Ga direct naar de content

Kinderopvcmg verbetert inkomenspositie vrouwen

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: maart 29 1995

Kinderopvcmg verbetert
inkomenspositie vrouwen
H. Maassen van den Brink en W. Groot*

H

et verzorgen van kinderen is een van de obstakels voor vrouwen om betaald
werk te kunnen verrichten en economische zelfstandigheid te verkrijgen. In dit
artikel wordt nagegaan in hoeverre (gesubsidieerde) kinderopvang de inkomenspositie van vrouwen verbetert. Dat blijkt bet geval te zijn. Met name gebruikers van
kinderdagverblijven zijn in staat bun economische zelfstandigheid te vergroten.
Het individuele rendement op kinderopvang is soms zelfs zo hoog dat kleine
veranderingen in deprijs bet gebruik nauwelijks bemvloeden. De opbrengst van
een eventueleprijsverhoging voor sommige gebruikers kan worden benut om meer
kinderopvangplaatsen te creeren.

Veel vrouwen zijn economisch niet zelfstandig. Ze
hebben geen eigen inkomen, of een inkomen uit
een kleine deeltijdbaan, dat te laag is om van te leven. Om de economische zelfstandigheid van vrouwen te bevorderen, is net dus niet alleen noodzakelijk dat de arbeidsdeelname van (gehuwde) vrouwen
toeneemt, maar ook het aantal uren dat zij werken.
Het bevorderen van de economische zelfstandigheid (van iedere burger) is een van de hoofddoelstellingen van het sociaal-economisch beleid. Daarnaast
vergroot een grotere arbeidsdeelname ook het draagvlak voor de financiering van de sociale zekerheid
en de overheidsuitgaven, en zal, naarmate vrouwen
vaker en langer actief zijn op de arbeidsmarkt het beloningsverschil tussen mannen en vrouwen afnemen.
Het verzorgen van kinderen is een van de obstakels voor vrouwen om economisch zelfstandig te
kunnen worden. Kinderopvang stelt vrouwen in staat
om te blijven werken als er kinderen komen, en zo
een zeer onvoordelige onderbreking van de loopbaan te voorkomen. Dit is voor de overheid reden
om kinderopvang te subsidieren. Deze stellingname
roept twee vragen op. In de eerste plaats: in hoeverre bevordert kinderopvang de arbeidsdeelname en
de economische zelfstandigheid van vrouwen? En in
de tweede plaats: wat is het individuele en maatschappelijke rendement van kinderopvang?
Dit artikel begint met enkele feitelijke gegevens
over de economische zelfstandigheid van Nederlandse vrouwen. Vervolgens wordt de arbeidsdeelname
en het inkomen onderzocht van vrouwen die wel en
geen gebruik maken van kinderopvang. Kinderopvang heeft een individueel, en een maatschappelijk
rendement. Kennis hiervan maakt het mogelijk de
vraag naar de effectiviteit van subsidiering van kinderopvang te behandelen.

Empiric
lemand is economisch zelfstandig als het eigen arbeidsinkomen voldoende is om in het eigen levensonderhoud te kunnen voorzien. De grens hiervoor
leggen we bij een een netto-maandinkomen van
1400 gulden; ongeveer het netto wettelijk minimumloon en het sociaal minimum voor een gezin. Individuen met een netto maandinkomen tussen 800 en
1400 gulden, bij voorbeeld uit een kleine deeltijdbaan, beschouwen we als marginaal economisch
zelfstandig. Een absolute grens tussen economische
zelfstandigheid en niet zelfstandigheid is — naar onze
mening — overigens niet te geven.
Als de voorafgaande omschrijving van economische zelfstandigheid als maatstaf wordt genomen,
dan blijkt dat de positie van vrouwen nog altijd
slecht is. In label 1 is voor drie jaren — 1985, 1988 en
1992 — de verdeling van vrouwen en gehuwde vrouwen tussen 18 en 65 jaar naar netto maandinkomen
weergegeven. Uit de label blijkt dat in 1985 en 1988
ruim 71% van alle vrouwen niet economisch zelfstandig was, lerwijl dat in 1992 nog altijd voor 63% van
* De eerste auteur is wetenschappelijk medewerker bij de
Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek
(NWO) en bij de vakgroep Micro-economie van de Universiteit van Amsterdam. De tweede auteur is universitair decent
bij de vakgroep economische vakken aan de Rijksuniversiteit Leiden.
Dit artikel is gedeeltelijk gebaseerd op H. Maassen van den
Brink en W. Groot, Obstakels, vrouwen tussen arbeidsmarkt
en gezin, Amsterdam University Press, 1994, en op twee
rapporten — De relatie tussen arbeidsdeelname en het gebruik van kinderopvangvoorzieningen en Het rendement
van kinderopvang — geschreven in opdracht van de Directie Jeugdbeleid van het Ministerie van WVC.

de vrouwen gold. Tussen 1985 en 1992 is het percentage vrouwen met een inkomen van meer dan 1400
gulden wel toegenomen. De ontwikkeling van het
aandeel economisch zelfstandige vrouwen onder
gehuwden en samenwonenden is vergelijkbaar met
die onder alle vrouwen, alleen is het percentage economisch zelfstandigen onder gehuwden en samenwonenden nog altijd lager.
Een belangrijke reden voor de geringe economische zelfstandigheid van vrouwen is, dat zij bij deelname aan het arbeidsproces met grotere belemmeringen worden geconfronteerd dan mannen. Zo worden
vrouwen in de meeste gevallen als de belangrijkste
verzorgers van kinderen gezien. Als er kinderen komen, verminderen vrouwen hun arbeidsdeelname en
daalt hun eigen inkomen, gemiddeld met ruim 50%!
Wanneer er de mogelijkheid is om gebruik te maken
van kinderopvang, hoeven vrouwen om de kinderen
te verzorgen hun baan niet op te geven. Leidt het
gebruik van kinderopvang inderdaad tot een hogere
participatie van vrouwen? En hebben deze vrouwen,
na aftrek van de kosten van kinderopvang, inderdaad
een betere inkomenspositie?

Kinderopvang, arbeidsdeelname en de
inkomenspositie van vrouwen
In tabel 2 zijn de arbeidsdeelnamegraden van vrouwen met kinderen beneden vier jaar, de gemiddelde
waarden van enkele inkomenscategorieen en de
gemiddelde waarden van de uitgaven aan kinderopvang naar type kinderopvang weergegeven.

Tabel 1. Percentages vrouwen 18-65 jaar die geheel of gedeeltelijk
economiscb zelfstandig zijn, 1985-1992

1985
alien gehuwden
Netto-maandinkomen
60,4
11,2
12,0
16,4
100

geen inkomen
800
/ 800 -/ 1400
>/l400
totaal

65,8
12,1
10,4
11,7
100

1988
alien gehuwden

60,6
10,4
11,4
17,6
100

63,9
11,4
10,7
14,0
100

taald werkende vrouwen van kinderopvang gebruik
maken, dan komt subsidie-geld voor kinderopvang
terecht bij vrouwen die dit niet gebruiken om de
arbeidsmarkt op te gaan.
De arbeidsdeelnamegraad onder gebruikers van
kinderopvang is precies tweemaal zo hoog als onder
vrouwen die geen gebruik maken van kinderopvang:

46% en 23%. Uitgesplitst naar type kinderopvang is
de arbeidsdeelnamegraad het hoogst onder gebruikers van gesubsidieerde kinderopvang: van de vrouwen die gebruik maken van gesubsidieerde kinderdagverblijven neemt 74% deel aan het arbeidsproces.
Een toename van het gebruik van kinderopvang met
een uur leidt tot een toename van het arbeidsaanbod

met een gelijke hoeveelheid (een uur).
De invloed van gebruik van kinderopvang op

Als betaald werkende vrouwen veel gebruik van
kinderopvang maken, is dit een indicatie voor het
belang ervan: kennelijk is het moeilijk om zonder

van arbeidsdeelname op het gebruik van kinderopvang. Niet tijdens alle uren dat gebruik wordt
gemaakt van kinderopvang, verrichten vrouwen
betaald werk. Er zijn ook nog noodzakelijke brengen ophaaltijden van kinderen, en reistijden van en
naar het werk.

toe en het gebruik van niet betaalde kinderopvang
met vier en half uur.
Een toename van het aantal uren betaald werk
leidt tus tot een sterkere toename van het aantal uren
dat van kinderopvang gebruik gemaakt wordt. Voor
(bijna) alle uren dat vrouwen met kinderen betaald
werken, moet dus kinderopvang moet worden gevonden. Dit wijst op het grote belang van kinderopvang
voor betaald werkende vrouwen.
Omgekeerd kan ook gekeken worden naar de
mate waarin de gebruiksters van kinderopvang betaald werk verrichten. Is dit in hoge mate het geval,
dan is kinderopvang niet alleen van groot belang
voor vrouwen die de arbeidsmarkt op willen, maar
voorziet kinderopvang ook op een effectieve manier
in deze behoefte. Wanneer daarentegen ook niet-be-

ESB 29-3-1995

53,5
9,7
13,1
23,7
100

56,3
10,8
13,0
19,9
100

Bij de berekeningen is geen rekening gehouden met de invloed van inflatie.
Hierdoor wordt de toename tussen 1985 en 1992 van het aantal vrouwen dat
economisch zelfstandig is, enigszins overschat.

arbeidsdeelname blijkt groter te zijn dan de invloed

kinderopvang aan het arbeidsproces deel te nemen.

1992
gehuwden

Bron: berekeningen op basis van OSA-Arbeidsmarktsurveys 1985, 1988,1992.

Arbeidsdeelname

Hoe zit het met het gebruik van kinderopvang door
betaald werkende vrouwen?
Het arbeidsaanbod blijkt een significante invloed
op het gebruik van betaalde en onbetaalde kinderopvang te hebben, maar niet op het gebruik van peuterspeelzalen. Naarmate de vrouw meer uren betaald
werkt, neemt het gebruik van betaalde en onbetaalde
kinderopvang toe. Als de vrouw een uur (extra) betaalde arbeid verricht neemt het gebruik van betaalde
kinderopvang met ongeveer een uur en een kwartier

alien

Inkomen
Leidt hogere arbeidsparticipatie van vrouwen (inderdaad) tot een hoger inkomen? Uit de gegevens in
tabel 2 blijkt dat het gemiddelde inkomen van vrouwen die gebruik maken van kinderopvang bijna
dubbel zo hoog is als van vrouwen die geen gebruik
maken van kinderopvang (103 gulden netto per

week tegen 56 gulden). Het hogere inkomen van de
vrouwen gaat niet ten koste van dat van hun echtgenoten: het gemiddeld huishoudinkomen is onder
gebruikers van kinderopvang bijna 25% hoger dan
onder niet gebruikers.
Er blijken grote verschillen te bestaan tussen de
gebruikers van verschillende soorten kinderopvang.
Zo is de mate van economische zelfstandigheid gemiddeld het hoogst is onder vrouwen die gebruik
maken van kinderdagverblijven en het laagst onder
vrouwen die geen gebruik maken van kinderopvang.
Gemiddeld verdienen vrouwen die gebruik maken

1. Voor details zie Het rendement van kinderopvang, Rapport Ministerie van WVC, Directie Jeugdbeleid.

Tabel 2. Arbeidsdeelname, inkomen en kosten van kinderopvang (in guldens per week) voor gebruikers

(vrouwen met kinderen jonger dan vierjaar) van verscbittende typen kinderopvang
Gebruikt
geen
kinderopvang

Gebruikt

Gebruik naar type kinderopvang:

kinderopvang

1. Kinderdagverblijf

0,23
56,30
581,70
0

0,46
103,33
716,42
35,37

818,63
111,44

741,75

fractie van het gezinsinkomen
0,14
uitgaven aan kinderopvang als fractie
van het inkomen van de vrouw
0

0,14
0,28

arbeidsdeelnaraegraad
arbeidsinkomen vrouw
totaal gezinsinkomen
uitgaven aan kinderopvang

gesubsidieerd

particulier

2. Peuterspeelzaal

3. Oppas 4. Niet
en gast- betaalde
ouder
opvang

0,74

0,66

0,45

197,28

81,25

0,54
130,25

71,71

122,73

242,82
932,43
88,81

703,63
43,86

751,78
55,70

675,32
0

0,24

0,25

0,25

0,12

0,16

0,10

0,50

0,53

0,40

0,35

0,35

0

0,69
215,00

0,38

arbeidsinkomen vrouw als

van kinderdagverblijven anderhalf tot twee en half
maal zo veel als vrouwen die gebruik maken van andere kinderopvangvoorzieningen. Dit komt waarschijnlijk doordat het gebruik van een (duur) kinder-

dagverblijf alleen lonend is als vrouwen tijdens deze
uren een hoog inkomen kunnen verdienen. Roger

opgeleide vrouwen met een hoger inkomen maken
relatief meer gebruik van kinderdagverblijven.
Het aandeel van het inkomen van de vrouw in
het totale gezinsinkomen is gemiddeld het hoogst onder vrouwen die gebruik maken van kinderdagverblijven, en is het laagst onder vrouwen die gebruik maken van niet betaalde kinderopvang.
Het gebruik van kinderopvang blijkt dus samen
te gaan met een relatief hoog inkomen voor de
vrouw. Compenseert kinderopvang nu de inkomensachteruitgang voor vrouwen als gevolg van kinderen?
Een vergelijking tussen de positieve inkomenseffecten van kinderopvang en de negatieve inkomenseffecten van de aanwezigheid van kinderen leidt tot de
conclusie dat gebruik van particuliere of gesubsidieerde kinderdagverblijven en van betaalde oppas/gastouder de negatieve inkomenseffecten van kinderen
(meer dan) compenseert, maar dat gebruik van peuterspeelzalen (in relatie tot betaald werken) en van
niet betaalde kinderopvang het negatieve inkomenseffect van kinderen niet volledig compenseert.

Het rendement van kinderopvang
Individueel rendement
De hogere arbeidsinkomsten doordat vrouwen betaalde arbeid kunnen verrichten gedurende de tijd dat
gebruik wordt gemaakt van kinderopvang, moeten
worden worden afgewogen tegen de kosten van kinderopvang. Op basis van de afweging van de baten
van kinderopvang (het hogere arbeidsinkomen) en
de kosten ervan wordt het individuele rendement
van kinderopvang bepaald3.
Gemiddeld wordt ongeveer 5% van het huishoudinkomen aan kinderopvang uitgegeven. Dit lijkt niet
zo hoog. Als aandeel van het inkomen van de vrouw
zijn de uitgaven aan kinderopvang echter wel aanmerkelijk. Zo bedragen de uitgaven aan kinderdagverblijven gemiddeld 50% van het inkomen van de
vrouw.
Vrouwen die meer geld uitgeven aan kinderopvang, hebben een hoger inkomen: een toename van
de uitgaven aan kinderopvang met een gulden gaat
gepaard met een toename van het inkomen met 9%.
Dit wijst op een hoog individueel rendement van kinderopvang. Het is tevens een verklaring voor de geringe invloed van de prijs op het gebruik van kinderopvang.

Maatscbappelijk rendement
Prijs
Betaald werk heeft een grote invloed op het gebruik
van kinderopvang. De prijs van kinderopvang heeft
geen significante invloed het gebruik van de verschil-

Een deel van de kosten van kinderopvang wordt opgebracht door de overheid. Een deel van de opbrengsten vloeit er ook heen, in de vorm van hogere belastingopbrengsten. Door de totale kosten (de kosten

lende kinderopvangsoorten. De prijs van kinderopvang is ook niet van invloed op het arbeidsaanbod.

Deze conclusie komt overeen met onze bevindingen
in eerder onderzoek . Een mogelijke oorzaak van

het ontbreken van prijseffecten is dat de gemiddeld
prijs die voor kinderopvang wordt betaald vrij laag is.
Ook is de variatie in prijzen voor verschillende
kinderopvangarrangementen vrij gering. Een andere
mogelijke oorzaak is dat de overheidsbijdrage aan
de prijs voor gesubsidieerde kinderopvang er toe
leidt dat prijseffecten geringer worden.

2. Zie W. Groot en H. Maassen van den Brink, Arbeidsmarktparticipatie en kinderopvang, ESB, 29 juli 1992, biz.

731-734.
3. De data gebruikt in het onderzoek zijn ontleend aan de
enquete Vrouwen over Werk 1991/1992. Hiervoor is een telefonische en een schriftelijke enquete gehouden onder een
aselecte steekproef uit de Nederlandse bevolking. Ten behoeve van het onderzoek zijn vrouwen met kinderen beneden vier jaar geselecteerd. Voor details van het onderzoek
en de gehanteerde onderzoeksmethoden, zie de publikaties
genoemd in voetnoot * en H. Maassen van den Brink, Female Labor Supply, Child Care and Marital Conflict, Amsterdam University Press, 1994.

voor de ouders en de overheidssubsidies) af te
wegen tegen de totale baten (het totale extra bruto
arbeidsinkomen als gevolg van gebruik van kinderopvang), wordt het maatschappelijk rendement
berekend.
De geschatte bijdrage van vrouwen met kinderen
beneden vier jaar aan het bruto nationaal inkomen is
iets meer dan / 8 mrd per jaar. De geschatte extra
bijdrage aan het bruto nationaal inkomen door het
gebruik van kinderopvang is ruim/ 4,2 mrd per jaar.
De geschatte extra belastingopbrengst door gebruik
van kinderopvang is ruim/ 1,3 mrd per jaar.
De bijdrage aan het bruto nationaal inkomen
van vrouwen die gebruik maken van gesubsidieerde
kinderopvang is ongeveer/ 1,2 mrd. De extra bijdrage van gebruik van gesubsidieerde kinderopvang

de subsidie. Het effect op de arbeidsparticipatie zal

veel groter zijn omdat vrouwen die betaald willen
werken, van de kinderopvang gebruik kunnen maken. Zij moeten hiervoor echter een flinke prijs betalen. Voor met name laag geschoolde vrouwen met
een laag verwacht loon kan dit betekenen, dat de
keuze om te gaan werken en van kinderopvang
gebruik te maken niet meer rendabel is. Het positieve effect op de arbeidsparticipatie komt dan vooral
terecht bij vrouwen met een hoger inkomen. Omdat
zij ook meer belasting betalen, kan dit wel een hoger
maatschappelijk rendement opleveren.
Uit de onderzoeksuitkomsten blijkt dat kinderopvang een positief effect heeft op de arbeidsparticipatie en de inkomenspositie van vrouwen. Het individuele rendement voor de vrouwen is hoog, terwijl

aan het bruto nationaal inkomen is ruim/ 845 mln.

de prijs van kinderopvang geen significante invloed

De extra belastingopbrengst door gebruik van gesubsidieerde kinderopvang is/ 262 mln. De overheidsbijdrage aan gesubsidieerde kinderopvang bedroeg
in 1992 ruim/ 322 mln.
De overheidsbijdragen aan kinderopvang zijn
hoger zijn dan de extra belastinginkomsten die door
betaald werkende, van kinderopvang gebruik makende vrouwen worden opgebracht. Het maatschappelijk rendement van kinderopvang is dus lager dan het
individuele rendement.

heeft op het gebruik. De beschikbaarheid van kinderopvang vormt eerder een beperking. Dit wijst er op
dat verbeteringen in de effectiviteit van de subsidies
voor kinderopvang vooral in de richting van een grotere beschikbaarheid van kinderopvang gezocht moeten worden. Een lagere subsidie per plaats betekent
een hogere prijs voor de gebruikers, maar dat lijken
velen wel te kunnen opbrengen.
Economische effectiviteit hoeft echter, naar ons
oordeel, niet het enige criterium te zijn waarop subsidiering van kinderopvang beoordeeld dient te worden. Subsidies voor kinderopvang dragen bij aan het
verkleinen van de maatschappelijke ongelijkheid tussen vrouwen en mannen. Dit kan worden gezien als
een bijdrage aan de vergroting van de maatschappelijke welvaart .

Subsidies voor kinderopvang
Is dat lagere maatschappelijke rendement nu een
reden om met de subsidiering van kinderopvang te
stoppen? Nee, het motief voor subsidiering was het
vergroten van de arbeidsdeelname en de economische zelfstandigheid van vrouwen. Wanneer dit bereikt wordt, zijn de subsidies voor kinderopvang
effectief. De resultaten van ons onderzoek wijzen op
een positief effect van gesubsidieerde kinderopvang
op de arbeidsparticipatie en de economische zelfstandigheid van vrouwen met jonge kinderen.
Het budget voor kinderopvang kan in principe

Henrietta Maassen van den Brink
Wim Groot

op twee manieren worden besteed. De eerste mogelijkheid is om de prijs van kinderopvang zo laag
mogelijk te houden. In het meest extreme geval betekent dit dat kinderopvang gratis wordt aangeboden.
Het nadeel hiervan is dat slechts weinig kinderopvangplaatsen kunnen worden gecreeerd, zodat
slechts een beperkte groep ouders van de subsidie

profiteert. Dit betekent dat het effect van de subsidie
op de arbeidsparticipatie van vrouwen veel geringer
dan nu zal zijn (slechts weinig vrouwen kunnen hun
kind op een gesubsidieerde plaats kwijt), terwijl voor
deze vrouwen en hun gezin het individuele rendement van gebruik van kinderopvang juist veel hoger
wordt (de kosten zijn gering, terwijl wel van het extra arbeidsinkomen geprofiteerd wordt). Uiteraard
zullen er al gauw lange wachtlijsten voor de (goedkope) gesubsidieerde kinderopvang ontstaan.
De tweede beleidsmogelijkheid is om het budget

te gebruiken om zoveel mogelijk kinderopvangplaatsen te creeeren, door per kinderopvangplaats slechts
een geringe bijdrage in de kosten te geven. Het totale budget wordt dan over veel kinderopvangplaatsen
uitgesmeerd, en (relatief) veel ouders profiteren van

ESB 29-3-1995

4. Voor een uitgebreidere discussie hierover, zie: H. Maassen van den Brink, De Nederlandse emancipate index
1985-1992, in Emancipatie en Economie, Uitgeverij Spin-

huis, Amsterdam, 1995, biz. 7-28.

Auteurs