Ga direct naar de content

De waarde van de overheid volgens Robert Barro

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juli 2 1997

De waarde van de overheid volgens Robert Barro
Aute ur(s ):
Smulders, J.A. (auteur)
De auteur is werkzaam b ij de Katholieke Universiteit Brabant.
Ve rs che ne n in:
ESB, 82e jaargang, nr. 4113, pagina 545, 2 juli 1997 (datum)
Rubrie k :
Boekbespreking
Tre fw oord(e n):
boekbesprekingen, economische, orde

In de bundel ‘Getting it right’ geeft de Amerikaanse econoom Robert Barro zijn visie op de economie in vogelvlucht. De markt is zijn
kompas bij uitstek.
Barro’s credo’s
Ricardiaanse equivalentie bestaat: overheidsobligaties zijn geen netto vermogen, want burgers doorzien dat deze schuldtitels nu
weliswaar rente opbrengen, maar in de toekomst zullen worden gevolgd door extra belastinglasten. De Laffer-curve werkt: hogere
belastingen leiden niet tot meer overheidsinkomsten om de armen te helpen, maar maakt wel de rijken armer. Wat niet werkt is
Keynesiaans beleid: iedere poging tot ‘fine-tuning’ is gedoemd te mislukken. Met deze uitspraken lijkt Robert Barro in zijn boek
Getting it right het stereotype beeld van de moderne Amerikaanse econoom te bevestigen. Niet het ingrijpen door de overheid maar het
instellen van het prijsmechanisme verbetert de wereld; de medemens is een rationele calculerende burger die je niets wijs hoeft te
maken; iedere overheidsbemoeienis is in principe een bedreiging voor welvaart en keuzevrijheid. Alleen de sterk wiskundige manier
van analyseren, die beurtelings als verfoeilijk handelskenmerk of kwaliteitswaarborg van de Amerikaanse economiebedrijving wordt
genoemd, ontbreekt in Barro’s nieuwe boek.
De meeste van de 33 hoofdstukjes zijn eerder verschenen als column in de Wall Street Journal. Dat verklaart waarom de formules of
tabellen met regressie-coëfficiënten ontbreken waaraan Barro zijn reputatie ontleent. In populaire glasheldere taal en met humor hier en
daar verwoordt Barro een aantal ideeën uit zijn eigen werk en dat van collega’s. Zo ontstaat een lange reeks stukjes in de trant rubrieken
‘Uit de vakliteratuur’ of ‘Abc’ in ESB. En dus keren de roemruchte Barro-regressies ook weer terug, alleen ditmaal smeuïg verwoord. Het
empirische verband tussen omvang van een land en economische groei gebruikt Barro om zich af te vragen of de Balkanisering van
Oost-Europa en Rusland deze landen hogere groei zal brengen. Het door Barro en Sala-i-Martin uitgewerkte concept van
convergentiesnelheid geeft aanleiding tot een beschouwing over de snelheid waarmee Oost-Duitsland kan worden opgebouwd. Zelfs
aan de voortschrijding dan wel afbraak van democratie in verschillende landen van de wereld waagt Barro een voorspelling, gebaseerd
op het verband tussen inkomensgroei en democratisering dat hij vond in zijn regressie-analyse.
De rol van instituties
De auteur geeft zelf aan dat een thema steeds terugkeert: de rol van instituties. Het is opvallend hoe de belangstelling hiervoor zo snel
toeneemt. Hoe beïnvloeden maatschappelijke organisatievormen en regels de economie? In Nederland stimuleert het programma
‘Marktwerking en Deregulering’ de aandacht voor deze vraag. Theo van de Klundert wijdde een compleet boek aan economische groei en
instituties 1. In internationale ‘mainstream’ tijdschriften vinden institutionele aspecten weer hun plaats 2. Ook het hier besproken boek
toont aan dat economen bruikbare dingen te zeggen hebben over instituties. De overtuigingskracht van de micro- maar ook de macroeconomie stijgt door deze heroriëntatie.
Onder de vlag instituties gaat in de literatuur een grote variëteit aan maatschappelijke aspecten schuil. Ook bij Barro. Hij bekijkt allereerst
instituten die de maatschappij ten dienst zouden moeten staan zoals de centrale bank, de (Amerikaanse) president en zijn adviesraad.
Steeds is de hamvraag of deze hun werk goed doen dan wel zich teveel bemoeien met de economie. Centrale bankiers en Clintons
economisch adviseurs dienen volgens Barro geen verstand van macro-economie te hebben, zodat ze niet op het idee komen om de
werkloosheid via oplopende inflatie te bestrijden. Op lange termijn ligt immers de werkloosheid vast en resulteert alleen hogere inflatie.
Bovendien kan Barro op een eenvoudige manier aantonen dat economisch beleid nauwelijks invloed heeft op de economie. Het zou dus
verspilling zijn om goede macro-economen in te zetten voor beleidsadvies.
Macro-econoom Barro doet zelf in het boek weinig anders dan beleidsadvies geven. Hij heeft een duidelijke mening over institutionele
vernieuwingen als het invoeren van een nieuw schoolsysteem in de VS, veranderingen in het drugsbeleid en het kartelbeleid. Barro zal
zijn eigen adviezen waarschijnlijk geen verspilde moeite vinden omdat ze pleiten voor minder overheidsingrijpen. Het Amerikaanse
schoolsysteem is gebaat bij meer particuliere scholen die de slecht functionerende openbare scholen beconcurreren en dwingen hogere
kwaliteit te bieden. Over kredietrestricties van kansarme scholieren en maatschappelijke problemen wordt niet gerept, wat telt is de tucht
van de markt. Ook voor drugsbeleid geldt: meer markt. Legalisering van drugshandel is de beste oplossing. De huidige kunstmatige
schaarste gaat gepaard met overwinsten die roofzucht en criminaliteit uitlokken. Legalisering zal Noord- en Zuid-Amerikaanse criminelen
en terroristen van hun inkomen beroven en deze categorieën economische subjecten doen uitsterven.

Toch hoeft zelfs voor Barro overheid of staat zich niet overal terug te trekken, al was het alleen maar om de amusementswaarde die
bijvoorbeeld een koningin of een ruimtevaartprogramma heeft voor de maatschappij. Een serieuzere rol voor de overheid is het verzorgen
van infrastructuur. Op grond van Barro’s artikel uit 1990 zou de lezer kunnen verwachten dat de schrijver pleit voor het vergroten van
infrastructurele investeringen als het instrument om de groei te bevorderen 3. Maar opnieuw geeft Barro aan dat overheid hier niet teveel
moet ingrijpen: hij wijst op studies die vinden dat het rendement op infrastructurele investeringen nauwelijks hoger is dan op andere
investeringen.
De enige instituties die volgens Barro onschatbare waarde hebben zijn eigendomsrechten, politieke stabiliteit en betrouwbaarheid van de
overheid. De klassieke rol van de overheid dus. Zo blijkt dat hij eigenlijk een heel enge definitie van instituties hanteert: het gaat hem om
de keuze tussen overheid en markt, en het enige criterium is efficiëntie. In de ideale situatie houdt de overheid belastingen laag en laat ze
de markt functioneren. Allerlei instituties in de zin van moreel gedrag en sociale verantwoordelijkheid blijven daarmee buiten beeld,
evenals de afruil tussen efficiëntie en rechtvaardigheid.
Grasduinen in de feiten
Om zijn ideeën te ondersteunen grasduint Barro uiterst selectief in de feiten. Zo laat hij zien dat verlaging van de hoogste belastingschijf
in de VS ertoe heeft geleid dat de hoogste half procent in de inkomensverdeling meer belasting is gaan betalen. Kortom, Laffer had gelijk.
Gemakkelijk wordt de indruk gewekt dat dus belastingverlaging altijd gunstig is. Zorgen over inkomensverdeling, laat staan
inkomensoverdrachten, worden gemakkelijk weggepraat: hogere belastingen zorgen voor minder inkomensongelijkheid door de rijken
arm te maken en voor minder belastinginkomsten. Het kan toch niet de bedoeling zijn om mensen met lagere inkomens tevredener te
maken door de rijken kaal te plukken zonder dat de armen daar materieel beter van worden.
Als harde cijfers tegen Barro’s intuitie of ideologie ingaan, weet hij er wel een draai aan te geven. Uit zijn empirisch onderzoek blijkt dat
een verhoging van de inflatie met 10 procentpunten leidt tot een verlaging van de groei met slechts 0,2 procentpunt. Vervolgens rekent
hij net zolang totdat dit een formidabele aanslag op de welvaart lijkt. Als Groot Brittannië vanaf de jaren zestig niet minder dan tien van
zulke beleidsfouten had weten te voorkomen die ieder over een periode van dertig jaar 0,2 meer jaarlijkse groei hadden opleverd, dan was
het nu het rijkste land van de wereld …
Het boek is dus sterk gekleurd door de persoonlijke opvattingen van de auteur. Dat mag omdat het columns zijn. Ik vraag me wel af voor
wie dit boekje nu, behalve (af en toe) leuk, ook werkelijk interessant is. Voor Nederlandse lezers zijn de meeste hoofdstukken wel erg
Amerikaans. Voor onderzoekseconomen is er toch maar weinig nieuws en voor beleidseconomen is het allemaal erg ongenuanceerd.
Heeft de uitgever erop gerekend dat de naam van Barro automatisch een kassucces oplevert? Wel kunnen studenten economie door dit
werk overtuigd raken van het nut en vooral de brede toepasbaarheid van macro-economie. Hun docenten vinden er provocerende
toepassingen van de theorie waarmee ze in de collegezaal de blits kunnen maken.

R.J. Barro, Getting it right; markets and choices in a free society, MIT Press, Cambridge MA, 1996

1 Th. van de Klundert, Groei en Instituties, over de oorzaken van economische ontwikkeling, Tilburg University Press, 1997.
2 Zie bijvoorbeeld Sethi en Somanathan, The evolution of social norms in common property resource use, American Economic Review,
1996, blz. 766-788; Besley en Coate, An economic model of representative democracy, Quarterly Journal of Economics, 1997, blz. 84-114;
Bilodeau en Slivinski, Toilet Cleaning and Department Chairing, volunteering a public service, Journal of Public Economics, 1996.
3 R.J. Barro, Government spending in a simple model of endogenous growth, Journal of Political Economy, 1990, blz. 103-125.

Copyright © 1997 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)

Auteur