Ga direct naar de content

Op zoek naar een gratis lunch

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: oktober 19 1994

Op zoek naar een gratis lunch
P.A.G. van Bergeijk*
elkens weer duiken in de economische discussie plannen op om de werkloosheid
te bestrijden door verschuiving van belastingen. De werkgelegenheidswinst van
omvangrijke belastingverschuivingen is ec.hterop z’n best uiterst gering. Uitsluitend
een lastenverlichting die wordt gefinancierd door bezuinigingen op de sociale
uitgaven of de overheidsconsumptie kan soelaas bieden.

T

Nederlanders staan bekend als zuinig en Nederlandse economen passen uit de aard van hun professie
nog beter op de kleintjes. Dit heeft in de voorbije jaren tot een opmerkelijke speurtocht naar een ‘free
lunch’ geleid. Het doel is het in één klap kosteloos
oplossen van diverse beleidsdilemma’s. Vast ingrediënt is het verlagen van de wig tussen bruto- en nettoloon, bij voorkeur aan de onderkant van de arbeidsmarkt, want iedereen is het erover eens dat hier in de
kern de oplossing voor de Nederlandse inactiviteit
moet worden gezocht. Deze consensus, die al eerder
haar weerslag vond in de verkiezingsprogramma’s
van de grote politieke partijen, is in het regeerakkoord vertaald in een omvangrijke verlaging van de
gemiddelde wig op minimumniveau1.
De grote maatschappelijke overeenstemming
over de wenselijkheid de lasten op arbeid te verlagen
is begrijpelijk want de marginale wig, het verschil tussen bruto- en nettobeloning van de laatstverdiende
gulden, is in Nederland exorbitant hoog. Dit is een
gevolg van hoge belastingtarieven en sociale-zekerheidpremies. Onder marginale wig wordt hier tevens
begrepen de druk van indirecte belastingen, omdat
bij economische beslissingen niet het geldinkomen
maar de goederen en diensten die men met dat inkomen kan aanschaffen, de relevante factor zijn: uiteindelijk wordt de arbeidsaanbodbeslissing
bepaald
door de koopkracht van het nettoloon. Net zoals er
sprake is van geldillusie in economische analyses die
geen rekening houden met de geldontwaarding,
leiden analyses die geen rekening houden met alle heffingen aan belastingillusie.
Tabel 1 laat de totale marginale wig zien die werkgevers- en werknemerslasten,
pensioenpremies,
inkomstenbelasting en (rekening houdend met consumptiepatronen)
consumptiebelastingen
omvat.
Nederland is met 70% koploper binnen de OESO.
Het beleidsrecept om de wig in ieder geval aan
de onderkant van het loongebouw te verlagen, wordt
door de economische theorie en door modelmatige
berekeningen ondersteund. Lagere loonkosten leiden
tot meer banen en hogere nettolonen vergroten en
verbeteren het arbeidsaanbod.
In het FKSEC-model
van het Centraal Planbureau leidt een verlaging van
de loon- en inkomstenbelasting
ter grootte van 1%

ESB9-11-1994

Nederland
Denemarken
België
Finland
Duitsland
Frankrijk
Zweden

70
69
65
63
63
62
60

Noorwegen
Canada
Spanje
Verenigd Koninkrijk
Australië
Verenigde Staten
Japan

58
54
53
49
43
38
22

Bron: OESO,jobs study, Parijs, 1994.
van het netto nationaal inkomen (nni) via een daling
van de eerste belastingschijf met 1,9 procentpunt na
8 jaar tot een toeneming van de werkgelegenheid
met ongeveer 40.000 personen2. Het is in FKSEC van
belang hoe de verlaging van de wig wordt vormgegeven: een even grote lasten vermindering gericht op de
werkgeverslasten in bedrijven werkt nog beter en
helpt circa 55.000 mensen aan werk3. Ook andere
modellen laten positieve effecten zien van het verlagen van de wig. MORKMON, het kwartaal mode I van
de Nederlandsche Bank voorspelt een toeneming
van de werkgelegenheid
met ruim 21.000 arbeidsjaren na 4 jaar als de loon- en inkomstenbelasting
met
1% bbp wordt verlaagd en met 33.000 arbeidsjaren
na 4 jaar indien de werkgeverslasten verlaagd worden4. In het op Economische Zaken ontwikkelde
semi-algemeen-evenwichtmodel
MEOM levert een
verlaging van de wig met 1% nni rond de 35.000
banen opS. In het algemeen-evenwichtmodel
MIMIC

• De auteur werkt op het Ministerie van Economische Zaken en schrijft op persoonlijke titel. Bij de vele calculaties
heb ik geleund op de expertise en reken vaardigheid van
R. Haffner, G. van Hagen, R. de Mooij en P. Waasdorp. Ook
L. Bovenberg, K. van Dijkhuizen, D. Kabel, C. Kortleve,
F. Krapels en J. van Sinderen leverden nuttig commentaar.
1. CPB, Vijfverkiezingsprogramma’s,
Den Haag, 1994, en
Tweede Kamer, 1993-1994,23715, nr. 11.
2. CPB, FK5EC variantenboek, Leiden, 1992.
3. Een aansprekend werkgelegenheidsplan richt zich dan
ook op het verlagen van deze lasten (de zogeheten OTvariant): C. van Dijkhuizen, Een kwart miljoen banen erbij,
E5B, 12 januari 1994, blz. 2829.
4. J.A. Bikker, P.J.A.van Els en M.E.]. Schuit, Vijfentwintig
spoorboekjes voor de Nederlandse economie, Monetaire
monografiëen 13, Amsterdam, 1993.

Tabel 1. Totale
marginale wig
(gemiddelde
werknemer
met 2 kinderen, 1992, in
procenten)

I
,

van het CPB schept een verlaging van de eerste belastingschijf ad 1% nni 85.000 banen6
Het is niet zo moeilijk om in te zien dat een substantiële verlaging van de wig op arbeid helpt in de
strijd tegen de werkloosheid. Maar de financieel-economische randvoorwaarden
voor zo’n lastenverlaging maken het niet gemakkelijk de wigverkleining
in de praktijk te brengen. De kunst is een beleidsvoorstel te vinden dat geen geld kost (het tekort mag
niet omhoog) en twee vliegen in één klap slaat: vermindering van de inactiviteit en tegelijkertijd het bereiken van een andere nastrevenswaardige
doelstelling. De speurtochten naar gratis lunches zijn erop
gericht om een specifieke lastenverhoging te vinden
waarmee de wigverlaging kan worden gefinancierd
en tevens een belangrijke beleidsdoelstelling
op een
ander terrein wordt nagestreefd.
Op het menu staan vier recente ideeën. Het vaste
ingrediënt daarbij is het verlagen van de arbeidskosten aan de onderkant van de arbeidsmarkt; de voorstellen worden gekruid met alternatieve financieringsmogelijkheden: (i) een milieubelasting; (ii) een
consumptiebelasting
(BTW of omzetbelasting); (jij)
nivellering (verhoging van het marginale toptarief)
en (jv) een belasting op kapitaal.

Tabel2. Gevolgen van lastenverschuiving van arbeid naar milieu
volgens verschillende modellen, procentuele veranderingen
Variant

Model

Werkgel.

Bnp

(%)

Jaar

(%)

-1,2

Grootverbruikvarlanten
Dellink,Hofkes
Groenlinks (optimaal)
Knoester,Van Sinderen
Kuper
Europese Commissie
Groenlinks (afwenteling)
De Mooij
SRE
OESOvariant (A)
SRE
Grootverbruik (B)

1994
1994
1993
1994
1992
1994
1993
1992
1992

EnTech
FKSEC! THENA
A
MEOM
CCSO
QUEST
FKSEC/ THENA
A
ENTAX
FKSEC/ATHENA
FKSEC/ THENA
A

1,4
0,3
0
-0,1
-0,3
-1
-1
-1
-6

0
-0,1
-1
-1
-2,5
-3
-10

Kleinverbnlikvarlanten
Dellink,Hofkes
SRE
(C)
VROM
(C’)
De Mooij

1994
1992
1993
1993

EnTech
FKSEC/ THENA
A
FKSEC! THENA
A
ENTAX

0,5
0,3
0,0
-0,5

0,8
-0,4
-0,1
-0,5

-1

Bronnen:
~CSO
Lange-termijneffecten volgens G.H. Kuper, Tbe effects of energy taxes
j
on produetivity and employment, congres European Economie
Association, Maastricht, september 1994.
inkomensneutrale varianten in RA. de Mooij, op eit.
5e-jaarseffecten volgens R Dellink en M.W.Hofkes, Energieheffing:
werkgelegenheid en technologische ontwikkeling, E5B, 16 februari
1994,blz. 159-161.
EC/ CPBwerkdocument nr. 43 t.b.V. de Stuurgroep Regulerende
tfHENAEnergieheffingen (SRE);CPBwerkdocument nr. 63 op basis van een
.
voorstel van VROMen gunstige veronderstellingen;
Groenlinks varianten in Vijfverkiezingsprogramma’s, i.h.b. blz. 119.
A. Knoester en]. van Sinderen, op eit.
European Eeonomy m:. 51, (“The climate challenge”), mei 1992.

Milieuheffingen
Een gratis lunch met een groen milieu sausje valt niet
te versmaden. Het is dan ook niet verwonderlijk dat
één van de hardnekkigste misverstanden die in discussies over de Nederlandse werkloosheid steeds
weer opduikt, het zogenoemde tweesnijdende
zwaard is. In essentie komt het tweesnijdende
zwaard er op neer dat een toeneming van werkgelegenheid samengaat met milieuverbetering
als de opbrengst van een milieuheffing wordt gebruikt om de
wig op de arbeidsmarkt te reduceren. Arbeid is te
duur en milieu te goedkoop of niet geprijsd en daarom lijkt men door ecologisering van de belastingheffing twee vliegen in één klap te kunnen slaan: meer
werkgelegenheid
en een beter milieu. De denkfout
van het tweesnijdende zwaard is dat vergeten wordt
dat de totale wig relevant is bij economische beslissingen en dat het dus niet uitmaakt of men door de milieuheffing of door de loonbelasting wordt gebeten.
Verkenning van de effecten laat zien dat indien de
wijziging in de belastingmix inkomensneutraal
wordt
uitgevoerd, de werkgelegenheid
daalt7. Daarbij is er
wellicht een kleine kans om deze dreiging te weren
indien de heffing vlekkeloos zou worden uitgevoerd
en er geen enkele afwenteling zou plaatsvinden; dat
zijn echter vooral gezien de omvang van de bepleite
lastenverschuiving
geen erg realistische vooronderstellingen.
De doorrekeningen
met behulp van zes alternatieve modellen voor de Nederlandse economie ontnuchteren (tabel 2). Geen van de grootverbruikvarianten
laat een toeneming van de produktie zien, terwijl de
werkgelegenheid
in het merendeel van de berekeningen daalt. Werkgelegenheidswinst
wordt wel gevonden in de kleinverbruikersvarianten,
met name in de
analyse van de gevolgen van een hypothetische energieheffing in het begin van de jaren zeventig die
Dellink en Hofkes met het aan de VU ontwikkelde
EnTech model hebben uitgevoerd. Hun berekeningen voeren zowel in de kleinverbruikersvariant
als in
de grootverbruikersvariant
de lijst aan met een groei
van de werkgelegenheid
met enige tienduizenden
arbeidsjaren. Mogelijke verklaringen voor de afwijkende bevindingen van Dellink en Hofkes zijn dat in
hun model geen collectieve sector is opgenomen en
dat de aanbodeffecten
van belastingen worden veronachtzaamd8. De energieheffing wordt in dit model
afgewenteld op de produktiefactor kapitaal, terwijl
dat volgens EnTech in het geheel geen negatieve ef-

5. J. van Sinderen, Taxation and economie growth, Economie Model/ing, juni 1993, blz. 285-300.
6. G.M.M.Gelauff, Taxation, social security and the lahour
market, dissertatie KUB, 1992.
7. R.A.de Mooij, Energieheffing en werkgelegenheid. E5B,
1 december 1993, blz. 1100-1104;A.L. Bovenberg en R.A.
de Mooij, Environmentallevies and distortionary taxation,
Ameriean Economie Review, 1994, blz. 1085-1089en A.
Knoester enJ. van Sinderen, Taxation and the ahuse of environmental po/icies: a suPPZyside view, Congres Confederation of European Economie Associations, Oxford. 1993.
8. Zie de gevoeligheidsanalyse van FA.G. den Butler en
RW. van Zijp, Technologie en werkgelegenheid, BTE beleidsstudie, Den Haag, 1994.

fecten op het groeitempo heeft. Om deze redenen
mag aan de doorrekening met EnTech geen groot
realiteitsgehalte worden toegekend. Geen van de berekeningen met de bij de beleidsvoorbereiding gebruikte modellen toont een noemenswaardige werkgelegenheidswinst terwijl er duidelijke neerwaartse
risico’s bestaan.

Consumptiebelasting
Er circuleren ook diverse plannen om de indirecte
belastingen te verhogen. Daarbij wordt zowel gedacht aan invoering van een omzetbelasting als aan
een verhoging van de BTW9. In feite gaat het hierbij
om een algemene versie van het tweesnijdende
zwaard, daar nu niet de milieuvervuilende goederen
maar de gehele consumptie wordt aangepakt. In essentie komt deze categorie van lastenverschuivingsplannen er op neer de inkomstenbelasting voor werknemers te verlagen en dit te financieren met een
verhoging van een indirecte belasting.
Het belangrijkste bezwaar is dat de wig óók de
indirecte belastingen omvat. Een verschuiving van
directe naar indirecte belastingen kan daarom uitsluitend iets uitmaken wanneer zo’n verandering in de
belastingrnix niet inkomensneutraal gebeurt. Als het
al iets uitmaakt, dan is de invloed naar verwachting
negatief omdat werknemers de door de hogere BTW
stijgende kosten van levensonderhoud in de praktijk
afwentelen op de werkgevers; de belastingverlaging
wordt gewoon geïncasseerd. De wigdaling vertaalt
zich met andere woorden slechts ten dele in loonmatiging en daarom is een verlaging van de werkgeverslasten die direct aangrijpt op de loonkosten effectiever voor het stimuleren van de werkgelegenheid.
In tabel 3 staan beleidsvoorstellen waarbij het
financieringstekort in het eerste jaar van implementatie niet wordt beïnvloed; daarna kunnen er wel in- of
uitverdieneffecten optredenlO. In de berekeningen
met FK5EC stijgt het hoge BTW-tarief met 3,9 procentpunt ten behoeve van een daling van het tarief in de
eerste Oortschijf met 2,4 procentpunt c.q. een verlaging van de werkgeverslasten met 1,1% nnp. De
werkgelegenheidswinst in FK5EC valt tegen, zelfs bij
aanwending via de werkgeverslasten. Het DNB-model MORKMON laat een substantieel werkgelegenheidsverlies zien. MIMIC toont daarentegen een opmerkelijk groot batig saldo. De verklaring voor dit
fenomeen kan niet worden gevonden in het feit dat
MIMIC gericht is op de lange termijn, noch in het algemeen-evenwichtskarakter
van het model, noch in
het feit dat de berekeningen ex post budgetneutraal
zijn uitgevoerd. Andere algemeen-evenwichtmodellen voor de Nederlandse economie vinden op lange
termijn onder vooronderstelde budgetneutraliteit net
als de econometrische modellen FK5EC en MORKMON slechts zeer bescheiden produktie- en werkgelegenheidswinsten. In MEOM en in het voor Nederland in 1989 gecalibreerde model van Broer en
Westerhout is het effect op werkgelegenheid en produktie nihil!!. De verklaring voor het batige saldo
van MIMIC is eerder dat het arbeidsaanbod van de
kostwinner exogeen is. Belasting heeft dus per definitie voor kostwinners geen gedragsverstorende effec-

ESB 9-11-1994

FKSEC

FKSEC

MORKMON MIMIC
Clb/ib)

eerste

eerste
Oortschijf

Financieringstekort

(x 1000 arb.jaren)
(% nni)

lasten

-0,1

Produktie
Werkgelegenheid

werkgevers-

-0,2

-0,2

1,2

-2

6

-19

110

0,1

-0,5

-0,4

a. Effecten in het achtste jaar voor FKSEC, in het zestiende
MORKMON.

Oortschijf

°

kwartaal voor

ten. Het arbeidsaanbod van partners wordt daarentegen wel beïnvloed door de (samenstelling van de) belastingdruk. Hierbij heeft een belasting die relatief
.
k
(b”
ster k er d ru k top h et In omen van partners
IJ voorbeeld een heffing in de eerste Oort-schijf) een groter
effect dan een zelfde bedrag dat vooral drukt op het
gezinsinkomen (bij voorbeeld via een verhoging van
de BTW). Al met al lijken de MIMIC-resultaten in dit
geval geen betrouwbaar kompas.

Nivellering
In een recent artikel vragen Bovenberg, De Mooij en
Van der Ploeg zich af of het zwaarder belasten van
de hogere inkomens een oplossing kan bieden!2. De
verlaging van de gemiddelde wig aan de onderkant
wordt door deze moderne Robin Hoods gefinancierd
door een verhoging van de marginale wig op bovenmodaal niveau. Veel partijen ter linker zijde staan
zo’n op herverdeling gebaseerde verbetering van de
efficiëntie van het belastingstelsel voor en ook de heffingskorting van de commissie-Andriessen is een
vorm van Hoodisme. Het is evenwel zeer de vraag
van wie, en vooral waarom, Robin Hood steelt. Bovenberg c.s. baseren hun idee dat herverdeling tussen werkenden werkgelegenheid kan scheppen, op
een model waarin hoge marginale tarieven feitelijk
een belasting op loonsverhogingen betekenen en zowel vakbonden als werkgevers aanmoedigen om de
loonontwikkeling te matigen. Hierdoor kan de werkgelegenheid toenemen. Bovenberg c.s. ontwaren in
het MIMIC-model een bondgenoot van Robin Hood,
omdat in dit model, dat is gefundeerd op de door
hen besproken literatuur, met een Robin Hood belastingschuif kleine werkgelegenheidswinsten
kunnen
worden geboekt. Het Robin Hood-effect is geen gevolg van vakbondsgedrag. Dit blijkt uit tabel 4; de
tweede kolom schetst een situatie waarin de arbeidsmarkt ruimt, maar ook hier treedt het Robin Hood-effect op. De door MIMIC voorspelde positieve gevolgen van nivellering moeten dus ergens anders van
afhangen, zoals de eerder besproken ongevoeligheid
9. R.M. Lubbers, Ik wens je veel personeel toe, de Volkskrant, 10 december 1993 en OESO, jobs study, Parijs, 1994.
10. De door het CPB gepubliceerde
berekeningen
met MIMIC zijn ex post budgetneutraal
waarbij mee- en tegenvallers worden afgerekend via veranderingen
in overheidsconsumptie of belastingtarieven.
11. D.P. Broer en E.W.M.T. Westerhout, Taxation in an
intertemporal general equilibrium model of a small open
economy, Economie Modelling, 1993, blz. 64-80.
12. A.L. Bovenberg, R.A. de Mooij en F. van der Ploeg,
Werkt een Rob in Hood-beleid?, E5B, 13 april 1994, blz.
332-337.

Tabel 3. Ex
ante budgetneutrale la~tenverschulving (1% nni)
van arbeid
naar consumptie (hoog BTWtariejJ”

T
i

Tabel 4. Gevolgen volgens MIMICvan een budgetneutrale belastingschuif (1% nni) van de eerste
naar de derde schiff
Vakbondsmodel
Loonvoet
Consumptie
Werkgelegenheid

Marktruiming

-1,3

-0,65

0,35

0,60

1,35

0,85

Bron: G.M.M.Gelauff, Taxation, social security and the labour market, 1992, blz. 168 en 186.
van het arbeidsaanbod van de kostwinner voor wijzigingen van belastingtarieven. Dit lijkt geen realistische vooronderstelling. De keuze voor arbeidstijdverkorting boven inkomen lijkt bij voorbeeld mede
te worden bepaald door hoge marginale tarieven.
Evenzo schrikt de belastingdruk additionele inspanningen (grotere verantwoordelijkheid,
overwerk, freelance-activiteit enz.) af. Ook Bovenberg c.s. willen
niet zover gaan Graaflands bevinding dat hogere marginale tarieven leiden tot hoBere werkgelegenheid
als vaststaand te accepteren
.
Een tentatieve doorrekening van de verkiezingsprogramma’s met het model INERT laat zien dat er
grote neerwaartse risico’s bestaan wanneer de marginale wig stijgt ook al daalt de gemiddelde wig, en dat
Robin Hood-beleid tot een zeer omvangrijke vernietiging van arbeidsplaatsen in de particuliere sector
leidtl4. Ook in de doorrekening van de middellangetermijneffecten van de verkiezingsprogramma’s
door
het CPB blijkt Groen Linksbeleid (dat de meeste Robin Hoodtrekjes vertoont) tot daling van de werkgelegenheid in de particuliere sector te leiden hoewel de
gemiddelde wig over een groot inkomenstraject
daalt. Het CPB verklaart dit ‘magere’ resultaat terecht
uit het feit dat de economisch relevante lastendruk
(verschil netto reëel beschikbaar loon en bruto loon)
niet kleiner wordtl5

Kapitaalbelasting
In internationale gremia wordt voorzichtig gediscussieerd over een verschuiving van de lastendruk van
arbeid naar kapitaal. Het Witboek van de Europese
Commissie wijst nadrukkelijk op maatregelen in de
sfeer van de vermogensbelastingen
en pleit, overigens met een open oog voor het belang van investeringen, voor herstel van het evenwicht in de structuur van de collectieve lasten op de verschillende
produktiefactoren (arbeid, kapitaal, schaarse natuurlijke hulpbronnen)16 Hierdoor veranderen de relatieve
Tabel 5. Gevolgen van budgetneutrale lastenverschuiving van arbeid naar kapitaal volgens INERT
(1% nni,procentuele afwijking van basispad)
Basisvariant Endogene technologie
zonder bedrijfsverpl.
Produktiecapaciteit
Produktie bedrijven
Investeringen
Totale werkgelegenheid

0,1

-0,6

0,1

-0,3

-1,2

-2,6

0,3

0,3

prijzen immers in de gewenste richting, waardoor de
vraag naar arbeid toeneemt, de kapitaalintensiteit afneemt en de werkgelegenheid ceteris paribus stijgt.
In de moderne groeitheorie wordt echter een
duidelijk verband gelegd tussen de omvang van de
economische activiteit en de hoogte van het tarief
van de belasting op kapitaal. Een verhoging van het
marginale tarief van de winstbelasting drukt langs
twee kanalen het economische groeipotentieel. In de
eerste plaats betekent een hogere winstbelasting dat
de gewenste kapitaalgoederenvoorraad
van bedrijven daalt. De hogere winstbelasting impliceert een
lager netto reëel rendement. Dit ontmoedigt risicovolle investerings- en R&D-uitgaven, prikkelt Nederlandse ondernemingen zulke bestedingen in het buitenland te doen en schrikt de instroom van
risicodragend kapitaal af.
Een toename van de winstbelasting heeft ook een
negatieve invloed op de netto besparingen van
gezinnen en bedrijven. Omdat deze een belangrijke
financieringsbron voor investeringen zijn, neemt het
aanbod van risicodragend vermogen af en daarmee
dalen de investeringen en de produktiecapaciteit.
De
dalende produktiecapaciteit
beïnvloedt uiteindelijk
ook de werkgelegenheid negatief.
Het CPB heeft in 1988 voor het laatst een variant
gepubliceerd waarin het tarief van de vennootschapsbelasting wordt gewijZigdl7. Deze berekeningen met
het model FK’85 tonen een verwaarloosbare positieve invloed op de werkgelegenheid (1000 arbeidsjaren na 7 jaar) en een lichte produktie-uitval (0,4
procentpunt). In de desbetreffende berekeningen
wordt onvoldoende rekening gehouden met de locatiekeuze van internationaal opererende bedrijven, de
kwetsbaarheid van de balansstructuur of profit-routing en andere fiscale constructies. In recentere berekeningen met MORKMON komt een werkgelegenheidsverlies naar voren 0.000 arbeidsplaatsen na 7
jaar) en een vergelijkbaar produktieverlies, maar ook
hier ontbreken relevante mechanismen. Het is daarom interessant naar een experimentele versie van
INERT te kijken waarin de technologische ontwikkeling is geëndogeniseerd
via particuliere en overheidsuitgaven terzake van scholing, onderzoek en ontwikkeling en via de marginale belastin~tarieven die
gelden voor de produktiefactoren1
. Een hoger vpbtarief leidt in deze variant tot een lagere kapitaalbesparende technologische ontwikkeling waardoor ka13. Zie de discussie tussen Graafland en Bovenberg c.s. in
augustus 1994, blz. 718-723.
14. Zie R.C.G.Haffner en P.A.G.van Bergeijk. The economie consequences of Dutch polities, De Economist, 1994, te
verschijnen. INERTwordt beschreven in J. van Sinderen
e.a., De kosten van economische verstarring op macro-niveau, E5B, 23 maart 1994, blz. 274-279.
15. CPB, Vijfverkiezingsprogramma’s,
1994, blz. 65 e.v.
16. Europese Commissie, Groei, concurrentievermogen,
werkgelegenheid; Witboek, Publikatiebulletin van de Europese Gemeenschappen, Supplement 6/93, blz. 156.
17. CPB,Macro-economische gevolgen van het opheffen
van de WIR en van alternatieve aanwendingsmogelijkheden van de vrijvallende gelden, Werkdocument nr. 22, Den
Haag, 1988.
18. G.H.A.van Hagen, Kennis, groei en technische vooruitgang, Den Haag, 1994.
E5B, 17

pitaal relatief minder produktief wordt, de investeringsgeneigdheid negatief wordt beïnvloed, de produktiecapaciteit daalt en de vraag naar arbeid afneemt. Anderzijds leiden de lagere arbeidskosten tot
een daling van de prijs voor onderzoek en ontwikkeling en dit is gunstig voor de technologische ontwikkeling. Ook is wigverlaging een belangrijke stimulans voor investeringen in menselijk kapitaal. Ten
slotte leiden lagere arbeidskosten op zich natuurlijk
tot een hogere arbeidsvraag.
Het netto-effect van deze tegengestelde tendensen op de werkgelegenheid is blijkens tabel 5 wederom ontnuchterend klein. De berekeningen zijn geheel geschoond voor bedrijfsverplaatsingen
omdat
de empirische basis voor het modelleren van zulke
effecten omstreden is. Er treedt een lichte werkgelegenheidswinst op, maar dit is gezien het feit dat er
waarschijnlijk wel enige bedrijfsverplaatsing zal
plaatsvinden geen uitkomst om ons op te verheugen.
Belangrijk is verder de negatieve invloed van de lastenverschuiving van arbeid naar kapitaal op de andere variabelen.

Mrekenen!
Het nut van lastenverlichting voor arbeid is onomstreden. Voor de aansprekende plannen voor lastenverschuiving lijkt op het eerste gezicht ook wel wat te
zeggen. De belangrijkste variabele in het economische systeem is de relatieve prijs en dit is nu eenmaal
een tweesnijdend zwaard. Het is dan ook niet zo gek
dat diegenen die de mooie eigenschappen van het
prijsmechanisme hebben ontdekt, langs die weg het
goede willen stimuleren en het kwade willen afremmen. De vraag is echter hoe scherp het zwaard aan
beide zijden snijdt en wat de ongewenste bijeffecten
zijn van het inzetten van dit wapen.
Uit dit artikel blijkt dat het niet mogelijk is het
kwade te bestrijden door een belasting op te leggen
en tegelijk te profiteren van de belastingopbrengst.
Feitelijk zijn alle voorstellen voor een belastingschuif
tot deze denkfout te herleiden, die in tegenspraak is
met de Tinbergenregel dat er ten minste evenveel instrumenten als doelstellingen beschikbaar moeten
zijn. Twee doelstellingen nastreven met één instrument is te veel van het goede.
In het algemeen zijn de effecten van belastingverschuiving gericht op het bereiken van een geringere
druk op arbeid volgens de in de beleidsvoorbereiding gebruikte modellen dan ook negatief. Er zijn
wel enige mogelijkheden om een licht positief effect
te bewerkstelligen, bij voorbeeld wanneer de werkgeverslasten worden verlaagd. De positieve effecten
zijn echter ook dan afhankelijk van de vlekkeloze invoering en maatschappelijke acceptatie van de belastingverschuiving. Dit is een opmerkelijk robuuste bevinding omdat zij wordt ondersteund door modellen
die vanuit geheel verschillende visies op de economie zijn ontwikkeld. De CPB-modellen hebben een
(nieuw) Keynesiaanse inslag, het beleidsmodel van
DNB is monetair georiënteerd, terwijl in MEOM weer
veel aandacht aan aanbodelementen
wordt gegeven.
Dit resultaat wil niet zeggen dat de Nederlandse
belastingen qua samenstelling of hoogte optimaal

E5B 9-11-1994

Model

Bezuinigen

invloed op

op

bnp/nni,
0/0
FK5EC

-0,2

overheidsconsumptie

werkgel.
(x 1000)

20
25
19
70

inkomensoverdrachten

MIM1C

0,3
0,8

overheidsconsumptie

0,8

30

inkomensoverdrachten

MEOM

overheidsconsumptie
inkomensoverdrachten

MORKMON

0,2

1,8

110

2,5

overheidsconsumptie

a

3,l

inkomensoverdrachten

170
a

350

a. Ongewogen
gemiddelde
van bezuiniging op AOW en werkloosheidsuitkeringen, berekend aan de hand van G.M.M. Gelauff en].]. Graafland, Modelling
welfare state reform, Amsterdam, 1994, tabel 10.7 en 10.8).

zijn; het illustreert slechts helder dat belastingverschuivingen verborgen beleidskosten met zich brengen. Het CPB wijst op het risico van het ontstaan van
een loonprijsspiraal ten gevolge van de introductie
van energie- en milieuheffingen, met een werkgelegenheidsverlies van vele tienduizenden arbeidsjaren.
Daarnaast zijn er reële aanpassingskosten van de economie. Hierbij gaat het zowel om de kosten van herallocatie van produktiefactoren als om de geïntroduceerde onzekerheid.
Bij de kosten van herallocatie gaat het onder andere om kapitaalvernietiging (bij voorbeeld wanneer
erg vervuilende of kapitaalintensieve bedrijven de
poorten moeten sluiten) en scholings- en trainingskosten voor werknemers die in andere bedrijfstakken
aan het werk moeten. Met name in een inflexibele
economie als de Nederlandse kunnen dergelijke
maatschappelijke kosten omvangrijk zijn.
Daarnaast scheppen frequente en ingrijpende wijzigingen in het belasting regime (de indruk van) instabiliteit; een voorspelbaar consequent economisch beleid is belangrijke voor het ondernemingsklimaat.
Experimenten met belastingverschuivingen
zijn niet
kosteloos en wijzigingen in de belastingrnix moeten
dan ook eerst zorgvuldig worden geanalyseerd en
een substantieel batig saldo vertonen om te compenseren voor dit soort verborgen kosten19.
Tabel 6 illustreert dat betekenisvolle werkgelegenheidswinst wel degelijk bereikt kan worden als de
lunch wordt afgerekend. In vergelijking met de lastenverschuivingsvarianten
in tabel 2 tlm 5 zijn de opbrengsten van de bezuinigingsvarianten
in tabel 6
veel groter, zeker wanneer de bezuinigingen worden
gezocht op het terrein van de inkomensoverdrachten. Daar waar de positieve werkgelegenheidseffecten van een verlaging van lastendruk op arbeid
onomstreden zijn, is de koninklijke weg naar werkgelegenheidsherstel te bezuinigen om zo lagere belastingen op arbeid te financieren. De kern van de Nederlandse problemen (arbeidsmarkt en hoge wig) is
de te grote collectieve sector.
Peter A.G. van Bergeijk
19. Zie bij voorbeeld

A.L. Bovenberg

economics and tbe environment
50th IlPF Congress,

Harvard,

en 5. Cnossen,

Public

in an imperfect world,

1994, blz. 11.

Tabel 6. Bezuinigen om de
wig te verlagen (1% nni)

Auteur