Ga direct naar de content

Indicatoren voor dynamiek

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: juli 12 1995

Indicatoren voor dynamiek
G.B. Dijksterhuis, H.J. Heeres en A.J.M. Kleijweg*

I

n dit artikel wordt eengroot aantal indicatoren voor de dynamiek van de
Nederlandse economie onderzocht op bun onderlinge samenhang. Deze indicatoren
typeren de marktstructuur, het ondernemersgedrag en deprestaties van 29 sectoren.
Uit het onderzoek blijkt dat aan ‘dynamiek’geen eenduidig concept ten grondslag
ligt. Er kunnen minimaal twee onafhankelijke aspecten van dynamiek worden
onderscheiden, te weten marktmacht en toe- en uittreding van bedrijven.

Krantenkoppen als ‘EG pakt kartel van bouwbedrijven aan’, en ‘Bijna 50 kartels willen ontheffing verbod; vooral banken en verzekeraars vrezen vrije
concurrentie” suggereren dat bepaalde sectoren in
Nederland kartelparadijzen zijn, waar meer overlegd
en bekokstoofd wordt dan dat er pogingen worden
gedaan de concurrent de loef af te steken. De vraag
dient zich aan of het vermogen tot aanpassing van de
Nederlandse economie aan zich wijzigende omstandigheden groot genoeg is. In ESB zijn regelmatig
vraagtekens gezet bij het ‘dynamisch gehalte’ van
onze economic1. Wat daarbij opvalt is dat de empirische invulling van het begrip ‘dynamiek’ van auteur
tot auteur verschilt. Dit is niet zo verwonderlijk omdat het begrip nogal vaag is. Zo staat bij Kremers de
achterblijvende binnenlandse groei centraal als maat
voor (geringe) dynamiek. Door Van Bergeijk en Haffner wordt de traagheid in prijsaanpassing ten gevolge van het niveau van de capaciteitsbenutting als
maat voor dynamiek gekozen, bij Thurik is dit kleinschaligheid, bij Van Ark e.a. zijn dit de ontwikkeling
van de toegevoegde waarde, van de werkgelegenheid en van de arbeidsproduktiviteit. Bij inventarisatie blijkt dat er veel variabelen met dynamiek geassocieerd kunnen worden en dat het geen uitgemaakte
zaak is welke variabele (indicator) de voorkeur
heeft2. Om niet in een patstelling te belanden verdient het de voorkeur de dominante factoren voor
dynamiek op te sporen. De vragen die dan ook in
deze uiteenzetting aan bod komen, zijn:
• welke onafhankelijke aspecten zijn er aan
dynamiek te onderscheiden?
• met welke minimaal aantal indicatoren kan
sectorale dynamiek getypeerd worden?
• welke gebruiksmogelijkheden hebben onze
bevindingen voor het economisch beleid?

Indicatoren en dynamiek
Onder dynamiek verstaan we in deze studie het vermogen tot aanpassing aan veranderende omstandigheden. De intensiteit van mededinging speelt in dit
proces een uiterst belangrijke rol. Hoe sterker de

mededinging, hoe beter de marktwerking, hoe
efficienter de allocatie van goederen en diensten,
hoe meer mensen van deze goederen en diensten
gebruik kunnen maken, hoe hoger de welvaart. Een
dynamische omgeving is een onder invloed van concurrentie snel veranderende omgeving. Van de marktpartijen wordt een hoge alertheid, vernieuwingsgezindheid en flexibiliteit verwacht, want anders ‘ligt
men eruit’, en wordt de plaats ingenomen door bedrijven die wel aan deze voorwaarden voldoen. Een
gebrek aan dynamiek van een land als geheel betekent binnen deze begripsbepaling dat men terrein
verliest aan landen die dynamischer zijn.
Dynamiek kan worden gerepresenteerd door middel van een veelheid aan indicatoren. Deze indicatoren hebben betrekking op de structuur van de markt,
op het gedrag van gevestigde en mogelijk tot de
markt toetredende ondernemers en op het resultaat
van dat gedrag, de ‘performance’3. Bij gedrag kan gedacht worden aan het starten van nieuwe bedrijven,
bedrijfsbeeindiging, het introduceren van vernieuwingen (innovaties), het in gang zetten van (uitbrei-

* De auteurs zijn werkzaam bij het HIM te Zoetermeer.
Zij bedanken Marcel Lever, Roy Thurik, Wessel Visser en
Sander Wennekers voor nun commentaar. Dit artikel is
gebaseerd op Indicatoren voor de dynamiek van de Nederlandse economie: een sectorale analyse, Research Report
9408/N, EIM, Zoetermeer.
1. Zie o.a. A.L. Bovenberg, Overvloed en onbehagen, ESB,
6 februari 1991, biz. 144-148, J.J.M. Kremers, Naar een sterkere binnenlandse groeidynamiek, ESB, 11 november 1991,
biz. 1228-1232, P.A.G. van Bergeijk en R.C.G. Haffner, Op
zoek naar dynamiek, ESB, 20 januari 1993, biz. 52-56; A.R.
Thurik, Is de Nederlandse Industrie wel zo weinig dynamisch? ESB, 28 april 1993, biz. 385-387; C. van Gent, Nederland: een geval apart!, ESB, 12 mei 1993, biz. 442-443; B.
van Ark e.a., Het dynamische tekort van Nederland, ESB, 8
december 1993, biz. 1131-1134 en A.R. Thurik, Dynamiek
en kleinschaligheid, ESB, 24 augustus 1994, biz. 732-737.
2. Zie voor een overzicht A.R. Thurik, 1994, op.cit.
3. Op basis van het structure-conduct-performance-paradigma, zie o.a. KM. Scherer en D. Ross, Industrial market
structure and economic performance, Rand-McNally, Chicago, 1990.

dings-)investeringen, het maken van prijs- en marktverdelingsafspraken (kartels), misbruik van economische machtspositie en het opslokken van concurrende bedrijven (vijandige overnames). Dit gedrag
wordt voor een groot deel ingegeven door de marktstructuur (concentratie en toegankelijkheid) en de te
verwachten resultaten.
Tabel 1 bevat de 17 hier gebruikte dynamiekindicatoren, ingedeeld naar marktstructuur, gedrag en
behaalde uitkomst . De verwachte samenhang met
dynamiek is in de laatste kolom aangegeven met een
‘+’ voor positieve samenhang en een ‘-‘ voor negatieve samenhang. De motivering van de verwachtingen
is hieronder aangegeven.

Concentratie van aanbieders
Als de concentratie van ondernemingen op een
markt hoog is dan neemt de kans toe dat ondernemers hun prijs- en marktgedrag op elkaar afstemmen.
Anders gezegd, de kans op een succesvol kartel is
groter als het aantal op de markt opererende bedrijven kleiner is. De nationale concentratie boet vanwege toenemende marktintegratie binnen de EG en een
groter aantal wereldmarkten wel aan waarde in, maar
levert desondanks in veel toetredings- en perfbrmancestudies een significante bijdrage5.

Tabel 1. Dynamiekindicatoren en bun vertvacbte samenbang met

dynamiek
Indicator

verwachte samenhang met dynamiek

Marktstructuur
concentratie aanbieders (‘seller concentration’)
kleinschaligheid (Theilcoefficient)
concentratie kopers (‘buyer concentration’)
concentratie aanbieders & deconcentratie kopers
aandeel consumptiegoederen in de afzet
binnenlands marktaandeel
exportaandeel
reclame-intensiteit
kapitaalintensiteit

+

+

+

Ondernemersgedrag
toetreding (geschaald op het totaal aantal bedrijven)

+

uittreding (geschaald op het totaal aantal bedrijven)

+

innovatie-input (R&D-input intensiteit)
ontwikkeling investeringen (volume)

+
+

Resultaat
winstgevendheid
ontwikkeling binnenlandse afzet (volume)
ontwikkeling buitenlandse afzet (volume)
innovatie-output (R&D-output intensiteit)

+/+
+
+

Concentratie van kopers
Naarmate de concentratie aan de vraagkant van de
markt hoger is bezitten de afnemers meer marktmacht. Dit kan zelfs tot gevolg hebben dat zekere
machtsposities aan de verkoopkant te niet gedaan
worden door concentratie aan de vraagkant. Zo zal

marktpositie nog verder uit te bouwen. Dit gaat na-

melijk ten koste van (plaatselijke) concurrenten en
misschien op den duur wel ten koste van henzelf,
omdat de mogelijkheden voor uitbreiding van de binnenlandse afzet gering zijn.

bij voorbeeld de vraagkant van de markt het ontstaan
van kartels aan de aanbodkant niet accepteren. Het is
dus vooral een hoge concentratie aan de verkoopkant in combinatie met een lage concentratie aan de
vraagkant die tot een geringe dynamiek kan leiden.

Kleinschaligheid en aandeel consumptiegoederen
Kleinschaligheid, gerepresenteerd door middel van
de Theilcoefficient (een concentratiemaat met een
hoge waarde bij aanwezigheid van veel kleine bedrijven in een sector en een lage waarde bij weinig grote bedrijven), kan gezien worden als tweede maat
voor de concentratie van aanbieders (maar met tegengesteld teken). Het aandeel consumptiegoederen is
een tweede meting voor de concentratie van de kopers: hoe meer consumptiegoederen er verkocht worden, hoe meer kopers er zijn, hoe minder concentratie er aan de vraagkant is .

Binnenlands marktaandeel
Een hoog aandeel van een sector op de binnenlandse markt impliceert een lage importconcurrentie. Het
is een indicatie voor een markt die afgeschermd is tegen concurrentie vanuit het buitenland en hangt dus
samen met een geringe dynamiek. Vaak spelen natuurlijke barrieres zoals hoge vervoerskosten (b.v.
wegtransport bij de cementindustrie) of een vereiste
korte afstand tot de consument (b.v. bij bakkers) een
belangrijke rol. Voorts is het de vraag of sectoren met
een hoog marktaandeel op de vaak afgeschermde
binnenlandse markt, voldoende prikkels hebben hun

ESB 19-7-1995

Exportaandeel
Het exportaandeel is in zekere zin de pendant van
het binnenlands marktaandeel. Een hoger exportaandeel zal in het algemeen met meer concurrentie
samenhangen. De betreffende sector moet dientengevolge dynamischer zijn. Er zijn echter uitzonderingen. Internationaal opererende bedrijven kunnen op
de binnenlandse markt soms hoge marges aanhouden om een agressieve prijspolitiek op de buitenlandse markt te financieren. Voorwaarde bij dit gedrag is
wel dat het niet door importconcurrentie of toetreding van bedrijven te niet kan worden gedaan.

Reclame-intensiteit
Hoge uitgaven aan reclame duiden in de regel op
een grote produktdifferentiatie en op een grote
naamsbekendheid, gepaard gaande met merkentrouw van de consument. De kansen voor nieuwkomers nemen daardoor af. Met name de, door
4. De indeling van de indicatoren naar structuur, gedrag
en resultaat is niet altijd eenduidig. Zo wordt de reclameintensiteit mede door gedrag be’invloed.
5. Zie L. Sleuwaegen en H. Yamawaki, The formation of the
European common market and changes in market structure

and performance, European Economic Review, 1988, biz.
1451-1475.
6. Zie Y.M. Prince en A.R. Thurik, Price-cost margins in
Dutch manufacturing, effects of concentration, business
cycle and international trade, De Economist, 1992, biz. 310-

335.

intensieve reclamecampagnes opgebouwde, ‘imagedifferentiation’ vormt een belangrijke toetredingsbarriere . Daar staat tegenover dat hoge reclame-uitgaven moeten worden bekostigd uit hogere prijzen,
hetgeen de kansen van toetreders weer vergroot. Per
saldo wordt verwacht dat een hoge reclame-intensiteit een negatieve invloed op de dynamiek uitoefent.

Kapitaalintensiteit
Sectoren waarin de kapitaalintensiteit hoog is, kennen veelal hoge entreebarrieres. Het is enerzijds voor
potentiele ondernemers moeilijk voldoende startkapitaal te vergaren (vanwege zowel een hoge intensiteit
van kapitaal als een hoge ‘minimum efficient scale’),
anderzijds zijn de uittredingskosten hoog.

werkstelligen. Groei doet de Winstgevendheid vrijwel
altijd toenemen (vanwege aanpassingsprocessen ontstaan tijdelijke ‘monopolies’). Deze winsttoename is
onder volledige concurrentie tijdelijk van aard. Bij
groei dienen wel enige kanttekeningen gemaakt te
worden. Zo kan de groei van de buitenlandse afzet
meer veroorzaakt worden door een zich snel interna-

tionaliserende markt dan door de dynamiek van de
markt. Voorts kan een lage groei van sectoren die
voornamelijk opereren op de binnenlandse markt
niet zonder meer gelijkgesteld worden met een gebrek aan dynamiek. Er kan bij voorbeeld een produkt gemaakt worden dat aan de regionale markt
gebonden is en waarin weinig groei mogelijk is.

R&D-output (produktvernieuwing)
Toe- en uittreding
In een periode van groei zal de toetreding onder volledige concurrentie ceteris paribus hoger zijn dan onder niet-volledige concurrentie. Immers, onder volledige concurrentie lokt overwinst toetreding uit totdat
de overwinst is verdwenen, terwijl dit proces bij nietvolledige concurrentie eerder stopt. Hetzelfde geldt
in een neergaande markt voor uittreding. Daarnaast
hangen toe- en uittreding in een sector veelal sterk
samen door de geringe overlevingskans van nieuwe
bedrijven8. Hoge toetreding en hoge uittreding corresponderen met een hoge dynamiek.

Innovatie-intensiteit (R&D-input)
Wanneer bedrijven voldoende innoveren op net gebied van produkt- en procesontwikkeling bouwen zij
een concurrentievoordeel op (‘first-mover advantage’). De hieruit voortkomende ‘overwinst’ kan worden aangewend voor extra investeringen in produktiecapaciteit en het uitbuiten van mogelijkheden.

Ontwikkeling investeringen
Naarmate de investeringen van bedrijven hoger zijn,
zullen ondernemers meer mogelijkheden op de
markt zien en zal er meer vertrouwen in de toekomst
zijn. Dit gaat veelal gepaard met alertheid, inzicht,
aanpassingsvermogen en vitaliteit, kortom dynamiek.

Winstgevendheid
Winstgevendheid is een noodzaak voor het bedrijfsleven. Bij voortdurende hoge Winstgevendheid in een
sector is er echter sprake van te weinig dynamiek.
Voldoende toetreding om dit te hoge winstniveau af
te romen wordt dan op een of andere manier belemmerd. Immers, wanneer de Winstgevendheid gedurende langere tijd hoog is, verwachten nieuwkomers
dat zij hun investeringen in korte tijd kunnen terugverdienen. Vice versa zullen de minst rendabele bedrijven hun activiteiten bij een te laag winstniveau
staken, tenzij zij verwachten dat er weer een periode
met voortdurende hoge winsten komt. Dus het nietuittreden van bedrijven bij een te laag winstniveau is
eveneens een indicatie voor een geringe dynamiek .

Ontwikkeling afzet
Over het algemeen hangt produktiegroei samen met
hoge dynamiek. Ondernemers moeten immers concurrerend of innovatief produceren om groei te be-

Het genereren van nieuwe produkten of produktvormen is van essentieel belang om te kunnen blijven
concurreren met andere binnenlandse en buitenlandse producenten. Door een goedlopende produktvernieuwing wordt, zoals hierboven geschetst, een tijdelijk voordeel behaald, waarmee de Ontwikkeling van
de volgende innovatie weer betaald kan worden.
Vergroting van het aandeel nieuwe produkten in de
afzet vermindert bovendien de kwetsbaarheid voor
conjuncturele fluctuaties. Op sectorniveau associeren
we een hoog aandeel nieuwe produkten in de afzet
met een hoge mate van dynamiek10.
De indicatoren hebben betrekking op 29 sectoren die
tezamen het gehele particuliere bedrijfsleven exclusief landbouw en delfstoffenwinning opspannen. De
sectoren staan, met de afkortingen die verderop in
de figuren gebruikt worden, in label 2 vermeld.

Concept van de dynamiek-indicatoren
Met behulp van een Principale Componenten Analyse (PCA) is de samenhang tussen de 17 indicatoren
bestudeerd11. Bij deze analyse worden de belangrijkste onafhankelijke componenten die besloten liggen
in de 17 indicatoren bepaald. Daarbij is een component niet gelijk aan een indicator, maar samengesteld
uit meerdere indicatoren12. Wanneer twee onafhankelijke componenten (twee dimensies) voldoende informatie blijken te bevatten, kan elke sector worden
weergegeven in een plat vlak. De configuratie van de

7. Zie P.M. Scherer en D. Ross, op.cit. biz. 610.

8. Zie o.a. A.J.M. Kleijweg en M.H.C. Lever, Entry and exit
in Dutch manufacturing industries, Research Report
9409/E, EIM, Zoetermeer, 1994.
9. Zie voor een empirische toepassing in de Nederlandse Industrie A.J.M. Kleiweg, Persistence of profits and competitiveness in Dutch manufacturing, Research Report 9302/E,
EIM, Zoetermeer, 1993.
10. Zie A.M. Kleinknecht e.a., Innovatie-indicatoren: vernieuwing in het Nederlandse bedrijfsleven, in: J.W.A. van
Dijk en L.G. Soete (red.), Technologie in een economic met

open grenzen, Samson, Alphen aan de Rijn, 1992.
11. Zie I.T. Jolliffe, Principal Component Analysis, SpringerVerlag, New York, 1986. De indicatoren zijn gestandaardiseerd (gemiddelde nul, standaarddeviatie een) zodat de
analyse uitgevoerd is op de matrix met correlaties tussen de
indicatoren.

29 sectoren in dit vlak kan vervolgens worden gein-

terpreteerd aan de hand van de afstanden tussen de
sector-punten in dit vlak. Liggen er een aantal dicht
bij elkaar dan zullen er overeenkomsten tussen de
betreffende sectoren zijn. Afwijkende sectoren
(outliers) kunnen zo ook worden opgespoord.
De 17 indicatoren kunnen ook in dit vlak worden
weergegeven. In het genoemde vlak is dan aan de
ligging duidelijk te zien dat er correlaties tussen een
aantal indicatoren bestaan. Bij een hoge positieve
correlatie liggen de indicatoren dicht bij elkaar en bij
een hoge negatieve correlatie liggen ze ten opzichte
van de oorsprong ver van elkaar af. Een maat voor
de hoeveelheid informatie die een onderliggende
dimensie bevat is de hoeveelheid variantie die door
de dimensie Verklaard’ wordt. De varianties staan in

figuur 1. De eerste twee dimensies verklaren tezamen 49% variantie. De derde dimensie voegt daar

11% aan toe. Gezamenlijk verklaart een drie-dimensionale oplossing 60% van de totale variantie.

Idealiter zou er bij analyse een onderliggend
dynamiek-concept naar voren komen. Op grond van
de verklaarde variantie van 34% in de eerste dimensie kan geconcludeerd worden dat dit niet het geval
is. De indicatoren geven aanleiding tot een twee- of
drie-dimensionaal concept. Dynamiek kan dus voor
de hier gebruikte sectoren en indicatoren moeilijk
eenduidig gedefinieerd worden.
Op grond van de berekende onderliggende dimensies zijn in figuur 2 de indicatoren in het vlak
van de eerste en tweede dimensie weergegeven. In
figuur 2 valt op dat de eerste dimensie voor het grootste deel bepaald wordt door de indicator voor kleinschaligheid en de twee indicatoren voor concentratie
van aanbieders.
De eerste dimensie kan worden omschreven als
een marktmacht-dimensie. Links op deze dimensie,
met hoge scores op de Theilcoefficient, liggen de sectoren met veel kleine bedrijven (kleinschaligheid), ertegenover, rechts op de dimensie, liggen de sectoren
met een hoge concentratie aanbieders. Er blijkt niet
veel onderscheid tussen een hoge concentratie van

aanbieders en de combinatie van een hoge concentratie bij de aanbieders en een lage concentratie bij de

afnemers. De correlatie tussen deze indicatoren is
hoog (0,82).
De tweede dimensie laat een onderscheid zien
tussen de op het binnenland en de op het buitenland
gerichte sectoren. De kapitaalintensiteit blijkt daarbij
Figuur 1. Verklaarde variantie per dimensie

11 12 11 14 I I
I I

ESB 19-7-1995

Tabel 2. De 29 sectoren in de Nederlandse economic, met de
drieletterige code die in defiguren wordt gebruikt
Sector

Industrie
dierlijke voedingsmiddelen
genotmiddelen

code

idv

igm
iov
overige voedingsmiddelen
textiel/kleding/leder
itk
hout/meubel/bouwmaterialen ihb
ipa
papierindustrie
grafisch en uitgeverijen
igu

aardolie
basischemie
chemieprodukten
kunststof en rubber
basismetaal
metaalprodukten
machines
elektrotechnisch

transportmiddelen
instr./optisch en overig

iao
icb
icp
ick
iba
imp
ima
let
itr
iio

sector

code

Bouw
bouwbedrijven

bbo

bouwinstallaiedr

bin

Handel
groothandel

grh

detailhandel

det

horeca
auto&reparatie

hor

Dienstverlening
transport
bankwezen
verzekeringswezen
makelaardij
overige zak. en fin. diensten

overige diensten

een belangrijkere rol te spelen dan de exportgerichtheid. De tweede dimensie kan worden omschreven
als kapitaalintensiteit/export-orientatie. Het is verassend dat de kapitaalintensiteit positief gecorreleerd is
met het exportaandeel en negatief met het binnenlands marktaandeel. Sectoren waarin de kapitaalintensiteit hoog is, kennen veelal hoge entreebarrieres,
omdat het voor potentiele ondernemers moeilijk is
voldoende startkapitaal te vergaren (vanwege zowel
een hoge intensiteit van kapitaal als een hoge minimum efficiente schaal). Ook zijn de uittredingskosten
hoog. Dientengevolge wordt verwacht dat kapitaalintensieve sectoren minder dynamisch zijn dan kapitaalextensieve. Voor het exportaandeel geldt het omgekeerde: naarmate het exportaandeel hoger is zal in
het algemeen de concurrentie toenemen, zodat de
betreffende sector dynamischer is. Een hoog aandeel

van een sector op de binnenlandse markt hangt in
het algemeen samen met lage importconcurrentie en
kan dientengevolge samenhangen met een geringe
dynamiek. De interpretatie van de tweede dimensie
in termen van dynamiek blijkt dus lastig te zijn.
Het is opvallend dat een hoge kapitaalintensiteit
niet correleert met een hoge concentratie van aanbieders (dat wil zeggen dat de kapitaalintensiteit niet
langs de eerste dimensie ligt). Er zijn hoog-geconcentreerde sectoren met een lage kapitaalintensiteit (bij
voorbeeld het verzekeringswezen) en omgekeerd (bij
12. In de onderhavige analyse bevat de datamatrix 29 rijen
(de sectoren) en 17 kolommen (de indicatoren). De 29
sectoren vormen een configuratie van punten in een 17dimensionale ruimte die wordt opgespannen door de indicatoren, immers voor elke sector zijn er 17 coordinates
Omdat de 17 indicatoren niet allemaal onderling ongecorreleerd zullen zijn (ze staan niet loodrecht op elkaar in de
ruimte) kan ‘worden volstaan’ met een lager aantal onderliggende dimensies. De componenten langs de assen worden
(onder de voorwaarde dat zoveel mogelijk variantie wordt
verklaard) de Principale Componenten genoemd en staan
wel loodrecht op elkaar staan.

are

trp
zbw
zvw
zog

zoz
odi

Figuur 2. Configuratie van de 17 indicatoren in bet vlak van dimensie de marktmacht (borizontaal) en de dimensie kapitaalintensiteit/exportorientatie (verticaal)

kapitaalintensiteit

met andere variabelen. De variatie in de
bedrijvendynamiek staat dus los van de
variatie in de overige indicatoren .
Resumerend kan gesteld worden dat
dynamiek vanuit een meerdimensionale invalshoek bekeken dient te worden. Marktmacht (dimensie 1) en bedrijvendynamiek

conccntra&c
vngen

D exportaandeel
onlwikkeling
aanbiedera

innovatie output

innovatie input

D

toctrediog
lecumc inlensitdt
ootwikkeling
investeringen0
TheflcoBficient

consul ptie goedereo

deconc. kopen

ontvnkkeling
•fat

marktaandeed

(dimensie 3) dienen in ieder geval als onderdeel van dynamiek beschouwd te worden. Dit is schematisch met een pijl aangegeven in figuur 3. Een lage marktmacht
bemoeilijkt het maken van allerlei afspraken, terwijl een hoge bedrijvendynamiek
corresponded! met een relatief gemakkelijke toegang tot de markt. Mogelijkerwijs
kan kapitaalintensiteit/export-orientatie
(dimensie 2) aan de definitie van dynamiek
toegevoegd worden. Zowel de kapitaalintensiteit als het exportaandeel zijn sterk
negatief gecorreleerd met het binnenlands
marktaandeel. Een hoog binnenlands aandeel duidt ceteris paribus op een afgeschermde markt. Derhalve zou ondanks
het feit dat een hoge kapitaalintensiteit een
toetredingsbarriere vormt, een hoge score
op kapitaalintensiteit/export-orientatie kunnen samenhangen met veel dynamiek.

Figuur 3- Configuratie van de 17 indicatoren in bet vlak van de dimensie marktmacbt (borizontaal) en de dimensie bedrijvendynamiek (verticaal)

toebeding

-2,

-.4

Configuratie van de sectoren

In hetzelfde vlak als waarin figuur 2 en
figuur 3 de 17 indicatoren zijn getekend,
zijn in figuur 4 en figuur 5 de 29 sectoren
weergegeven.
In figuur 4 is te zien dat alle industriehoge dynamiek
P.
sectoren (eerste letter van de afkorting is
een T) in een aaneengesloten deel van het
vlak liggen. De omschrijvende polygoon
van de industriesectoren is in figuur 4 ingeTheilcoJffici&it
tekend. De industriesectoren vormen een
relatief homogene groep vergeleken met
exportaandeel
ontwikketing *\
D
de niet-industriesectoren. In figuur 4 is te
fovMIaWpO” codsumpt egoedena
zien dat de industrie-sectoren transportmidinnovatie input
reclame unensiteh *.
<\>ntwikkelingl»itenlaadsea&et cone. aanMeden/
innovatie output
delen (itr) en dierlijke voedingsmiddelen
‘-. ^coticentralie vragers
decooc. kopenQ
a
(idv) enigszins van de overige industriesecontwikkding bimKalaHbe abeto vBnstinuositeit
gevendne \
concenlralieaanbieden o
toren afwijken. Deze twee sectoren liggen
meer aan de binnenlandse-marktzijde, in
tegenstelling tot de overige industriesecto^lage dynamiek
. .. . . . . .
ren die in meerdere of mindere mate aan
‘•°
de kapitaalintensieve, exportgeorienteerde
kant liggen. Hierdoor komen de niet-industriesectoren detailhandel (det) en de overivoorbeeld de instrumenten-, optische en overige Inge zakelijke dienstverlening (zoz) binnen de getekendustrie).
de polygoon te liggen.
In figuur 3 zijn de indicatoren in het vlak van de
Een sector die hoog scoort op marktmacht en
eerste en derde dimensie weergegeven. De derde dilaag op bedrijvendynamiek is weinig dynamisch.
mensie wordt vrijwel geheel bepaald door toe- en uitEen tegenovergestelde score duidt op zeer dynamitreding. Om deze reden wordt deze dimensie met ‘bedrijvendynamiek’ aangeduid. Toe- en uittreding zijn
13. Een soortgelijk resultaat werd ook gevonden bij de anasterk gecorreleerd (correlatie is 0,78) en blijken beide
lyse van regionale dynamiek, zie Kleinschalig Ondernemen
op het gekozen aggregatieniveau en over de gehele
1994, deel 2: Regionaal-economische dynamiek en werkgeeconomic bekeken, nauwelijks gecorreleerd te zijn
legenheidscreatie, EIM, Zoetermeer, 1994.
uittrcding

sche sector. In figuur 5 laat de eerste dimensie, ‘marktmacht’ een onderscheid zien
tussen de ‘machtige’ sectoren bankwezen
(zbw), genotmiddelenindustrie (igm) en
verzekeringswezen (zvw) aan de rechterkant in de figuur, en de sectoren met veel
kleine bedrijven aan de linkerkant (auto &
reparatie-sector (are)). In de figuur valt
vooral op dat de textiel/kleding/leder-industrie (itk) ver van alle andere sectoren
verwijderd ligt. Deze sector ligt hoog op de
‘bedrijvendynamiek’- dimensie (veel toeen uittreding), het is een zeer turbulente
sector. Na de textiel/kleding/leder-industrie zijn de groothandel (grh) en de overige
diensten (odi) het rneest turbulent. Een
zeer lage toe- en uittreding vindt plaats in
de sectoren auto & reparatie (are), makelaardij (zog) en bankwezen (zbw). Bij het
bankwezen kan een lage toe- en uittreding
gezien de aard van de activiteiten wel begrepen worden, bij kleinschalige en op het
binnenland georienteerde sectoren als auto
& reparatie en makelaardij is de lage toeen uittreding opvallend.

Figuur 4. De 29 sectoren in het vlak van de dimensie marktmacht (borizontaal) en
de dimensie kapitaalintensiteit/exportorientatie (verticaal)

zbw

Tenslotte
Figuur 5. De 29 sectoren in bet vlak van de dimensie marktmacht (borizontaal) en
de dimensie bedrijvendynamiek (verticaal)
Er zijn studies waarin de exportorientatie
als maat voor dynamiek gebruikt wordt.
Andere studies stellen kleinschaligheid of
de ontwikkeling van de sectorale groei centraal bij het bepalen van de dynamiek van
sectoren. Wij stellen dat er van een meerdimensionale invalshoek uitgegaan dient te
worden. In ons onderzoek worden drie dimensies belicht.
hoge dynamiek
Marktmacht en bedrijvendynamiek dieodi
nen in ieder geval in een dynamiekmeting
betrokken te worden. Een lage marktmacht
bemoeilijkt het maken van allerlei afspraken en een hoge bedrijvendynamiek correspondeert met een hoge toegankelijkheid
hot
1*0
van de markt. De minst dynamische sector
vormt het bankwezen, de meest dynamische de groothandel.
Mogelijkerwijs kan kapitaalintensiteit/exportorientatie aan de definitie van

<&.

.idv

“*o

dynamiek toegevoegd worden. Zowel de
kapitaalintensiteit als het exportaandeel
zijn sterk negatief gecorreleerd met het binnenlands marktaandeel. Een hoog binnen-

lage dynamiek

lands marktaandeel duidt ceteris paribus
op een afgeschermde markt. Derhalve zou
ondanks het feit dat een hoge kapitaalintensiteit een toetredingsbarriere vormt, een hoge score
op kapitaalintensiteit/exportorientatie kunnen samenhangen met veel dynamiek. Met deze toevoeging
blijft het bankwezen de minst dynamische sector. Bij
onze analyse is de bestudering van ‘outliers’ intrigerend. De beleidsmaker kan vanuit reguleringsoogpunt de ligging van de sectoren op een of meerdere
aspecten inspecteren. Dan blijkt bij voorbeeld dat de
auto- en reparatiesector zeer dynamisch is op het

ESB 19-7-1995

aspect marktmacht, terwijl deze sector het minst dynamisch is op het aspect bedrijvendynamiek. Onder
invloed van dereguleringsmaatregelen zal de ligging
van sectoren in de tijd gezien veranderen. Het succes
van het overheidsbeleid gericht op verbetering van
de marktwerking kan op deze manier in beeld gebracht worden.
Garmt Dijksterhuis, Hendrik-Jan Heeres en
Aad Kleijweg

Auteurs