Ga direct naar de content

Poortwachters van het publiek debat

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juli 30 1997

Poortwachters van het publiek debat
Aute ur(s ):
Kalshoven, F. (auteur)
Redacteur economie van de Volkskrant. Met dank aan Joost Ramaer en Paul Tang.
Ve rs che ne n in:
ESB, 82e jaargang, nr. 4117, pagina 642, 27 augustus 1997 (datum)
Rubrie k :
Reactie
Tre fw oord(e n):
economie-beoefening

De economische journalistiek moet professionaliseren.
‘Gatekeepers to the conversation.’ De eerste keer dat ik deze typering van het vak van economisch journalist hoorde was in de aanloop
naar een interview met Donald – nu Deirdre – McCloskey. De terloopse beschrijving viel in een gesprek over het ontbreken van een
degelijke opleiding tot economisch journalist in Nederland. Dit in tegenstelling tot de VS, waar (serieuze) beoefenaren van het vak,
aldus McCloskey, niet alleen een economische opleiding hebben genoten, maar bovendien geregeld terugkeren naar de collegebanken
om zich te laten bijpraten over nieuwe handels-theorie, speltheorie en mededinging, monetaire transmissiemechanismen en andere
wetenschappelijke nieuwtjes 1.
Poortwachters van het debat. De publieke functie van economisch journalisten, zo luidt mijn eerste stelling, wordt door deze
samenvattende leus inderdaad in de kern geraakt. Over de manier waarop zij deze functie vervullen bestaat onvrede. In de bijdragen van
de groep Tilburgse onderzoekers aan dit nummer wordt deze onvrede gearticuleerd en gestaafd. Ik maak bezwaar tegen hun zeer beperkte
steekproef 2 en vind dat zij een aantal cruciale aspecten buiten beschouwing laten 3, maar ik deel hun kritiek op hoofdlijnen.
Eén van de oorzaken voor de onvrede is dat de functie van poortwachter (te) vaak met (te) weinig economische kennis uitgeoefend
wordt. De tweede stelling luidt dan ook dat de onbevredigende toestand van de Nederlandse economische journalistiek twee
samenhangende oorzaken heeft: gebrek aan scholing en een te laag loonniveau.
De productie van informatie
De analyse van het journalistieke productieproces maakt duidelijk in welke zin journalisten de poortwachters zijn tot het publiek debat.
Journalisten produceren informatie met informatie. De kern van het productieproces bestaat uit selectie en bewerking van (de na selectie
resterende) informatie. Door dit productieproces ziet de ingaande informatiestroom er anders uit dan de uitgaande. Voor dit verschil zijn
consumenten bereid te betalen.
Ongevraagde informatie
Ik onderscheid twee soorten informatie-input. De totale input bestaat uit informatie die de journalist ongevraagd wordt aangeboden, en
uit informatie waarnaar hij op zoek gaat.
Ongevraagde informatie bestaat uit persberichten, persconferenties en (buitenlandse) persreizen, rapporten, uitnodigingen voor
informele bijeenkomsten en dergelijke. Kwaliteit en kwantiteit van de verschaffers van deze informatie zijn de afgelopen jaren
toegenomen. Het is de wereld van persvoorlichters en PR-bureaus in dienst van, of ingehuurd door overheden, bedrijven en
lobbygroepen. Er wordt gewerkt met communicatiestrategieën die tot doel hebben de informatie-productie van journalisten te
beïnvloeden.
De input van ongevraagde informatie is belangengestuurd. Het journalistieke productieproces vereist herkenning en identificatie van
deze belangen. En vervolgens de selectie van informatie voor doorgifte en de keuze voor de vorm waarin dit moet plaatshebben. Hier zien
we de journalist voor het eerst optreden als poortwachter van het publiek debat.
Een specifieke vorm van ongevraagde informatie is het rapport. Rapporten zijn deel uit gaan maken van de communicatieplannen van
bedrijven, lobbygroepen en overheden. Opgesteld door een onderzoeks- of consultancyfirma, of door een academicus (derde
geldstroom), verschaffen rapporten informatie een gouden randje: geloofwaardigheid. Een rapport geeft niet slechts de mening van een
belanghebbende, maar poogt diens gelijk tegenover de journalist, en via de hem tegenover het publiek, te bewijzen. Hierbij wordt gebruik
gemaakt van min of meer wetenschap- pelijke onderzoeksmethoden.
De beoordeling van deze vorm van ongevraagde informatie vereist niet alleen kennis van de belangen van de aanbieder, maar ook kennis
van het type argumenten, en van de methoden en technieken die de opstellers van het rapport gebruiken. Voor economische (en veel
Haagse) journalisten vereist dit dus kennis van economisch onderzoek.

De plaats die (relatief dure) rapporten innemen in de communicatiestrategie is afhankelijk van de effectiviteit. Vooralsnog is het in
Nederland relatief eenvoudig om met een, vanuit een wetenschappelijk standpunt bekeken, rammelend rapport publiciteit te genereren.
Ook in de kwaliteitskranten. De poortwachtersfunctie van de journalist komt in gevaar doordat de andere spelers in het informatiespel
een kennisvoorsprong kopen.
Gevraagde informatie
Bij het bewerken van gevraagde informatie is de poortwachtersrol van journalisten nog groter. Was bij ons eerste probleem de
hoeveelheid economische informatie gegeven en beperkte de rol van de journalist zich tot selectie (waarbij de kans om goed te selecteren
toeneemt met het kennisniveau omtrent belangen en economie), hier ligt het selectiemoment eerder. Het probleem begint hier met de
vraag welke informatie moet worden gevraagd. Het probleem bij spontaan aangeboden informatie doet zich vooral voor bij de
nieuwskrant; het huidige probleem is eigen aan weekbladen en katernen van kranten.
Binnen dit deel van het journalistieke productieproces moeten twee typen output onderscheiden worden. Het eerste type is het
‘gedwongen’ achtergrondverhaal, gedicteerd door het nieuws. Als Fokker dreigt om te vallen, is een verhaal over de vliegtuigindustrie
nodig. Discussieert het kabinet over het minimumloon, dan is dit onvermijdelijk het onderwerp voor een achtergrondverhaal. Het
onderwerp ligt hier dus vast. Bij het tweede type output is dit niet het geval: volledige journalistieke vrijheid.
Gegeven het onderwerp, resteren twee problemen bij het gedwongen achtergrondverhaal. Tijd, ten eerste, is een bindende
randvoorwaarde. Het achtergrondverhaal over de vliegtuigindustrie, perfect of iets minder goed, moet deze week gepubliceerd worden.
Niet een week later. Ten tweede heeft een journalist voor een achtergrondverhaal verschillende typen informatie nodig 4. De informatie
van experts, deskundigen, is hier van speciaal belang. Deze verschaft het achtergrondverhaal de ruggegraat, al is het journalistiek ‘bad
form’ om deskundigen in een verhaal langdurig het woord te geven – lezers, sorry, vinden deskundigen saai. Deskundigen zijn het (bijna)
nooit met elkaar eens, en economen hebben in dezen een bijzondere reputatie hoog te houden.
Hier doet zich een nieuw selectieprobleem voor. Het maakt, bijvoor- beeld, nogal wat uit of de journalist zijn expert-informatie betrekt bij
een in internationale handel gespecialiseerde econoom die hamert op comparatieve voordelen, of dat hij diens collega belt, die Fokker wel
een aardig geval vindt voor de nieuwe handelstheorie. En is internationale handel wel de juiste invalshoek? De keuze van experts vereist
ex ante informatie over economisch onderzoek.
In de productie van journalistieke verhalen die onafhankelijk van de actualiteit tot stand komen wordt het keuzeprobleem weer groter. Nu
is zelfs het onderwerp niet meer gegeven. Hier toont de poortwachter zich in gestreken uniform met glimmend gepoetste knopen.
Gebruiken we de schaarse ruimte voor de onderkant van de arbeidsmarkt? Of kiezen we voor het droevige lot van Nederlanders in
Brasschaat? En wat schrijven we er dan over? Vinden we de onderkant van de arbeidsmarkt zielig, en halen we een expert uit de kast die
voor ons en onze lezers bevestigt dat vijftienhonderd gulden in de maand geen vetpot is? Of schrijven we over de arbeidsaanbodeffecten van loonsverlaging aan de onderkant van het loongebouw – een beleidsmatige afruil tussen loon en werk?
Ook bij de keuze van ‘vrije’ onderwerpen is kennis van de economie goedbeschouwd een noodzakelijke voorwaarde. Denken in termen
van afruil, bijvoorbeeld, is een eigenaardigheid van economen. Economisch journalisten zonder economische opleiding zien het niet,
kunnen het niet zien omdat ze niet zo hebben leren kijken.
Bij deze beschrijving van het journalistieke productieproces is veel buiten beschouwing gebleven. Het belangrijkste is misschien wel de
concurrentie tussen verschillende media. Elk medium maakt zijn eigen nieuwsselectie, selecteert eigen experts bij achtergrondverhalen en
bepaalt zijn eigen thema’s. Het zou onjuist zijn hieruit de conclusie te trekken dat, omdat alle poortwachters anders selecteren, iedereen
uiteindelijk toch het publiek debat wel binnenkomt. Sommige varkens zijn immers gelijker dan anderen. In economische zaken is het aantal
media dat er toe doet, gering. Economie leent zich slecht voor radio en televisie. Voor een aantal landelijke kranten heeft economie een
lage prioriteit. Van de weekbladen hebben alleen Elsevier en Intermediair serieus aandacht voor economie. Bovendien, en dat is
belangrijker, lost de pluriformiteit van de pers de selectieproblemen van individuele redacties niet op.
De economisch journalist is de facto poortwachter van het debat. In verschillende mate wordt van hem in alle stromen binnen het
productie-proces een economisch-inhoudelijk oordeel gevraagd. Hij oefent zijn functie beter uit naar mate hij beter zicht heeft op
belangen van partijen die hem (ongevraagd) informatie verschaffen, en naarmate hij beter in staat is een inhoudelijk oordeel te maken. De
economische journalistiek lijkt daarom bij uitstek geschikt voor journalistiek geschoolde economen. De Tilburgse onderzoekers
bevestigen in het monitor-deel van dit nummer dat het aantal economen dat werkzaam is in de journalistiek, beperkt is.
Scholing en lonen
”Pay the intellectuals well”, stelt Hedley Donovan als een van de regels voor managers van journalisten in het boek waarin hij verslag
doet van zijn indrukwekkende journalistieke loopbaan 5. Donovans Nederlandse collega’s lijken zich aan dit welgemeende advies niet
veel gelegen te laten liggen.
Uit het (gebrekkige) cijfermateriaal dat voorhanden is blijkt dat Nederlandse economisch journalisten niet goed worden betaald. Het
loonniveau ligt lager dan dat van journalisten in het buitenland. Het loonniveau lijkt in elk geval te laag om te concurreren met veel
alternatieve loopbanen voor economen.
In 1987 beliep het mediane bruto jaarinkomen van economen Æ’ 114.000 6. Economen die werkzaam waren als ambtenaar of trendvolger
verdienden met een mediaan bruto jaarinkomen van Æ’ 90.000 minder dan de economen als werknemers in de particuliere sector (f. 96.000).
Economen als directeur verdienden Æ’ 175.000.
Van journalisten zijn geen feitelijk verdiende inkomens bekend. Maar in 1990 was het bruto maximumsalaris dat een werknemer volgens
de cao voor dagbladjournalisten verdienen kon Æ’ 88.000 per jaar 7. Een econoom met een mediaan inkomen in 1987 verdiende dus Æ’

26.000 per jaar meer dan een journalistieke topverdiener in 1990.
In 1992 maakte het onderzoeksbureau Berenschot een directere vergelijking van de cao’s van journalisten met die van andere werknemers
8. De algemene conclusie van het onderzoek luidde dat journalisten, zeker de journalisten met een academische scholing, een fors lager
inkomen hebben dan de gemiddelden in het onderwijs, bij de overheid en in de marktsector. Dit geldt zowel het aanvangssalaris als de
maxima.
In het Berenschot-rapport uit 1990 tenslotte, is een vergelijking opgenomen van salarisniveaus in Nederland met drie omringende landen.
Met uitzondering van de beginjaren in Duitsland verdient een journalist in het buitenland steeds een hoger salaris dan in Nederland. Een
universitair geschoolde journalist, om een voorbeeld te geven, verdient na vijftien jaar werkervaring in Frankrijk vijf procent meer dan in
Nederland, in België 14, en in Duitsland 38 procent.
Geen van de observaties over het salarisniveau van journalisten is bijzonder zorgvuldig te noemen. Wetenschappelijk verantwoord zijn
ze zeker niet. Toch durf ik, met journalistieke overmoed wellicht, de conclusie wel te trekken dat het beloningsniveau in de journalistiek
geen aanzuigende werking heeft op academici, laat staan op doorgaans grootverdienende academici als economen.
Voor het lage loonniveau is een verklaring te bedenken die aangrijpt bij de eigenaardige structuur van de sector. Aan de vraagzijde van
de arbeidsmarkt voor journalisten opereren de werkgevers als monopsonisten. De naam van een journalist was lange tijd onlosmakelijk
verbonden met de titel waarvoor hij werkte; overstappen van, bijvoorbeeld, De Telegraaf naar de Volkskrant was tot voor kort
ondenkbaar. In zo’n arbeidsmarkt verwacht je relatief hoge aanvangssalarissen, teneinde het beschikbare talent voor de eigen titel te
winnen, en trage inkomensgroei en een lage inkomenstop, omdat werknemers binnen hun beroep moeilijk van werkgever kunnen
verwisselen. Ofschoon de achtergrond van deze segmentering verdwijnt (ontzuiling) lijkt de sector de monopsonistische traditie te willen
voortzetten. PCM (Perscombinatie en Dagbladunie) is uitgever van vijf van de zeven landelijke kranten.
Conclusie
De maatschappelijke functie van journalisten kan worden getypeerd als ‘poortwachter van het publiek debat’. Dit blijkt uit de analyse van
het journalistieke productieproces. Over de manier waarop economisch journalisten deze functie uitoefenen bestaat naar mijn idee terecht
enige onvrede. Het op economisch terrein relatief lage scholingsniveau van journalisten is hier debet aan. De sector is onaantrekkelijk
voor economen vanwege het relatief lage beloningsniveau. De lage beloning kan misschien worden verklaard door het
monopsonistische karakter van de relevante arbeidsmarkt.
Zie Onderzoek ‘Economie in de krant’:
‘Van onze redactie economie’ van H.A. Keuzenkamp
Tragediespelers van D.J. Wolfson
Economie in de krant van E.E.C. van Damme c.s
Typering van dagbladen van E.E.C. van Damme c.s
De nieuwswaarde van een rel van R. Nahuis
De wet op het minimumloon van P.J.J. Herings
Oververhitting!? van H.L.F. de Groot
Vraag en aanbod van economisch nieuws van G.H.A. van Hagen en Th. Leer

1 Zie de bijdrage van Michael Portes in P. van Bergeijk, L. Bovenberg, E. Van Damme en J. Van Sinderen (red.), Economic theory: art or
asset?, Edward Elgar, 1997. Soortgelijke opmerkingen werden gemaakt door A.L. Bovenberg, Leren van elkaar, ESB, 25 september 1996,
blz. 790-791, en door Yo Brenner in diens afscheidscollege.
2 Een van de gevolgen hiervan is dat Van Damme e.a. de aandacht van de Volkskrant voor de economie als wetenschap hebben gemist.
In het afgelopen jaar werd onder andere paginagroot bericht over de ontwikkelingen in de handelstheorie (met een interview met Paul
Krugman), de groeitheorie (met Robert Barro) en de arbeidsmarkteconomie (met Alan Krueger).
3 Eén voorbeeld. Kranten zijn primair nieuwsmachines. De vraag welke krant de meeste exclusieve economische berichten bracht is ten
onrechte niet (centraal) gesteld.
4 W.E. Blundell, The art and craft of feature writing, Plum, 1988.
5 H. Donovan, Right Times, right places, Touchstone, 1989.
6 M. van Praag, J. Hartog en J. Odink, Het inkomen van de Nederlandse econoom, ESB, 3 januari 1996, blz 13-15.

7 Berenschot, Rapport beloningsonderzoek journalisten , november 1990.
8 Berenschot, Analyse cao dagbladjournalisten , mei 1992.

Copyright © 1997 – 2003 Economisch Statistische Berichten ( www.economie.nl)

Auteur