Ga direct naar de content

De Nederlandse econoom

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: maart 27 1996

De Nederlandse econoom
Aute ur(s ):
Klamer, A.
Ve rs che ne n in:
ESB, 81e jaargang, nr. 4051, pagina 267, 27 maart 1996 (datum)
Rubrie k :
Column
Tre fw oord(e n):
economie-beoefening

Waar staat de ideale Nederlandse econoom voor? Vraag het mensen uit het bedrijfsleven en zij zullen het over praktisch en nuttig
onderzoek hebben. Vraag het de politiek en het antwoord komt neer op een econoom die beleidsvoorstellen kan doorrekenen en het
vermogen heeft zijn of haar wetenschap te koppelen aan actuele vraagstukken zoals de Schipholbaan of de EMU. Vraag het een aio en
het gaat over iemand die publiceert en in het internationale academische circus mee kan. Vraag het ee ncommissie en u krijgt een
combinatie van deze drie.
De verwarring verklaart het gerommel in economenland. Het begon zo’n beetje in 1986 met een rapport van de Verkenningscommissie
Economische Wetenschappen waaruit bleek dat de Nederlandse economen internationaal beneden de maat waren. Sindsdien zien we
meer nadruk op de wetenschap van de economie. We weten nu bijvoorbeeld welke Nederlandse economen hoog scoren met publicaties
en citaten. Het lijkt te werken. Veelbelovende Nederlandse economen die hun heil hadden gezocht in de buitenlandse wetenschap zijn
inmiddels teruggekeerd. Onderzoeksinstituten al het CentER en het Tinbergen Instituut timmeren flink aan de wetenschappelijke weg.
Maar met de gestegen wetenschappelijke aspiraties nemen ook de frustraties toe. Op een enkele uitzondering na blijven Nederlandse
economen een marginale rol spelen in de internationale wetenschap. Dat maakt de commissie-Barten onlangs weer duidelijk. En nu komt
een nieuwe Verkenningscommissie uit met een rapport om te melden dat de verhouding tussen fundamenteel en toegepast onderzoek uit
balans is (zie ook deze ESB – red.).
Een onderzoek dat Harry van Dalen en ik zojuist hebben afgerond heeft ons overtuigd dat als iets de Nederlandse economiebeoefening
typeert, dat dit de figuur van Tinbergen is. Zo sterk is zijn invloed dat we aanvankelijk moeite hadden een andere Nederlandse traditie te
zien, namelijk de traditie die we met Hennipman associëren. Vraag het economen als Wolfson en Heertje en u krijgt eerder Hennipman
dan Tinbergen. Dat neemt niet weg dat het beleidsgerichte en toegepaste onderzoek van Tinbergen de toon heeft gezet. Het Centraal
Planbureau was zijn instelling. Economen die wat wilde in dit land gingen naar het CPB of kwamen ervandaan. Het CPB was het scharnier
van Nederland economenland. Vraag in die context naar het ideale archetype van een econoom en het antwoord is de toegepaste
onderzoeker, oftewel de econoom die met behulp van de wetenschap praktische resultaten en nuttige inzichten weet te produceren.
Waardering gaat ook uit naar de beleidsadviseur, oftewel de econoom die zich roert in het overlegcircuit.
De nieuwe generatie Nederlandse economen herkent zich evenwel noch in de toegepaste onderzoeker noch in de beleidsadviseur. Van
Dalen en ik ontdekten dat jonge economen zich als zuivere wetenschappers willen profileren. Zij zoeken internationale erkenning door
middel van publicaties in internationale tijdschriften en deelname aan internationale conferenties. Typische Nederlands discussies zijn
voor deze wetenschappers nauwelijks interessant. Een tijdschrift als dit speelt voor hen niet mee. het CPB is een archaïsche instelling
met een verouderde economische benadering.
De wetenschappers geven aan waarom het verlangen van een evenwicht tussen toegepast en fundamenteel onderzoek moeilijk te vinden
zal zijn. Een wetenschapper moet zich internationaal waar maken en dat doe je niet met kwantitatief onderzoek gebaseerd op Nederlandse
cijfers of onderzoek dat inspeelt op Nederlandse beleidsvraagstukken. Theoretisch onderzoek heeft gewoon meer kans van slagen,
althans zo zien de wetenschappers onder ons dat.
Interessant in dit licht is de recente interactie in dit blad tussen Don van het CPB en Van Damme (ESB, 6 maart 1996). Don verdedigt de
rol van de econoom als toegepast onderzoeker en als beleidsadviseur. Daarmee verdedigt hij een goede Nederlandse traditie. Gelijk heeft
hij. Van Damme zet de normen van de wetenschap in en concludeert dat, getoetst aan die normen, de economen van het CPB tekort
schieten. Hoe had het anders gekund? Toegepaste onderzoekers maken wetenschappelijk weinig kans, zeker niet als ze met Nederland
bezig zijn.
Wat dan wel te doen? De economie doet een suggestie met twee van haar gevierde begrippen, te weten het publiek goed en comparatief
voordeel. Resultaten van fundamenteel economisch onderzoek vormen een publiek goed. Een economische reden om als klein land te
concurreren met de grote jongens is er niet echt. We kunnen net als IJsland, Zuid-Korea, Taiwan en Zwitserland de beste studenten naar
de VS sturen voor een ‘free ride’. Als het een beetje meezit komen een aantal wel terug Wat de strategie betreft zou comparatief voordeel
hier het uitgangspunt moeten zijn. Een inhoudelijk voordeel van Nederland is haar geschiedenis en haar corporatische economische
orde. Dat verklaart dat een economisch historica als Deirdre McCloskey hier naar toe komt om de vorming van ‘bourgeoi virtues’ te
bestuderen. Als Nederland een traditie heeft in toegepast onderzoek, economisch methodologie (dat laatste is toevallig wel zo, in
tegenstelling tot wat een aantal wetenschapper denken) of toevallig een uitmuntende specialist in huis heeft, dan moeten wij,
Nederlandse economen daar alles op inzetten. Alleen op die wijze behoudt de Nederlandse econoom een herkenbare identiteit.

Copyright © 1996 – 2003 Economisch Statistische Berichten ( www.economie.nl)

Auteur