Ga direct naar de content

Economie van vlees en bloed

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: april 12 1995

Vakontwikkeling

Economie van vlees en bloed
De abstracte, anonieme homo economicus bestaat niet. De ene producent, manager of ambtenaar is de andere niet. Het maakt nogal wat
uit met wie je te maken hebt.

De inhoud van het themanummer
ESB 4000, anomalieën in de economie, is niet misselijk. Het is droevig
gesteld met de economische wetenschappen. Het economisch onderzoek is niet in staat om welvaart te
meten (Pen), heeft nog altijd weinig
te zeggen over het functioneren van
de arbeidsmarkt (Ridder), is pas laat
tot het inzicht gekomen dat een onderneming meer is dan een zwarte doos
(Barkerna), weet over valutamarkten
meer niet dan wel (Kool) en heeft een
theorie van marktwerking die ver afstaat van de werkelijkheid (Van Damme). Anomalieën alom. Waarom gaat
het zo hartgrondig mis? Waarom is de
economie zo’n lege huls (Theeuwes)?
Naar onze overtuiging is een belangrijk deel van de verklaring hiervoor
dicht bij huis te vinden: de homo economicus is een abstractie, een skelet
zonder vlees en bloed. Hij is vooral
ook een homo anonymus.
Dat er vraagtekens geplaatst kunnen worden bij het rationele karakter
van de homo economicus, die zijn verwachte nut onder randvoorwaarden
maximaliseert, hoeft hier niet te worden herhaald. Dat is in welhaast eindeloze variaties belicht!. Een andere karaktertrek van de homo economicus
heeft veel minder aandacht gekregen:
de homo economicus is ook een
homo anonymus. In de economische
theorie zijn de kiezende agenten karakterloos en kleurloos, calculerende
burgers zonder eigen persoonlijkheid.
Een bedrijf is een bedrijf, een consuTabell. Het gevangenendilemma”

Bedrijf A
Lage prijs (L)
Hoge prijs (H)

BedrijfB
Lage prijs (L) Hoge prijs (H)
(-30,-30)
(-600,600)

a. Winsten in duizenden guldens.

(600,-600)
(300,300)

ment is een consument, een ambtenaar is een ambtenaar2 In deze korte
bijdrage willen we de homo economicus een gezicht geven. Het maakt uit
wie kiest, en wie met wie wordt geconfronteerd.

Hetgevangenendilenuna
Bij wijze van illustratie sluiten we aan
bij de thematiek die Van Damme centráal stelt: marktwerking. Van Damme
wijst op de experimentele economie,
die heeft aangetoond “dat individuen
zich in sommige situaties altruïstisch
gedragen, en dan tot spontane samenwerking in staat zijn, maar dat bepaalde condities zelfzuchtig gedrag bevorderen,,3. Ook Van Damme vertrekt
echter vanuit de homo anonymus: het
zijn de “situaties” en de “condities” die
het hem doen. Natuurlijk is dat ook
waar. Hieraan willen wij echter toevoegen dat verschillende individuen
zich in dezelfde context vaak anders
gedragen. Dit wordt geïllustreerd aan
de hand van een vijftal experimenten
met het gevangenendilemma 4.
Het gevangenendilemma
is in
(spel)theoretisch en experimenteel onderzoek van voren naar achteren en
van links naar rechts ontleed. Het is
de basale manifestatie van een essentieel sociaal keuzeprobleem, vervat in
zulke tegenstellingen als egoïsme versus altruïsme, individuele versus collectieve rationaliteit, agressiviteit versus vredelievendheid en concurrentie
versus samenwerking. Rasmusen stelt
zelfs dat “whenever you observe individuals in a conflict that hurts all of
them, your first thought should be of
the Prisoner’s Dilemma,,5. In deze bijdrage wordt gebruik gemaakt van een
variant van het gevangenendilemma
in de vorm van het duopoliespel in tabel I.
De bedrijven A en B kunnen (simultaan) kiezen uit twee strategische op-

ties: het stellen van een hoge (H) of
een lage (L) prijs, of, anders gezegd,
concurrentie (L) of samenwerking
(H). Een dergelijk gevangendilemma
kent, ceteris pari bus, één evenwicht.
Aangezien voor beide bedrijven de Lstrategie dominant is, is (L,L) het unieke evenwicht. Ongeacht de keuze van
de rivaal, H of L, is een speler altijd
beter af door de L-optie te selecteren.
Deze individuele rationaliteit gaat gepaard met collectieve irrationaliteit: de
bedrijfstak cumuleert immers een verlies (vanf 60.000 per keer). De oplossing waarbij beide bedrijven voor de
coöperatieve strategie kiezen, (H,H),
is overduidelijk Pareto-superieur (met
een gezamenlijke winst van
f 600.000).
Veel onderzoek heeft zich gericht
op de invloed van de spekondities
en/of -regels op de uitkomst. Allerlei
veranderingen in de spekondities blijken de kans op wederzijdse samenwerking, en dus op collectieve rationaliteit, te vergroten. Een voorbeeld
daarvan is het effect van de herhaling:

1. Zie daarover bij voorbeeld A. van Witteloostuijn, Maximising and satisficing: opposite or equivalent concepts?, journalof
Economie Psychology, jg. 9, 1988, blz. 289313 en A. van Witteloostuijn, Economie
psychology and socio-economics: an essay on discourse strategies and research
potentials, in: G. Antonides, W. Arts en
W.F. van Raaij (red.), The consumption of

time and the timing of consumption: toward a new behavioral and socio-economies, North Holland, Amsterdam, 1991,
blz. 232-242.
2. Vaak zijn zij ook identiek, maar dat
hoeft niet. Denk bij voorbeeld maar aan
het vele onderzoek naar bedrijven van
verschillende omvang.
3. Voor een overzicht van de experimentele economie van marktwerking zie C.R.
Plott, An updated review of industrial organization: applications of experimental
methods, in: R.D. Schmalensee en R. willig (red.), Handbook of Industrial Organization, North Holland, Amsterdam, 1989,
blz. 1109-1178.
4. Het voert te ver om op deze plaats alle
details en nuanceringen de revue te laten
passeren. Zie daarvoor C.A.].]. Boone,
B. de Brabander en A. van Witteloostuijn,

The impact of personality on behavior in
five prisoner’s dilemma games en C.A.].].
Boone en A. van Witteloostuijn, Competitive and opportunistic behavior in a prisoner’s dilemma game: experimental evidence on the impact of culture and education, Research Memoranda, FdEWB/
MANOR, Maastricht, 1995.
5. E. Rasmusen, Games and information:
an introduction to game theory, Basil
Blackwell, Cambridge, 1990.

met name bij een oneindige
(stochastische) herhaling – een zogenaamd superspel – van het gevangenendilemma door dezelfde spelers
neemt de kans op (wederzijdse)
samenwerking toe. Hier gaat het ons
vooral om de invloed van de kenmerken van de individuele spelers.
Maakt het uit met wie men van doen
heeft? Voordat we aan deze vraag toekomen, is het nodig eerst de spelcontext te bespreken.

Vijf varianten
De experimenten zijn uitgevoerd in
het kader van een cursus ‘toegepaste
speltheorie’ aan de Faculteit der Economische Wetenschappen en Bedrijfskunde van de Rijksuniversiteit Limburg in de zomer van 1993. Er namen
veertig studenten (algemene en bedrijfs)economie deel die vooraf vragenlijsten hadden ingevuld waarmee
onder meer voorkennis en persoonlijkheid zijn gemeten (zie verderop).
Het experiment bestond uit vijf varianten van het gevangenendilemma
uit
tabel 1. De spellen I en U waren nietinteractief. De spelers werd gevraagd
zonder tussentijdse informatie over
het gedrag van de concurrent twaalf
maal de keuze voor H of L te bepalen. Aan het begin van spel U ontvingen de spelers informatie over de keuzen van hun tegenvoeter. Hierbij
werden twee informatieregimes onderscheiden: de ene helft van de spelers
kreeg te horen dat de tegenpartij consequent voor de hoge prijs had gekozen in de vorige twaalf ronden (spel
Ua), terwijl de andere helft werd toevertrouwd dat de concurrent acht van
de twaalf ronden de H-strategie had
gespeeld (spel Ub).
De spellen III, IV en V waren interactief: de spelers wisselden twee-aantwee na elke ronde hun keuze wederzijds uit. Van spel III en V was vooraf
bekend gemaakt dat zij na twaalf ronden zouden eindigen, terwijl spel IV
een stochastische horizon kende (met
een stopkans van 0,1 na elke ronde).
Spel V werd gekenmerkt door (relatief) hogere uitbetalingen bij de (H,H)uitkomst.
De uitkomst van de spellen is gemeten in termen van het gemiddelde aantal coöperatieve keuzen (H-strategieën) per speler (variërend van 0 tot
12). In figuur 1 staan de bevindingen
samengevat.

ESB 12-4-1995

Figuur 1. Aantal coöperatieve keuzen in vijf
Bevindingen
spellen a
Wat betreft de invloed
van veranderingen in de
7
spelcondities bevestigen
6
onze uitkomsten eerdere
bevindingen in de experi5
mentele economie (en
4
psychologie): in een interactief en herhaald spel
3
(III-V) is het aantal coöpe2
ratieve keuzen bij voorbeeld aanmerkelijk hoger6. Wij willen hier
o
echter nog drie andere
bevindingen benadrukken.
a. Ieder spel kent 12 ronden. Spel IV eindigde na 8
In de eerste plaats
ronden. Het gemiddelde van spel IV is daarom
blijkt dat spelers van
genormaliseerd.
vlees en bloed zich niet
gedragen conform de
voor andere persoonlijke
voorspellingen van de formele spelkarakteristieken. Bij wijze van voortheorie. Twee voorbeelden kunnen
beeld willen we de invloed van twee
deze observatie illustreren:
persoonlijke kenmerken op het ge• spelers maken geen gebruik van de
drag toelichten: voorkennis (van de
logica van achterwaartse inductie,
economische theorie van keuzegedie immers impliceert dat het ‘optidrag en marktwerking) en persoonlijkmale’ aantal coöperatieve keuzen
heid (in de vorm van de individuele
in de spellen I, U(a-b), III en V nul
perceptie van beheersingP.
is;
Voorkennis is gemeten via het aan• spelers laten zich (in spel V) door
tal en het karakter van de doctoraalveranderingen in de relatieve uitbecursussen die door de spelers in het
talingen die geen wijziging van het
verleden zijn afgerond. In vier cursusformele evenwicht inhouden, verleisen staat vooral het economische conden tot ander gedrag.
currentiemodel centraal (wij noemen
dit de ‘competitieve’ cursussen, waarIn de tweede plaats blijkt dat de a
mee een speler nul (score 0) tot vier
priori neiging tot samenwerking bij(score 4) keer in aanraking kan zijn
zonder laag is (gemiddeld twee in
spel 0. Eerder onderzoek heeft aangetoond dat een dergelijke uitkomst kenmerkend is voor spelers uit individua6. Voor een vroeg overzicht van deze litelistische (in tegenstelling tot
ratuur zie D. Pruitt en M. Kimmei, Twenty
collectivistische) culturen zoals die
years of experimental gaming: critique,
van Nederland en de Verenigde Staten.
synthesis, and suggestions for the futme,
Annual Review of Psychology, jg. 28,
In de derde plaats, en gerelateerd
1977, blz. 363-392.
aan de eerste opmerking, straffen spe7. De invloed van cultuur is pregnant aanlers een niet-ambigue reputatie van
getoond door T.H. Cox, S.A. Lobel en P.L.
‘vredelievenheid’ af (vergelijk spel Ua
McLeod, Effects of ethnic group cultural
met Ub). Dat wil zeggen: opportunisdifferences on cooperative and competitime viert hoogtij7.
ve behavior on a group task, Academy of
Management jou rna I, jg. 34, 1991, blz.

I

Voorkennis, persoonlijkheid
en gedrag
De invloed van de karakteristieken
van individuele spelers op de speluitkomsten is nog weinig onderzocht.
Mason, Phillips en Redington merken
bij voorbeeld op dat “when economists model the behavior of economic
agents, gender is rarely a factor. The
sex of an agent is either not considered as an influence, or it is ignored as
an important factor”S. Hetzelfde geldt

827-847. Zie ook A. van Witteloostuijn,

Laat duizend bloemen bloeien: tolerantie
in en rond organisaties, Academie Service, Amsterdam/Schoonhoven,
1994.
8. c.F. Mason, O.R. Phillips en D.B. Redington, The mIe of gender in a noncooperative game, journalof Economie
Behaviorand Organization, jg. 15, 1991,
blz. 215-235.
9. Elders (zie noot 4) hebben wij uitgebreid verslag gedaan van alle bevindingen, inclusief de resultaten voor andere individuele eigenschappen
zoals geslacht,
leeftijd, type-A gedrag, ‘sensation seeking’
en ‘self-monitoring’.

Figuur 2. De invloed van voorkennis
op het aantal coöperatieve keuzen
10

Veel

cooperatieve
cursussen
(> 1)
Weinig cooperatieve
cursussen
« of

o Spell

SpelII

SpelID

SpelN

= 1)

Spel V

gekomen), terwijl in andere modules
het accent wordt gelegd op niet-economische modellen van samenwerking (zogenaamde ‘coöperatieve’
cursussen, met eveneens een score
van 0 tot en met 4).
Persoonlijkheid kent vele dimensies. Bij wijze van voorbeeld is de perceptie van beheersing gemeten met
behulp van een gestandaardiseerde
en gevalideerde vragenlijst. Perceptie
van beheersing (locus of contro)) is
een psychologisch begrip dat betrekking heeft op de mate waarin individuen verwachten dat de prestaties die
zij leveren het gevolg zijn van eigen
gedragingen (een interne perceptie
van beheersing) dan wel invloeden
van buitenaf (een externe perceptie
van beheersing) anderzijds. Uitvoerig

(psychologisch) onderzoek heeft aangetoond dat individuen op dit punt
systematische en stabiele verschillen
vertonen. De schaal loop van uiterst
extern (score 23) tot uiterst intern
(score 0).
De resultaten in de figuren 2 (voorkennis) en 3 (persoonlijkheid) laten
zien in welke mate individuele gedragingen samenhangen met individuele
karakteristieken. De bevindingen voor
alle spellen laten weinig aan duidelijkheid te wensen over. Naarmate een
speler meer coöperatieve cursussen
heeft gevolgd, is hij/zij sneller geneigd tot hoge tfrijSstelling en dus vredelievendheid! . Evenzo heeft de perceptie van beheersing een
substantiële invloed op het gemiddelde aantal H-keuzen, dat wil zeggen:
het gemiddelde niveau van vredelievendheid dat door de spelers wordt
gekozen 11. Externen stellen zich aanmerkelijk agressiever op. Eerder (psychologisch) onderzoek heeft aangetoond dat internen beschikken over
(i) een lager niveau van risico-aversie
en (ii) een groter vertrouwen in de
medemens. Daarom zullen zij mogelijkerwijs eerder een poging doen ‘het
ijs te breken’ met de bedoeling de tegenpartij ertoe te bewegen collectieve
rationaliteit, en dus samenwerking, na
te streven.

Mensen van vlees en bloed
Figuur 3. De invloed van persoonlijkheida

Extemen(>10)
Internen

o

Spel I

SpellI

«

of

= 10)

SpelID

SpelN

Spel V

De resultaten zijn duidelijk: speluitkomsten hangen af van de persoonlijke kenmerken van de betrokkenen.
Om te begrijpen waarom markten
zich vaak anders gedragen dan de (micro- )economische theorie voorspelt, is
het noodzakelijk ook te analyseren
wie in de concurrentiestrijd de beslissingen nemen. Dit wordt overigens bevestigd door (empirisch) onderzoek
naar het functioneren van (top)managers. De ene manager is de andere
niet. Het is bij voorbeeld gebleken dat
interne managers in het algemeen be-

ter presteren dan hun externe vakbroeders of -zusters12.
Bij de concrete bestudering van
markten kan het zinvol zijn de veronderstelling van de homo anonymus te
verlaten. Uiteindelijk zijn het immers
mensen van vlees en bloed ëlie de beslissingen nemen. Zou bij voorbeeld
de concurrentiestrijd in de Nederlandse dagpladpers niet anders zijn verlopen indien een ‘Maxwell’ van de partij
was geweest?
Arjen van Witteloostuijn
Christophe Boone
De auteurs zijn als hoogleraar respectievelijk universitair hoofddocent verbonden
aan de Sectie Organisatie van de Maastrichtse Faculteit der Economische Wetenschappen en Bedrijfskunde. Daarnaast zijn
zij als onderzoeker werkzaam binnen
MANOR (Maastricht Nexus of Organization
Research).

10. Dat het volgen van niet-economische
cursussen, met hun nadruk op het belang
van samenwerking, vredelievend gedrag
stimuleert, moet lezers van E5B frapperen. Op basis van gelijksoortige bevindingen concluderen Frank, Gilovich en Regan dat “in an ever more interdependent
world, social cooperation has become increasingly important – and yet increasingIy fragile. With an eye toward both the social good and the well-being of their own
students, economists may wish to stress a
broader view of human motivation in
their teaching”. Zie R.H. Frank, T. Gilovich en D.T, Regan, Does studying economics inhibit cooperation, journalof Economie Perspectives, jg. 7, 1993, blz. 159171. Hoe is het in dit opzicht gesteld met
de Nederlandse economiecurricula,
met
hun nadruk op het (micro- )economische
model van keuze- en concurrentie gedrag?
11. Het marginale effect van nog een
‘competitieve’ cursus is niet groot in een
opleiding waarin het (micro- )economische model van keuze- en concurrentiegedrag vanaf het begin wordt gedoceerd.
12. Voor een overzicht van dergelijk onderzoek zie A.Y. Lewin en e.U. Stephens,

eEa attitudes as determinants of organization design: an integrated model, Organization Studies, 1994, blz. 183-212.

Auteurs