Ga direct naar de content

Ondernemende politiek

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: maart 13 1996

Ondernemende politiek
Aute ur(s ):
Ridder, W.J. de (auteur)
Ridder, W.P de
Ve rs che ne n in:
ESB, 81e jaargang, nr. 4049, pagina 227, 13 maart 1996 (datum)
Rubrie k :
Column
Tre fw oord(e n):
politiek, bestuur

Politiek Den Haag zal een prominentere rol in de Nederlandse economie gaan spelen dan wij de afgelopen decennia gewend zijn
geweest 1. Er is een orde in wording die met recht de ondernemende samenleving mag worden genoemd. Hierin ontwikkelt de politiek
zich tot een ondernemende politiek.
De ondernemende samenleving is kennisintensief en accentueert de eigen verantwoordelijkheid van burgers en ondernemers. Een kleiner
overheidsapparaat beperkt zich tot taken die voor het bedrijfsleven oneigenlijk zijn. De ondernemende samenleving stelt dan ook hogere
eisen aan zowel ondernemers als burgers. Participatie voor eigen rekening en risico wordt verlangd, en bescherming door de overheid is
niet meer vanzelfsprekend. Maar de ondernemende samenleving worstelt vooralsnog met de productiefactoren kennis, arbeid en kapitaal
die in Nederland overvloedig aanwezig zijn, maar verre van optimaal worden benut. De ondernemende politiek weigert in deze situatie te
berusten.
Kennis is voor een hoogontwikkelde samenleving als de Nederlandse de belangrijkste productiefactor. Aangezien kennis in hoge mate
met mensen is verbonden, passen organisatiestructuren zich aan om de aanwezige kennis optimaal te exploiteren. Binnen ondernemingen
krijgen kenniswerkers meer ruimte om hun ideeën te verspreiden door plattere structuren en door het werken in teams waarin met behulp
van kennisuitwisseling kennis wordt ontwikkeld. Het meest kennisintensief zijn de kleine bedrijven, die in netwerken functioneren zoals
teams binnen bedrijven. Toenemende kleinschaligheid is een belangrijk kenmerk van de ondernemende samenleving. In 1970 hadden de
‘Fortune 500’ bedrijven een gezamenlijk aandeel van 20% in de Amerikaanse economie, nu is dat minder dan 10%.
Arbeid is nodig omdat het mensen zijn die de kennis dragen en op basis van die kennis producten en diensten voortbrengen. De
Nederlandse economie heeft grote moeite om voldoende arbeidsplaatsen te scheppen: bij de arbeidsbureaus zijn slechts 40 duizend
vacatures geregistreerd voor 800 duizend werkzoekenden. Bijna 2 miljoen mensen van tussen de 15 en 64 jaar ontvangen een uitkering.
Hoogwaardige arbeidsplaatsen kunnen worden geschapen met behulp van maatregelen om kennis uit de laboratoria in de praktijk te
brengen: onderzoeksscholen, innovatiecentra en clusterprojecten tussen het bedrijfsleven en technologische instituten. Grotere
aantallen mensen vinden echter werk door projecten aan de onderkant van de arbeidsmarkt, zoals Melkert-banen. De hoop dat deze
nieuwe banen ook zonder subsidies in stand blijven, is te vaak ongegrond. Nieuwe stimuleringsmaatregelen als kansenzones en Tante
Agaath-regelingen moeten meer lange termijn perspectief bieden. Ook radicalere oplossingen worden bespreek- baar, zoals het
basisinkomen, bijvoorbeeld in de vorm van een negatieve inkomstenbelasting. De invoering van marktelementen in en de gedeeltelijke
privatisering van de sociale zekerheid vergroten de druk op mensen om actief deel te nemen aan het arbeidsproces. De verzorgingsstaat
loopt ten einde, zorgdenken maakt plaats voor marktdenken.
Kapitaal is er in Nederland ook in overvloed: al jaren heeft Nederland een groot overschot op de betalingsbalans. Opvallend is dat
Nederlandse beleggers veel risico- mijdend vermogen aan het buitenland verschaffen en dat buitenlandse beleggers veel risicodragend
vermogen verschaffen aan Nederland. In het algemeen zijn investeringen die hoogwaardige kennis vereisen het meest risicovol en het
meest winstgevend. De bereidheid bij beleggers om risico’s te nemen neemt de laatste jaren echter toe. Banken stellen niet alleen krediet
beschikbaar, maar participeren ook risicodragend in aandelen van hun relaties. Overdracht van kapitaal kan bovendien samengaan met
overdracht van kennis, op basis waarvan voorstellen voor regionale vermogensmarkten in de maak zijn. Hoogwaardige middelgrote en
kleine bedrijven, die in het algemeen het meest kennisintensief zijn, hebben een voortdurend tekort aan kapitaal, terwijl andere bedrijven
en particulieren vaak veel geld beschikbaar hebben om te beleggen. Zij bezitten bovendien vaak specifieke kennis die zij zelf niet kunnen
toepassen. Een regionale vermogensmarkt brengt beide partijen bij elkaar.
Alle maatregelen die hierboven als voorbeelden zijn genoemd zijn instrumenten in handen van de politiek. De politiek die de
organisatiekracht van de samenleving vergroot, neemt de verantwoordelijkheid voor de Nederlandse concurrentiepositie en betrekt daar
intensief het bedrijfsleven bij. De ondernemende politiek vormt zo het cement tussen ondernemingen, overheidsdiensten, scholen en
universiteiten.
De omschakeling die de politiek doormaakt, eist ook een omschakeling van het bedrijfsleven. Naarmate bedrijfsleven en politiek
afhankelijker van elkaar worden, wordt ‘public affairs’ steeds vaker een kritische succesfactor voor de Nederlandse ondernemer. Het ligt
voor de hand dat het bedrijfsleven en de (nieuwe) marktgerichte politiek gezamenlijk inhoud zullen geven aan de strategie van de
vestigingsplaats Nederland. Daarmee komt een eind aan een decennia lange strijd tussen politiek en bedrijfsleven en keren we terug naar
de tijd van Koning Willem I, de bekendste ondernemende politicus

1 W.J. de Ridder en W.P. de Ridder, Ondernemende politiek. Een visie op Public Affairs , Stichting Maatschappij en Onderneming, Den
Haag, 1996.

Copyright © 1996 – 2003 Economisch Statistische Berichten ( www.economie.nl)

Auteur