Ga direct naar de content

Walvisbescherming: quotum of moratorium?

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: juni 14 1995

isserij

Walvisbescherming:
quotum of moratorium?
Een internationaal besluit om walvissen te gaan vangen, kan heel
goed economisch warden onderbouwd.

Enige jaren geleden werd natuur- en
milieuminnend Europa opgeschrikt
door het plan van de Noren de commerciele walvisvaart te hervatten. Het
plan voor 1995 is om ruim 200 dwergvinvissen te vangen . Op verschillende niveaus wordt actie ondernomen
om te trachten de Noorse walvisvaarders te beletten deze plannen ten uitvoer te brengen. Vorige week diende
Nederland in het Internationale Walvis
Comite een motie in waarin Noorwegen werd opgeroepen van verdere
commerciele walvisjacht af te zien. De
oorzaak van alle opschudding is het
conflict tussen private gebruikswaarden en publieke niet-gebruikswaarden van walvissen. In dit artikel willen we dit conflict vanuit economisch
oogpunt nader beschouwen. We concluderen dat de Noren wellicht het
voordeel van de twijfel verdienen, alhoewel enige onzekerheid blijft bestaan.

Geschiedenis
De walvisvaart heeft een slechte
reputatie in veel westerse landen.
Gezien de snelheid waarmee walvispopulaties gedecimeerd zijn, is dat
alleszins begrijpelijk. Het stond tot
aan het begin van de tweede wereldoorlog ieder land vrij zoveel walvissen te vangen als het maar wilde. Om
aan de overbejaging, die hiervan het
gevolg was, een einde te maken werd
in 1946 het Internationale Walvis
Comite (IWC) opgericht2. In het IWC
probeerden de walvisvarende landen
tot afspraken te komen over populatiebeheer ten behoeve van een zo efficient mogelijke vangst. In de loop der
tijd werden meer en meer niet-walvisvarende landen lid van het IWC.
Uiteindelijk raakten de walvisjagers
in de minderheid, en werden de oorspronkelijke doelstellingen van het
IWC naar de achtergrond gedrongen.

In 1982 besloot het IWC tot het instellen van een moratorium op de
commerciele walvisjacht. Dit besluit
gold voor alle soorten en werd gee’ffectueerd in 1985. Oorspronkelijk zou
het moratorium gelden tot 1990. Vanaf
dat jaar is tot nu toe steeds besloten
het vangstverbod te verlengen. In
1993 tekende Noorwegen formeel bezwaar aan tegen het moratorium zodat het officieel niet langer gebonden
was aan het besluit. Vervolgens kondigden de Noren aan 300 dwergvinvissen te zullen vangen in 1994, hetgeen
ook geschiedde.
Dwergvinvissen komen wereldwijd
nog in redelijke aantallen voor. Een
verklaring voor het feit dat de populaties relatief met rust gelaten waren is
gelegen in de geringe waarde van
dwergvinvissen in vergelijking met de
grotere soorten. De walvisvaarders
raakten pas gemteresseerd in de
dwergvinvissen toen populaties van
andere soorten zo in aantallen waren
teruggelopen (en de quotas van het
IWC zo klein waren) dat de meer
waardevolle soorten (bijna) niet meer
voor exploitatie in aanmerking kwamen.
Het Noorse besluit veroorzaakte
een stormvloed van protest. Greenpeace riep het publiek op om niet
langer met vakantie te gaan naar Noorwegen en de Amerikanen overwogen
een gedeeltelijke handelsboycot.
Ondanks deze internationale druk
werden de walvissen toch gevangen.
Dit jaar hebben de Noren met hun
nieuwe vangstvoornemens in navolging van vorig jaar de discussie wederom aangewakkerd.
Volgens de Noren is de walvisvaart
met name van belang voor gemeenschappen die traditioneel afhankelijk
zijn van deze visserij voor hun broodwinning. Bovendien menen zij dat de
huidige populaties zeer wel in staat
zijn om kleinschalige exploitatie te

verdragen. In grote delen van de wereld wordt het harpoeneren van deze
sympathieke zeezoogdieren center als
een verachtelijk barbarisme beschouwd.
In dit artikel zullen de problemen
rond de Noorse -walvisvaart vanuit
economisch perspectief bekeken worden. Centraal daarbij staat het conflict
tussen de private gebruikswaarden
(walvisvlees als consumptiegoed3) en
de publieke niet-gebruikswaarden (de
waarde welke grote delen van de Europese bevolking hechten aan het
voortbestaan van walvissen en het
voorkomen van bejaging ervan ).

Is een moratorium efficient?
De economische theorie van beheer
van natuurlijke hulpbronnen biedt
een kader voor het onderzoek naar
de economische rationaliteit van het
moratorium. Met behulp van de zogenoemde ‘optimal control’ theorie kan,
gegeven bepaalde veronderstellingen
ten aanzien van de gebruiks- en nietgebruikswaarden eenvoudig een optimale walvispopulatie, alsmede de optimale paden om naar deze optimale
omvang toe te groeien, berekend worden.
In dit artikel bewandelen we een
andere, minder ambitieuze weg. De
reden is dat de oplossing van het boven omschreven dynamische model
kennis van functies veronderstelt die
vooralsnog niet aanwezig is. Met
name met betrekking tot de waardering van (marginale) publieke nietgebruikswaarden bestaat veel onzeker-

1. de Volkskrant, 29 april 1995.
2. E. Bulte e.a., Vissen in troebel water,
ESB, 5 april 1995, biz. 330-333.
3. In de traditionele economische benadering ligt het accent vooral op de private
gebruikswaarden. In de milieu-economie
wordt ook aandacht geschonken aan nietgebruikswaarden. Een belangrijk thema
in dit verband is de afweging tussen gebruiks- en niet-gebruikswaarden (zie Johansson, valuing public goods in a risky
world: an experiment, in: H. Folmer en
E. van lerland (red.), Valuation methods
and policy making in environmental economics, Elsevier Studies in Environmental
Science, nr. 36, 1989.
4. We spreken ons hier nadrukkelijk niet
uit over de ethische aspecten van de
walvisvaart. Voor wat betreft de private
gebruikswaarden gaan we ervan uit dat
walvissen niet wezenlijk verschillen van
andere diersoorten als bij voorbeeld kabeljouw en haring, aangenomen dat er geen
gevaar van uitroeiing bestaat.

held. Vele mensen in Europa ontlenen

ge omvang van populaties op grond

nut aan het idee dat een groep walvis-

waarvan tot een uitspraak over de

sen de oceanen bevolkt, maar van de

mate van bedreiging van een soort ge-

die op kunnen treden zijn respectievelijk:
• situatie A: De marginale baten

relatie tussen dit nut en de populatie-

komen kan worden.
Ten tweede: als de publieke niet-gebruikswaarden de private gebruiks-

curves snijden elkaar. Dit betekent dat
er een punt (z*,y*) bestaat waar de
marginale baten van exploitatie gelijk

omvang is weinig bekend. Fragmenta-

rische kennis is voorhanden, maar zeker onvoldoende om het dynamische
model toe te passen5. Daarom heb-

waarden overtreffen, kan het IWC het

zijn aan de marginale baten van be-

scherming. In een statisch model

ben we onze toevlucht genomen tot
het formuleren en oplossen van een

totale nut van de Internationale gemeenschap het beste dienen door alle
walvissen te beschermen. In dit artikel

simpel statisch model om de vraag te

willen we op beide redenen ingaan.

het maatschappelijk nut wil maximali-

beantwoorden of het walvismoratorium ‘economisch efficient’ is .

Daartoe willen we eerst iets uitgebreider stil staan bij de afweging tussen
niet-gebruiks- en gebruikswaarde.

seren. Als de vangst groter is dan y*
vindt over-exploitatie van de hulpbron plaats. De marginale baten van

ten die samenhangen met het vangen
van walvissen over het hoofd zien ,

Een statisch model

bescherming overtreffen dan de marginale baten van exploitatie. Door de

dan zijn er twee redenen die een ver-

Zoals boven genoemd zal het IWC in
een economische analyse de marginale baten van beschermen van walvissen moeten vergelijken met de margi-

Wanneer we voor het gemak de kos-

bod op de vangst van walvissen rechtvaardigen. Ten eerste kunnen popula-

ties zo klein zijn dat het voortbestaan
wordt bedreigd door exploitatie. Deze

nale baten van exploitatie van de

populaties bevinden zich onder het

walvissen. Als we de totale populatie

zg. kritische minimum. Voor een groot

op tijdstip t voor het gemak X(t) noemen en het gedeelte van de populatie

aantal walvissoorten is dit waarschijnlijk het geval. Als populaties te klein

zijn bestaat het gevaar van inteelt.
Bovendien kunnen kleine populaties
minder weerstand bieden tegen exogene schokken. In beide gevallen hebben ze een grotere kans op uitsterven.
Tegenwoordig wordt algemeen aanvaard (ook door Noorwegen) dat uitroeiing van een soort te alien tijde
voorkomen moet worden . Aangetas-

dat gevangen wordt y(t), en het gedeelte dat wordt beschermd z(t), dan
moet gelden: X(t) = y(t) + z(t). In figuur 1 staan vier mogelijke uitkomsten van de vergelijking van marginale baten van beschermen en van
vangen afgebeeld . Het aantal beschermde walvissen staat aangegeven

op de horizontale as en moet van

geeft dit punt aan hoeveel walvissen

gevangen mogen worden indien men

vangst terug te brengen naar y* wordt
het totale nut voor de internationale
gemeenschap vergroot. Uiteraard
geldt dat de hulpbron economisch
onderbenut wordt als we meer dan x*
beschermen. Situatie A zou pleiten
voor een quotumstelsel, want zonder
quotum zijn walvisvaar-ders geneigd

door te gaan met vangen tot het punt
waar de marginale baten van exploitatie gelijk zijn aan 0.

• situatie B: De marginale baten
curves snijden elkaar niet. Dit duidt
erop dat er geen conflict tussen beschermen en exploitatie bestaat. In dit
geval hoeft het IWC geen beperkende
regels op te stellen om een efficiente

oplossing te realiseren.

links naar rechts gelezen worden. De

te populaties moeten de kans krijgen

as loopt van z(t) = 0 (totale uitroeiing)

terug te groeien tot een levensvatbare

tot z(t) = X(t) (het moratorium). Het

omvang. In de ecologische weten-

aantal walvissen dat gevangen wordt

man, Mixed good management: The case

schap zijn normen voor minimale

staat ook op de horizontale as, maar

populatieomvang ontwikkeld die kun-

moet van rechts naar links gelezen
worden. De verschillende uitkomsten

ofminke whales, werkdocument, Wageningen Agricultural University, 1995.

nen worden vergeleken met de huidi-

Figuur 1. Marginaal nut van beschermen (de onderbroken lijn) en van vangen (de doorgetrokken lijn). In situatie C is een mortuarium gerechtvaardigd.
dU/dx

dH/dy

dH/dy

dU/dx

5. Zie ook E. Bulte, H. Folmer and W. Heij-

6. In het statische model worden de zogenaamde marginale ‘user costs’ over het

hoofd gezien. Dit zijn kosten die in de toekomst geleden worden als gevolg van huidige exploitatie. Doordat het vangen van
walvissen in het heden invloed heeft op
de voorraad walvissen in de toekomst ontstaan kosten. Echter, de quota die de Noren gesteld hebben beslaan minder dan
1% van de huidige voorraad, hetgeen

waarschijnlijk minder is dan de onzekerheid die inherent is aan populatieschattin-

gen. De marginale user costs zijn derhalve
verwaarloosbaar klein.
0
X

**

Y’

7. Dit heeft geen gevolg voor de later gevonden resultaten. De vangstkosten zijn

X
0

marginaal.

Situatie B
dU/dx

dH/dy

dU/dx

dH/dy

8. Dit is een uitermate enge definitie van

duurzame exploitatie die in feite overeenkomt met niet meer dan overleven van de
soort. Afhankelijk van de voorkeur van de
samenleving kan de toelaatbare grens echter op ieder ander niveau gelegd worden.

9. We veronderstellen dat de baten van exploiteren en beschermen toenemen als de
aantallen groter worden, maar dat de toeSituatie C

ESB 14-6-1995

0
X

X
Situatie D

name steeds kleiner wordt. De marginale

0

baten curven zijn dus convex en dalend.

r 563

Figuur 2. De minimaal vereiste ‘willingness
to pay’ (wtp) voor bescherming van de
gehele populatie

“”*

geval is of als de populatie kleiner is dan de kritische populatie omvang, dan is een moratorium efficient. Als beide redenen niet opgaan, is een quo-

turn op zijn plaats.
Er bestaan verschillende ma-

baten van exploitatie curve ligt. Als

we veronderstellen dat de marginale
baten van bescherming constant zijn

(de eerste beschermde walvis is even
waardevol als de laatste), dan is een
vangstverbod gerechtvaardigd als de
marginale-baten-van-bescherming-

nieren om de omvang van wal-

curve boven de marginale-baten-van-

vispopulaties te schatten. Vol-

exploitatie- curve ligt (zie figuur 2). In
figuur 2 geeft het gearceerde vlak
(het gebied onder de marginale baten

gens de data waarover het IWC
in 1990 beschikte bestaat de
voorraad dwergvinvissen in de

nabijheid van Noorwegen uit
ongeveer 38.500 individuen .

Hoe verhoudt dit zich tot de
eisen van de minimale populatieomvang?
Hoewel de kennis op dit gebied

curve) de totale ‘Willingness To Pay’
(WTP) van alle Europese huishoudens
weer. Dus als alle Europese huishoudens gezamenlijk bereid zijn om een
bedrag zo groot als X(t) * P(l) neer te

tellen voor dwergvinvisbescherming,
dan is een moratorium gerechtvaardigd13. Zoals boven gesteld bedraagt

• situatie C: De marginale baten
van bescherming overtreffen de marginale baten van exploitatie voor elke

nog onvolledig is, wordt aangenomen

populatieomvang. In dit geval is een

als walvissen een populatieomvang

X(T) ongeveer 38.500. We leiden P(l)
af door een vraagfunctie te schatten

moratorium efficient.

van enkele duizenden individuen de

en vervolgens 1 te substitueren voor

le baten van bescherming voor elke

populatie een overlevingskans biedt
van 95% voor enkele eeuwen . Op
basis hiervan concluderen we dat het

populatieomvang. In deze situatie lijkt
totale uitroeiing van de soort economisch efficient, ondanks de publieke

moratorium niet op basis van het minimale populatiemodel verdedigd kan
worden. De Noren lijken gelijk te heb-

de variabele ‘aangeboden hoeveelheid walvissen’.
De verklarende variabelen die we
gebruikt hebben bij het schatten van
de inverse vraagfunctie zijn per capita

niet- gebruikswaarde. Uiteraard is
deze uitkomst conflicterend met het

ben wanneer ze beweren dat de huidi-

• situatie D: De marginale baten
van exploitatie overtreffen de margina-

dat in geval van grote zoogdieren zo-

minimum populatieomvang argument

ge populatie in staat is enige exploitatie te verdragen.

van de vorige sectie, zodat dit als een

inkomen (I); biefstukprijzen (B), om-

dat rundvlees wellicht als substituut
voor walvisvlees dient; en de aangebo-

Beantwoorden van de tweede vraag

extra randvoorwaarde in aanmerking
genomen dient te worden.

is gecompliceerder. Het economische

criterium voor een moratorium zou
moeten zijn dat de marginale baten

De totale populatieomvang X(t) van
de dwergvinvissen is niet constant in

de tijd. Aan het begin van het jaar besluit het IWC welke situatie van toepassing is en onderneemt al dan niet

den hoeveelheid walvissen (Y). Prij-

van de bescherming van de ‘laatste’
walvis de marginale baten van exploitatie van de ‘eerste’ walvis overtreffen
(zie figuur 1). De marginale baten van

exploitatie zijn te schatten middels de

10. Het IWC onderscheidt een zogenaamde ‘Northeastern stock’ en een ‘Central

stock’, beide met ongeveer 19.000 walvissen. Deze voorraden zijn niet strict ge-

scheiden van elkaar zodat ze feitelijk bij
elkaar opgeteld kunnen worden om de
totale voorraad te bepalen. Naast deze
populaties heeft Noorwegen toegang tot

actie. In jaren van het moratorium zal
de walvispopulatie waarschijnlijk
groeien, zodat de visserij van situatie

(inverse) vraagfunctie naar walvisvlees. De marginale baten van bescherming zouden verkregen kunnen

andere voorraden. Volgens recente schat-

C naar A kan groeien. Omgekeerd
kan de visserij na jaren van onbeperkte vangst (situatie B) ineens in een
toestand verzeild raken waarin een
quotum meer voor de hand ligt.

worden door een Contingent Valuation Method studie te houden waarbij
Europese huishoudens de vraag
gesteld krijgen12: “Gegeven dat
momenteel 38.499 dwergvinvissen
beschermd worden, hoeveel bent u

{de Volkskrant, 29 april 1995).
11. M.E. Soule, Viable Populations for

Empirische analyse
In deze sectie willen we de beslissing

bereid te betalen voor de bescherming van een extra walvis?”. Deze
kennis is op dit moment niet beschik-

van het IWC om de commerciele wal-

baar. Daarentegen is wel het een en

visvangst te verbieden analyseren met

ander bekend over de waardering

behulp van het bovengenoemde model. Dit geschiedt in twee stappen.
Ten eerste toetsen we of de huidige

van verwante soorten walvissen. On-

populatie dwergvinvissen de zogenoemde minimale omvang overtreft.

Als deze vraag bevestigend is beantwoord vergelijken we de baten van
bescherming en exploitatie om vast te
stellen of de visserij zich in bovengenoemde situatie C bevindt. Als dat het

564

door huishoudens van hele populaties
der een aantal veronderstellingen

tingen telt de totale walvispopulatie die

voor vangst door de Noren in aanmerking
komt ongeveer 69.000 dwergvinvissen

Conservation, Cambridge University
press, 1987.
12. Zie P.O. Johansson, The Economic

Theory and Measurement of Environmental Benefits, Cambridge University Press,
1987.
13. De vraag kan gesteld worden: waarom de analyse te beperken tot huishoudens in de Europese Unie? De Amerikanen hebben blijk gegeven ook nut te
ontlenen aan bescherming in Europa.

Alvorens hier op in te gaan zij opgemerkt
dat ook elders grote populaties dwergvinvissen voorkomen. Als alle huishoudens

biedt dit voldoende aanknopingspun-

ter wereld nut ontlenen aan bescherming

ten om het moratorium te analyseren.

van alle walvissen ter wereld, dan neemt
niet alleen het aantal huishoudens toe (de

Zoals aangegeven in figuur 1, cor-

respondeert het moratorium met een
situatie waarin de curve die de marginale baten van bescherming aangeeft
in zijn geheel boven de marginale

noemer van de breuk wordt groter), maar

tevens dient X(t) dan betrekking te hebben op alle walvissen in de wereld. Dus
de teller wordt eveneens groter. Het nettoeffect is arbitrair.

zen en hoeveelheden aangeboden
walvissen zijn afkomstig van de Noor-

dwergvinvispopulaties even hoog

gewaardeerd worden als populaties

klein aantal walvissen de baten van

se jaarlijkse statistieken.

bescherming. De adder onder het gras
is de hoogte van de (extra) kosten ver-

functie is van groot belang. Data

blauwe vinvissen en dat de marginale
baten van walvisbescherming constant zijn (hetgeen zeer onwaarschijn-

inspectie leerde dat we te maken hebben met een niet-lineaire vraag-functie. De Box-Cox test bevestigde dit.
We hebben een Box-Cox transformatie op de data toegepast, en het is gebleken dat het model waarbij alleen

lijk is), dan nog is een moratorium
niet te rechtvaardigen op basis van de
hier gevonden resultaten. In het licht
van het voorgaande en figuur 1 betekent dit dat de terugkeer naar een
quotumstelsel, zoals de Noren hante-

de te verklaren variabele (P(Y)) ge-

ren, de voorkeur verdient.

De juiste specificatie van de vraag-

transformeerd wordt de beste ‘fit’

Er is geen rekening gehouden met

geeft1 . Vervolgens schatten we een

transactie- en controlekosten die op-

lineair model op basis van de getrans-

treden bij een quotumstelsel. Het is

formeerde data. De vraagfunctie ge-

belangrijk te controleren dat walvis-

schat voor de periode 1964-1985, en

vaarders niet meer vangen dan het

uitgedrukt in Noorse kronen en ton-

quotum toestaat en dat men geen
andere, meer zeldzame soorten har-

nen vices, ziet er als volgt uit (t-waarden tussen haakjes):
2,22 + 3,2*10~5I – 7,06*10″6B – 3,14 *1CT4Y

(1,8)

(4,1)

(-0,1)

(-4,1)

DW = 1,9, R = 0,9, F = 53,8

Op grond van deze uitkomsten vin-

den we de volgende twee resultaten.
Ten eerste, de prijs per kilogram van
de eerste walvis blijkt ongeveer 36
gulden te zijn. Gezien de hoge prijzen

die in het verleden betaald zijn is dit
bedrag niet buitensporig “”. Ten twee-

poeneert als men daartoe de kans
schoon ziet. Indien deze kosten de potentiele baten van een quotumstelsel
overtreffen verdient een moratorium
alsnog de voorkeur. Anderzijds dient
ook rekening te worden gehouden
met de mogelijkheid dat Noorwegen
in geval van moratorium het IWC kan

verlaten. Andere landen als Japan en
Rusland kunnen dan volgen. Hierdoor
kan een terugkeer naar de ongecontroleerde jachtontstaan waarbij de
kans op uitroeiing van de dwergvinvis
en andere soorten toeneemt.

Conclusies

gulden te betalen om een moratorium
economisch te rechtvaardigen (name-

lijk: 38.500*2.000*36/90.000.OOO)16.
Het is hoogst dubieus of deze betalingsbereidheid bestaat. Volgens schattingen zijn huishoudens bereid jaarlijks maar een bedrag van ongeveer
24 gulden neer te tellen om de (zeer

bonden aan controle op naleving van
de gemaakte afspraken. Indien deze
kosten de potentiele baten voor de internationale samenleving overtreffen
dan is instandhouding van het moratorium economisch gewenst. De recente
ervaringen met visfraude, in bij voorbeeld Nederland, bieden wat dat be-

treft geen gunstige perspectieven. Anderzijds kan het om politieke redenen
gewenst zijn toch tot een quotumstelsel over te gaan om de ongecontroleerde jacht te voorkomen die zou ont-

1Q

de blijkt dat elk Europees huishouden
bereid zou moeten zijn om jaarlijks 30

van exploitatie voor ten minste een

In dit artikel hebben we laten zien dat
het voornemen van de Noren om op
kleine schaal vangstquota voor dwergvinvissen uit te geven niet strijdig is
met de economische theorie van verantwoorde exploitatie. De populatie

bedreigde) blauwe vinvis te bescher-

dwergvinvissen is groot genoeg om
gecontroleerde exploitatie toe te

men17. Dus zelfs als we aannemen dat

staan. Bovendien overtreffen de baten

staan als de walvisvarende landen uit

ontevredenheid besluiten het IWC te
verlaten.

Erwin Bulte, Henk Folmer en
Wim Heijman
De auteurs zijn verbonden aan de vak-

groep Staathuishoudkunde van de Landbouwuniversiteit Wageningen.

14. Voor nadere informatie, zie Davidson

and McKinnon, Estimation and Inference
in Econometrics, Oxford University Press,

1993.
15. Vorig jaar werd in Japanse restaurants
1000 gulden per kilo betaald (de Arnhem-

se Courant, 22 februari 1994).
16. Een dwergvinvis levert gemiddeld ongeveer 2000 kg aan vlees en olie. Het aantal huishoudens in de EU bedraagt ongeveer 90 miljoen.
17. Pearce and Warford, World Without
End, Oxford University Press, 1993.
18. De Russen hebben recentelijk toegegeven in het verleden valse vangstgegevens
aan het IWC te hebben verstrekt (NRC
Handelsblad, 26 februari 1994).

Auteurs