Ga direct naar de content

Concurrentie en comparatief voordeel

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: november 1 1995

Concurrence en comparatief voordeel
De economische opkomst van lage-lonenlanden,
waarbij vooral gedacht moet wofden aan de (anden in Zuidoost-Azie en Oost-Europq, heeft nogal
wat angst teweeg gebracht bij de ‘oude’ economische grootmachten, Om nietweggeeoncurreerd te
warden moeten zij met alleen bun toevlucht nerrten
tot protecttonistische maatregelen om de ‘oneerlijke’
concurrence uit de lage-fonenlanden te kunnen pareren, moat ook hun lonen moeten drastisch omlaag.
Als dot laatste niet gebeurt dan ziet de toekomst er
somber uit-voor de VS, Ewropa en japan. Immers,
zo is de redenering, er is op dit moment een rnondiale strijd tussen landen gaande, die vergelijkbaar
is met de concurrentie tussen bij voorbeeld CocaCola en Pepsi Cola, waarbij degerte met de laagste
(loon)kosten of de sterkste eoncurrentiepositie wint.
Met andere woorden, the winner takes it all.
In deze metafoor wordt het coneurrentievermogen van bedrijven vergeleken met dat van landen,
Volgens de in Stanford werkzame eeonoorn Paul
Krugman berust deze vergelijking op onvolledig be,
grip van de betekenis van ‘eornporatief voordeel V
Over dit onbegrip heeft Krugman reeentelijk een felle discussie ontketend .
In de eerste plaafs concurreren bedrijven op andere wijze met elkaar dan tanden. Voor Coca-Cola
is het gunstig als Pepsi-Cola zou verdwijnen:. Op
deze wijze kan het marktaarsdeel van Coca-Cola
immers fors toenemen. Voor landen geldt een dergelijke redenering niet, Hoewel landen produkten verkopen die met elkaar coneurreren, vormen handefspartners ook elkaars afzetmorkt, Als bij voorbeeld
Europe groeit, gaat dit niet ten koste van de VS.: In
tegendeel, de VS kan prafftsren van de grotere Europese afzetmarkt, en luropa op haar beurt van de
wellicht dank zij de export gegroeide afzetmarkt in
de VS. Voor Coca-Cola en Pepsi-Cola is deze redenering veel minder van loepassing orndat de werkrtemers van beide bedrijven een relatief geringe hoeveelheid van elkaars produkt zullen consumeren en
niet van elkaar afhankelijk zin. .;
In de tweede plsats haBdelen landen met elkaar
omdat alle handelspartners er op voorutt gaart door
deel te nemen aan tnternattonab handel, zefc ak
een bepaaid land al zjin^goedierea,minder prodwktief voortbrengt dan iedere handelsoartner* Door arfaeidsverdeling kunnert alle landen zich gaan toeleggen op datgene wat zij relatief het faeste kunnen;
het minst produktieve land zal toch relatief efficient
zijn in het produceren van een bepaald produkt, De
produktiefactoren in dit land kunnen zich het beste
richten op het voortbrengen van dit produkt. Een
analoge redenering gddt voor de produktievere handelspartner. Zo kunnen alle deelnemers proflteren
van internaHonale handel >«Als bij Voorbeey ,een •>,,.;
programmeur zowersneHer:kan typen als beter kan
programmeren dan haar secreWire&se is het toch
voor beiden beter dot de seeretqresse zich toelegt
op datgene wat zij het beste kan ftypenj en de pro-

ESB 22-11-1995

grdmmeur op datgene wcjt: zij het’beste kan (programmeren). Op deze wijze neemt de tptale produktte van beide toe. DW is^de tneorte vdr»j3eilGWBparatieve voordeel (Nobelprijswirtnaar Paul Samuelson
heeft eens gezegd dat het tot de weinige economische theorieen behoort die zowel juist als niet triviaal zijnj,
;
Dit betekent echter ook dat het loon van de secretaresse lager zal moeten zijn dan van de programmeur, omdat uiteindeiijk de prijs van het typewerk als het wordt uitgevoerd door de secretaresse
goedkoper zal moefen zijn dan als het wordf uitgevoerd door de programmetir. De tage produktivsteit
wordf gecompenseerd door een laag loon, terwijl
de hoge produktivtteit van de programmeur een hoger loon toestaat.
In de westerse wereld zijn de lonen hoger dan
in de lage-lonenlanden, omdat de produktiviteit hier
ook hoger is, D5t hoge loon is derhalve niet een
teken van zwakte, maar juist van sterkte, Sommtgen
wijzen er nu op, dot in de westerse wereld de werkgelegenheid in de Industrie relafief is aigenomen,
Dit is echter, in tegenstelling tot wat vaafc wordt
gedacht, niet het gevolg van toenemende concurrentie van de lage-lonentandem De oorzaak htervan is
dat groei van de produktivitett in de dienstenseetor
over het algemeen achterblijft bij die van de industrie. De door velen geconstateerde de-industrialisatie
in de westerse wereld lijkf derhatve eerder het gevolg te zijn van een sterke stijging van de produkfiviteit in de “Industrie dan van toeneraende globalisering v a n d e markt.
•>,-,.-•
Een gevolg van bovenstaande redeneringen is
dat de angst voor lage-lonenlanden in perspeetief
geplaatst kan worden. Men is, door landen te vergelijken met bedrijven, teveel geneigd de ioonkosten
van een economie centraal te stellen. Al te snel
wordt vergeten dat Iage4onenlanden veelal ook de
minder effieiente landen zijn. Bovendien wordt dan
vergeten dat loonverschillen produfctiviteitsverschillen
moeten compenseren. Het zijn juist deze verschillen
waardoor handel voor alle deelnemers de welvaart
doet toenemen.
:
Steven Brakman*

1. P. Krugman, Competftiveness: a jtengerou^ cibsession, Foreign
Affairs, 1994, maart/opril, bl±. 28-44, en juli^augusfus, biz. 198203; P. Krugman, The illusion of conflict in iWewafionat trad«. Peace Economies, Peace Science, and Public Ppft’cy, 199S, winter,
Wz, 9;1;8, zower, biz. 26-30, in deze |t|ikkefl bat Krugman op
overtutgends wijze zien hoe oufeurs ots lesfer Thurow, Sir James
GoWsfliith, fobertteiehj Clyde.Presfewitz;eti-Paa KeHn;edy;basisinzichten uit het vakgebied van de Internationale economische betrekkingen niet hebbeivbegmpen,,, ,,’; ,, ; . , : ,
,
2. Dit betetent dat landen er als totgal op voortfif gaan. Sonimige
gfoepen in de economie kunnen rtadeel oridtmnden van de infefnationale specialisatie.

a

m

* De auteur is
werkzaam bij
de vakgroep
Algemene Economie aan de
Faculteit der
Economische
Wetenschappen van de
RUG.

Auteur