Ga direct naar de content

Lagere lasten voor de onderkant

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juli 5 1995

Lagere lasten voor de onderkant
Ondanks een forse banengroei blijft de werkloosheid
hoog. De reden is dat steeds meer baanwisselaars,
schoolverlaters en herintreders zich aanbieden op de
arbeidsmarkt. Langdurig werklozen en gedeeltelijk
arbeidsongeschikten hebben het nakijken. lemand
die langdurig werkloos blijft mist recente werkervaring en wordt soms gestigmatiseerd. Daarnaast is
voor sommige landgurig werkozen de afstand tot de
arbeidsmarkt te groot geworden. Zo gaat een alleenverdiener in de bijstand er niet op voruit als hij gaat
werken tegen het wettelijk minimumloon. Een alleenstaande gaat van zeventig naar honderd procent van
het minimumloon en bouwt pensioen op, maar
verliest inkomensafhankelijke subsidies. Het geringe
verschil tussen een baan en een uitkering drukt het
effectieve arbeidsaanbod.
Met de omvangrijke wig tussen wat een werknemer de werkgever kost en wat een werknemer netto
te besteden heeft loopt Nederland uit de pas. Omdat
er een enorme behoefte is aan eenvoudige banen,
ligt het voor de hand de lastenverlichting voor 1996
zoveel mogelijk te richten op de onderkant van de
arbeidsmarkt. Na een strijd tussen de minister van
Financien, Zalm, en de minister van Sociale Zaken,
Melkert, heeft het kabinet besloten een generieke
afdrachtkorting voor werkgevers van 850 gulden per
werknemer in te voeren en daar bovenop een specifieke afdrachtkorting van 1000 gulden voor elke
werknemer die tussen 100 en 115% van het minimumloon verdient. De loonkosten worden daardoor
verlaagd met 6% voor een werknemer met het minimumloon en 0,7% voor een werknemer met twee
keer modaal. Met een soortgelijk pakket voor 1997
en 1998 komt de totale eliminatie van werkgeverslasten op het minimumloon in zicht.
De werkgevers willen echter een vergelijkbare
lastenverlichting voor hoogbetaalde en laagbetaalde
werknemers, dus bij voorbeeld voor beide 6%. Omdat dit ook de loonkosten verlaagt van werknemers
die toch al verzekerd zijn van een baan, is dit een
geldverslindende operatic. Bovendien is in een aantrekkende conjunctuur waar bedrijven flinke winsten
maken een verdere lastenverlichting voor deze bedrijven onzin.
Een gevolg van de afdrachtkorting is dat werknemers in het onderste segment van de arbeidsmarkt
minder snel zullen doorstromen naar beter betaalde
banen, want dan loopt men de specifieke afdrachtkorting mis. Veel van de werklozen die in het onderste segment van de arbeidsmarkt terecht komen, hebben toch al geen hoge verdiencapaciteit en weinig
doorgroeimogelijkheden. Daarom moet de specifieke
afdrachtkorting niet alleen groter, maar ook gestaffeld zijn. Te denken valt bij voorbeeld aan een aditionele specifieke afdrachtkorting van 500 gulden voor
het segment tussen 115 en 130% van het minimumloon.

ESB 5-7-1995

Financiering van de afdrachtkortingen vereist het discontinueren
van de franchise in de door werkgevers te betalen ziekenfondspremies.
Omdat deze franchise alleen terecht
komt bij mensen in het ziekenfonds, scheelt deze franchise een
procent koopkracht voor werknemers onder modaal. Zolang de regering een ander instrument vindt om
de koopkracht van de minima op
peil te houden, hoeft van de franchise in de te betalen ziekenfondspremies geen halszaak gemaakt te
worden. Een mogelijk alternatief is
immers een verhoging van de belastingvrije som (desnoods alleen voor
F. van der Ploeg
de minima) gefinancierd met een verhoging
van het tarief van de eerste schijf in de inkomstenbelasting.
Naarmate het lukt meer werklozen aan de slag te
helpen, stijgt het bedrag dat voor de afdrachtkortingen benodigd is. Overigens mogen deze ‘tegenvallers’ volgens de huidige regels van de budgetdiscipline ten koste van het financieringstekort gaan.
Is het met het oog op de werkgelegenheid niet
beter de generieke afdrachtkorting te vervangen door
een tariefsverlaging? Het kabinet is een antwoord
schuldig op de vraag of het, nu de grote bedrijven
spectaculaire winsten boeken en er toch via de achterdeur van een hogere belastingvrije som (voor de
minima) een bevredigend koopkrachtbeeld gerealiseerd moet worden, niet beter was geweest de lastenverlichting aan burgers in plaats van aan bedrijven te
geven. De laagste inkomens hebben toch al het meeste te lijden van de afgesproken privatisering van de
WAO en de ingrepen in de volksgezondheid (zoals
de invoering van een eigen risico en de versobering
van het ziekenfondspakket).
Ook moet de vraag gesteld worden of het niet beter was geweest de lastenverlichting aan werknemers
te geven. Zo heeft een afdrachtkorting in de inkomstenbelasting voor de laagst betaalde werknemers het
voordeel van administratieve eenvoud en is het moediger dan sluipenderwijs de afstand tussen uitkering
en werk te vergroten door bevriezing van de uitkeringen. Zo’n ‘earned income tax credit’ nivelleert onder
werkenden, maar stimuleert loonmatiging, korter werken en dus de werkgelegenheid. De afstand tussen
loon en uitkering neemt toe en daarom zullen sommige werklozen wellicht eerder bereid zijn een baan te
accepteren. Het aantal werklozen is echter vele malen groter dan het aantal vacatures. Daarom vindt het
kabinet een verslechtering van de inkomensverhouding tussen werkenden en uitkeringsgerechtigden
terecht onacceptabel en dus een ‘earned income tax
credit’ inopportuun.

Auteur