaar en ouder die in 1995 twee jaar
tot een huishouden met een laag inkomen behoren.

Leeftijd, huishoudenstype en werk
Daarnaast blijkt dat de ontsnappingskans bij een bepaalde armoededuur voor actieven gemiddeld twee à drie keer zo hoog is als die voor niet-actieven.
figuur 1 toont het verloop van de ontsnappingskansen bij langer wordende armoededuur voor groepen met relatief gunstige en ongunstige
ontsnappingskansen.

Figuur 1. Ontsnappingskans en armoededuur, voor verschillende groepen
Onder de niet-actieven hebben de paren met meerderjarige kinderen verreweg de beste vooruitzichten om uit de armoede te ontsnappen. Bij een
armoededuur van vier jaar heeft 29% van hen het daarop volgende jaar een inkomen boven de lage inkomensgrens. Gemiddeld lukt dit slechts voor 11%
van de niet-actieven met een armoededuur van vier jaar. Gezinnen met jonge kinderen en bejaarde paren zitten ongeveer op dit gemiddelde, maar
alleenstaande ouderen hebben een lagere ontsnappingskans (0,06).
Onder de op de arbeidsmarkt participerende huishoudens hebben wederom paren met meerderjarige kinderen de hoogste ontsnappingskansen (0,47 na
vier jaar; niet in de figuur). Zij worden op de voet gevolgd door de alleenstaanden tot 25 jaar (0,44). Daarentegen hebben gezinnen met jonge kinderen,
alleenstaanden tussen 25-65 jaar en paren tot 65 jaar zonder kinderen een ontsnappingskans (0,25-0,27 na vier jaar) die lager is dan gemiddeld voor
actieven (0,30).
De ontsnappingskansen van eenoudergezinnen en twee-oudergezinnen blijken na uitsplitsing naar arbeidsmarktparticipatie en aanwezigheid van jonge
kinderen vrijwel gelijk te zijn. Alleenstaande ouders met lage inkomens zijn echter verhoudingsgewijs minder vaak actief op de arbeidsmarkt, zodat de
eenoudergezinnen in totaal lagere ontsnappingskansen hebben dan de twee-oudergezinnen. Hierdoor duurt de periode van armoede voor
eenoudergezinnen gemiddeld langer dan voor twee-oudergezinnen.
Hoe te ontsnappen?
Hierboven is vermeld welke mensen uit armoede weten te ontsnappen met welke kans. Maar hoe doen ze dat? Ontsnappen uit armoede hangt, bij de
gehanteerde definitie, nauw samen met een stijging van het gestandaardiseerde huishoudensinkomen. Een belangrijke gebeurtenis is dan het vinden van
werk; in het jaar waarin het hoofd van het huishouden werk heeft gevonden stijgt de ontsnappingskans (eenmalig) van 0,12 naar 0,47 (niet in de
gepresenteerde tabellen).
Maar ook een verandering in de huishoudenssamenstelling, bijvoorbeeld door huwen of samenwonen, kan de armoedesituatie beëindigen. Wanneer door
huwen of samenwonen het eenoudergezin overgaat in een twee-oudergezin neemt het gezinsinkomen vaak dermate toe dat ontsnappingskans (eenmalig)
stijgt van 0,21 naar 0,86. Daarnaast kan een huishouden uit de armoede ontsnappen wanneer het huishouden kleiner wordt. Wanneer bijvoorbeeld een
kind het ouderlijk huishouden verlaat, kan het in eerste instantie te krappe huishoudbudget opeens toereikend zijn.
Opmerkelijk is daarbij, dat ontsnappen uit armoede moeilijker wordt naarmate men langer in armoede verkeert. Dit zal enerzijds een gevolg zijn van een
selectiemechanisme: bij een langere duur wordt de arme groep steeds meer bevolkt door huishoudens met kenmerken die ongunstige vooruitzichten
bieden om uit de armoede te ontsnappen, zoals bij ouderen die geen kinderen meer thuis hebben en niet meer werken. In dit geval is het voortduren van de
armoedesituatie niet te wijten aan de jaren dat men al in armoede leeft.
Anderzijds kan de armoedesituatie zelf invloed hebben op de duur ervan: het feit dat men al enkele jaren arm is, verlaagt dan de kansen op ontsnapping
door het vinden van werk of van een (verdienende) partner.
Armoedebeleid zou dit zoveel mogelijk moeten beperken, door de factoren die het ontsnappen uit armoede belemmeren zo veel mogelijk tegen te gaan. Te
denken valt aan maatregelen die het (opnieuw) toetreden tot de arbeidsmarkt bevorderen. Niet alleen omdat het vinden van werk zelf vaak het einde van
de armoede is. Ook wanneer het niet onmiddellijk resulteert in het uit armoede geraken, hebben de betreffende personen vervolgens wel blijvend de
hogere ontsnappingskansen van actieven. Daarnaast moet worden voorkomen dat personen met geringe ontsnappingskansen in armoede geraken. Dat
betekent dat gewerkt moet worden aan bijvoorbeeld het scheppen van meer mogelijkheden voor een betere pensioenopbouw

1 Voor de analyses in dit artikel is gebruik gemaakt van het Inkomenspanel-onderzoek 1989-1995 van het CBS.
2 Huishoudens vormen geen vaste entiteit. Verschillende leden uit een huishouden hebben dan ook niet vanzelfsprekend te maken met eenzelfde
armoededuur. Hiertoe is de multivariate analyse op persoonsniveau uitgevoerd.
3 Het gaat hier echter om voorspelde kansen kenmerken die van belang zijn voor de ontsnapping uit armoede maar die niet in de analyse zijn opgenomen
kunnen de restultaten vertekenen. Het duur-effect kan hierdoor zijn overschat.

4 De gepresenteerde cijfers in tabel 2 en figuur 1 zijn gebaseerd op een vaste samenstelling van de armoedepopulatie die overeenkomt met alle personen
van 15 jaar en ouder die in 1995 gedurende twee jaar tot een huishouden behoren met een laag inkomen.

Copyright © 1997 – 2003 Economisch Statistische Berichten ( www.economie.nl)

Auteur