Ga direct naar de content

Het aanbodbeleid van drie kabinetten-Lubbers

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: augustus 31 1994

ps

Het aanbodbeleid van drie
kabinetten-Lubbers
J. van Sinderen en P.M. Waasdorp*
A

lle drie de kabinetten-Lubbers hebben de economische structuur versterkt.
1:1Lubbers-1 en -11deden dat vooral door de collectieve lasten terug te dringen, terwijl
Lubbers-lIl meer aandacht besteedde aan investeringen in de infrastructuur en een
begin maakte met de versterking van de marktwerking. Tijdens Lubbers-Hl groeiden
de economie en de werkgelegenheid minder hard dan tijdens Lubbers-l en -11.De
helft van het groeiverschil in de produktie vindt zijn oorzaak in de conjunctuur, de
andere helft in het gevoerde beleid.
Het derde en laatste kabinet-Lubbers werd geconfronteerd met een conjuncturele teruggang. Vanaf 1993
stijgt de werkloosheid scherp. Voor volgend jaar voorziet de MEV, wanneer de loonkostenstijging beperkt
blijft, weer een toeneming van de werkgelegenheid,
maar zonder aanvullende beleidsmaatregelen
is de
werkloosheidssituatie
op de middellange termijn weinig rooskleurig.
Gelet op deze problemen is het de moeite waard
te bekijken in welke mate de ‘no nonsense’-aanpak
van ‘meer markt en minder overheid’ van de kabinetten-Lubbers/Van Aardenne en -Lubbers/De Korte afwijkt van het beleid van ‘continuïteit en sociale vernieuwing’ van het kabinet-Lubbers/Kok.
Voor een
eerlijke vergelijking van de resultaten van de eerste
acht jaar Lubbers met de laatste vier jaar, dient evenwel met de stand van de conjunctuur rekening te
worden gehouden. Om onze analyse kwantitatief te
1
illustreren maken we gebruik van het MEOM-model .

Beleid en conjunctuur
Lubbers I en IJ
Met het eerste kabinet-Lubbers kwam er meer aandacht voor de onderliggende economische structuur.
Het herstelbeleid bestond uit drie sporen: sanering
van de uit de hand gelopen openbare financiën, versterking van de marktsector via onder andere lastenverlichting en spreiding en herverdeling van werk.
Deze kabinetsperiode wordt gekenmerkt door een
drastische aanpassing in de collectieve uitgaven met
een ombuigingsprogramma
van bijna 30 miljard gulden. ‘Hoogtepunt’ was een nominale aanpassing in
de ambtenarensalarissen
en de uitkeringen in 19831984. In de daaropvolgende jaren werden de inkomens in de collectieve sector bevroren. Toch was de
beheersing van de collectieve uitgaven te gering. Weliswaar realiseerde men een recordbedrag aan ombuigingen maar dit werd voor de helft ‘aangewend’ voor

uitgavenstijgingen elders op de begroting. Naast het
gevoerde beleid was ook het pact tussen de voorzitter van het VNO, Van Veen en FNV-voorman Kok,
om de lonen te matigen historisch. De bedrijfswinsten konden zich hierdoor herstellen.
Onder invloed van een sterk toenemende wereldhandel draaide de economie tijdens Lubbers-U op
volle toeren. Toch werd ook dit kabinet geplaagd
door forse problemen, zoals de enorme daling in de
olieprijzen. De aardgasbaten liepen in de periode
1986-1987 met f12 mrd terug. Deze draconische tegenvaller werd gecompenseerd
door een omvangrijk
pakket aan ombuigingen en lastenverzwaringen.
Uiteindelijk kwam het op het punt van de lasten
toch weer goed. Een belangrijk wapenfeit van Lubbers-U was namelijk de operatie-Oort; een grootscheepse belastingvereenvoudiging
gecombineerd
met een verlaging van de tarieven. De verlaging van
de belastingtarieven was onderdeel van een gematigd aanbodbeleid2.
Tijdens Lubbers-U nam de marginale wig uiteindelijk dan ook af terwijl de wig tijdens
de periode Lubbers-I en -lIl vrijwel niet veranderde.
Gedurende Lubbers-U waren de netto ombuigingen
per saldo verwaarloosbaar.

Lubbers-III
Het centrum-linkse kabinet-Lubbers-III legde in zijn
beleid andere accenten. Mede door nogal optimisti• De auteurs schrijven op persoonlijke titel en zijn werkzaam op de directie Algemene Economische Politiek van
het Ministerie van Economische Zaken. De eerste auteur is
tevens hoogleraar economische politiek aan de EUR
(OCFEB). Met dank aan diverse collega’s voor nunig commentaar.
1. J. van Sinderen, Tien jaar aanbodbeleid,
E5B, 27 januari
1993, blz. 76-79.
2. P.W. Rutten, Zeven kabinetten wijzer. De nieuwe zakelijkheid bij het economische beleid, Wolters Noordhoff, Groningen, 1993.

sche geluiden over de economische ontwikkeling ten
tijde van de opstelling van het regeerakkoord bestond het idee dat men in feite bezig was met de laatste loodjes van het bezuinigingsbeleid.
In het regeerakkoord was dan ook niet voorzien in ombuigingen
op de overheidsuitgaven.
Tabel 1 bevat een gedetailleerder overzicht van een aantal belangrijke maatregelen die op financieel economisch terrein tijdens de
kabinetsperiode Lubbers-lIl zijn genomen.
Lastenverlichting voor burgers en bedrijven bleek
voor Lubbers-lIl een lage prioriteit te hebben3. De micro lastendruk nam tijdens Lubbers-lIl toe met in totaal zo’n zes miljard per jaar4. Dit kwam deels door
het niet volledig doorvoeren van de inflatiecorrectie,
maar was vooral het gevolg van de verhoging van indirecte belastingen en accijnzen en de hogere heffingen van lagere overheden als reinigingsrechten en
dergelijke. Een uitzondering vormde de verlaging
van het hoge btw-tarief in 1992, in eerste instantie bedoeld om de toentertijd oplopende inflatie te beteugelen maar ook ter stimulering van de conjunctuur
en ter ondersteuning van de loonmatiging .
Een van de belangrijkste beleidsvraagstukken
die
Lubbers-lIl trachtte op te lossen was een gelijkmatiTabel 1. Overzicht specifieke maatregelen tijdens
Lubbers-lIl
november Kabinet-Lubbers-lIl van start
1989
Belastlngherziening-Oort
januari
1990
januari

Verhoging uitkeringen

en minimumloon

via Wet aanpassingsmechanismen
1991

januari
februari
mei

1992

januari
januari
juni

Versoepe •

oktober
november

Veda’

januari

Bevriezing

januari

vers<>éJ>ètirig .

januari

1993

(WAM)

loon
met 3% volgens WAM
Tussenbalans, bezuinigingen en lastenverhogingen van in totaal 11,5 mrd
Kaderbrléf extra bezuinigingen van .
f 3,5 mrd In 1994 t.o.v. Tussenbalans
Inwerkingtreding Wet koppeling met
afwijkingsmogelijkheid (WKA)
Verhoging uitkeringen en minimumloon
met 3% voigéils WKA
Verhoging uitkeringen

Instè

Extra

en minimum

stigingswet

v

8,5 naar 17,5%
. 3 mrd.
ûîtkeringen en minimumloon
itingsWét

.

lsche structUur-

.. ren à<îrt8e-

or

voorjaar
voorjaar
juli
‘augustus
1994

januari
januari

verzuim;

ESB 21-9-1994

3. Wel heeft Lubbers-III begin 1994 een lastenverlichting
voor burgers en bedrijven aangekondigd.
4. Centraal Planbureau,
Macro Economische Verkenning
1995, tabel 111.6.9.
5. De Nederlandsche
Bank, jaaroerslag 1992, 1993. Hier
staat tegenover dat de verhoging van andere indirecte belastingen en accijnzen weer heeft bijgedragen
aan de inflatie.
6. P.M. Waasdorp en P.A.G. van Bergeijk, Een slippende
koppeling,
Tijdschrift voor Politieke Ekonomie, te verschij-

januari

februari

ger inkomensontwikkeling
gecombineerd met sociale
vernieuwing: ‘continuïteit en vernieuwing’ was dan
ook het motto van het kabinet. Hiertoe werd een
nieuwe koppelingswet in het leven geroepen: de Wet
Koppeling met Afwijkingsmogelijkheid (WKA). Al
snel bleek dat de in deze wet genoemde afwijkingsgrond van een stijgende inactieven-actieven-ratio
de
koppeling in feite afhankelijk maakte van de mate
waarin nieuwe werkgelegenheid
werd gecreëerd. Volledige koppeling bleek in het licht van de verslechte6
rende werkgelegenheid
aldra niet meer mogelijk .
De in het regeerakkoord aangekondigde Tussenbalans om de nadere mogelijkheden voor een sociaal
vernieuwingsbeleid
te evalueren, resulteerde mede
door de tegenvallende conjunctuur uiteindelijk in
een extra bezuinigingsronde.
Als onderdeel daarvan
nam het kabinet een aantal besluiten over een beperking van de instroom in de WAO en de Ziektewet.
Enkele maanden na de Tussenbalans en ook in de
jaren daarna bleken overigens extra bezuinigingen
noodzakelijk.
Het gematigde aanbodbeleid liep niet primair via
de kant van de lastenverlichting zoals in de tweede
helft van de jaren tachtig maar meer via de verbetering van de infrastructuur en de sterkere nadruk op
7
de verbetering van de economische dynamiek . Zo
namen de uitgaven voor investeringen in infrastructurele zaken reel met ruim 5 procent per jaar toe tegen8
over 1 procent per jaar in de jaren daarvoor . De
voorgenomen instelling van het Fonds economische
structuurversterking waardoor extra aardgasbaten
aangewend worden voor investeringen in de infrastructuur is in dit opzicht ook van belang.
De verstarring van de arbeids- en de goederenmarkt vormt een belemmering voor verdere economi9
sche groei en uitbreiding van de werkgelegenheid .
Lubbers-lIl heeft een aantal eerste stappen gezet om
deze rigiditeiten aan te pakken. Zo werd de Arbeidstijdenwet geliberaliseerd, werd de Vestigingswet versoepeld en pakte het kabinet concurrentiebeperkende afspraken steeds harder aan. Dit laatste mondde
uit in het voornemen in 1997 een nieuwe Wet economische mededinging in te voeren, die zal stoelen op
een verbodsstelsel voor kartels.
De resultaten van het beleid worden sterk beïnvloed door de conjunctuur. Uit tabel 2 blijkt dat tij-

vakantiedagen en eerstezes weken
verzuim: ten laste van werkgevers
BelaSfin8verlaglng van f 5 mrdte’
verdelen over 1994 en 1995

nen.
7. Bedacht moet worden dat de nadruk op de beheersing
van de openbare
financiën op de middellange
termijn positieve vertrouwenseffecten
heeft. Dergelijke zaken zijn moeilijk in een modelanalyse
te vangen.
S. Centraal Planbureau,
Centraal Economisch Plan 1994,
tabel A9, blz. 6.
9. Zie bij voorbeeld
OESO, Netherlands, ‘Economie Surveys
1994, Parijs, 1994.

Tabel 2. Conjunctuur en beleid tijdens drie kabineUen-Lubbers,
gemiddelde jaarlijkse volumemutaties
Lubbers I
(1983-86)

Lubbers 11 Lubbers III
(87-90)
(91-94)

Conjunctuur

Wereldhandel (%)
Produktie bedrijven (%)
Bezettingsgraad industrie (%)
IIA-ratio (%-punt)
Werkgelegenheid marktsector (x 1000 arb.i.)
Beleid
Bruto ombuigingen (mld. tot. lop. prijzen)
Intensiveringen en uitgaventegenvallersa
Netto ombuigingena
Tekort (%-punt bbp)b
Collectieve lastendruk (%-punt bbp)
Uitgaven sociale zekerheid
in %-punt bbp
Volumemutatie (%)
Werkgelegenheid overheid (x 1000 arb.j.)
Marginale wig Co/o-punt)
Tanef vennootschapsbelasting (o/o-punt)

4,6
2,8
82,8
1,6
18

6,9
3,7
85,0
-0,2
95

2,6
1,3
82,8
0,9
25

29,0
14,1
14,9
-0,5
-0,1

16,3
16,8
-0,5
-0,1
-0,3

28,7
20,0
8,7
-0,2
0,3

-0,4
2,2
1
-0,2
-1,5

-0,3
1,2
-2
-1,2
-1,8

0,3
1,2
-7
-0,2
0,0

a. Bron: RA82 blz. 39, MN86 blz. 74, RA86 blz. 15, MN90 blz. 92, RA89 blz. 55,
MN94 blz. 58. Exclusief 6 mrd aan ombuigingen in 1983 waartoe al voor opstelling van het regeerakkoord van 1982 was besloten.
b. Vorderingentekort collectieve sector.
dens Lubbers-I en -11vooral de groei van de wereldhandel fors hoger lag dan in de jaren negentig. Deze
hoge groei vertaalde zich vanzelfsprekend deels in
de gunstige economische groeicijfers in de jaren tachtig. De groei van de werkgelegenheid verschilde per
periode fors. Zo was deze in de periode 1983-1986,
ondanks de hogere economische groei, gemiddeld lager dan in de jaren negentig. De werkgelegenheid
groeide vooral in de tweede helft van de jaren tachtig
sterk. Ook was dit het enige tijdvak dat de inactievenactieven-ratio afnam.

Beleid of conjunctuur?
In hoeverre de economische ontwikkelingen tijdens
de drie kabinetten-Lubbers bepaald werden door het
beleid of door de conjunctuur, analyseren we met behulp van het MEOM-model. We maken daarbij een
uitsplitsing naar conjuncturele elementen, naar zaken
waarop het beleid invloed kan uitoefenen en naar variabelen waarbij de directe beleidsinvloed moeilijker
te traceren valt (zoals de produktiviteitsgroei). Binnen deze uitsplitsing wordt verder bezien in hoeverre deze elementen de vraagkant of de aanbodkant
hebben beïnvloed. Immers, wordt een beleid overwegend gericht op factoren die de structuur van een
economie verbeteren, dan is dit een indicatie dat het
met de ontwikkeling van de economie op de middellange termijn wel goed zit. Na afloop van een recessie kan de economie zich dan weer snel herstellen.
Een politiek die vooral de koopkrachtige vraag in
stand probeert te houden kan tijdelijk de problemen
wel verbloemen maar is uiteindelijk niet veel meer
dan een conjunctureel lapmiddel. Het wordt dan

steeds moeilijker om opeenvolgende inzinkingen te
pareren.
Bij de uitkomsten passen uiteraard de nodige
kanttekeningen. Allereerst is de opzet van MEOM
dusdanig dat het model slechts redelijk trefzeker is
voor de middellange termijn. Vandaar dat we niet
naar de jaar-op-jaar effecten kijken, maar alleen naar
de gemiddelde uitkomsten over de simulatieperiode.
Daarnaast is het onderscheid tussen conjuncturele en
structurele elementen danwel tussen vraag- en aanbodfactoren niet altijd strikt te maken. Een verlaging
van de loonbelasting heeft bij voorbeeld zowel een
vraageffect als een aanbodeffect en kan tegelijkertijd
uit zowel conjuncturele als uit meer structurele overwegingen worden doorgevoerd.
Bij de berekeningen moeten we verder bedenken
dat de effecten van het scherpere mededingingsbeleid en het aanpakken van rigiditeiten op de arbeidsmarkt niet zijn meegenomen. Gelijktijdige deregulering van de goederen- en arbeidsmarkt resulteert
immers op termijn in zowel hogere economische
groei als in meer werkgelegenheid. Daarnaast kan
worden aangetoond dat de effectiviteit van bij voorbeeld een lastenverlichting sterk toeneemt in een
flexibele economielO.
Tabel 4 geeft een kwantitatief overzicht van de beleidsmaatregelen van de diverse kabinetten-Lubbers.
Onder het overheidsbeleid vallen veranderingen in
het marginale loonbelastingtarief, het vennootschapsbelastingtarief, de koppeling tussen uitkeringen en
lonen, het aantal ambtenaren, de ambtenarensalarissen, de investeringen in de infrastructuur en de overige materiële overheidsbestedingen.
Onder de overige factoren verstaan we de conjunctuur via de groei
van de wereldhandel, het verloop van de concurrentenprijzen, de buitenlandse rente, maar ook ontwikkelingen in het binnenland zoals de groei van de beroepsbevolking en de trendmatige groei van de
arbeidsproduktiviteit.

De conjunctuur als spelbreker?
De economische

ontwikkeling

De economische ontwikkeling bleef tijdens LubbersIII over de hele linie achter bij de periode Lubbers-I
en -11.In tabel 5 staat aangegeven in hoeverre deze
vermindering van het groeitempo volgens onze analyse toegerekend kan worden aan het overheidsbeleid
of aan de conjunctuur. Het overheidsbeleid zelf is
weer nader onderverdeeld in de politiek ten aanzien
van de collectieve lasten (belastingtarieven en sociale
premies) en de politiek ten aanzien van de collectieve uitgaven (het aantal ambtenaren, de salarissen van
die ambtenaren, de overheidsinvesteringen,
de sociale uitkeringen en de materiële overheidsconsumptie).
Tabel 5 is als volgt opgebouwd: voor de periode
Lubbers-lIl zijn de gesimuleerde uitkomsten vergeleken met die voor de periode Lubbers-I en 11.De produktie steeg volgens onze simulaties tijdens Lubbers-

10. J.van Sinderen, P.A.G. van Bergeijk, R.C.G. Haffner en
P.M. Waasdorp, De kosten van economische verstarring op
macroniveau, E5B, 3 maart 1994, blz. 74-79.

III jaarlijks met 2,3%. Tijdens Lubbers-I en -u nam de
produktie echter nog met 4,6% per jaar toe. Vervolgens is berekend welk deel van dit lagere groeitempo ruwweg toegerekend
kan worden aan respectievelijk een verandering
in het gevoerde overheidsbeleid,
aan de stand van de conjunctuur
of aan een verandering in de overige factoren. De combinatie van de
conjuncturele
inzinking met de fractioneel minder
gunstig ontwikkelende
‘overige factoren’, betekende
volgens MEOM dat de groei van de produktie in
1991-1994 gemiddeld
1,2% per jaar lager uitkwam
dan tijdens Lubbers-I en -u. De geringere groei van
de export valt zelfs vrijwel volledig toe te schrijven
aan de conjunctuur.

Het beleid
Ongeveer de helft van de vertraging van de economische groei in de jaren negentig kan aldus worden toegerekend aan de ontwikkeling
van de wereldhandel.
De andere helft van de vertraging moet op het conto
geschreven worden van het overheidsbeleid.
Uit tabel 5 kan worden afgelezen dat dit volgens onze berekeningen vooral aan het niet verder verlagen van
de collectieve lasten na 1990 moet worden toegeschreven. Bij de ontwikkeling
van de werkgelegenheid geldt dit nog sterker. Ongeveer twee derde van
de lagere groei van de werkgelegenheid
kan worden
toegerekend
aan het gevoerde overheidsbeleid.
Het
achterwege blijven van structurele belastingverlagingen is daarvoor een belangrijke oorzaak. Als het in
de jaren tachtig gevoerde beleid van verlaging van
de marginale wig zou zijn doorgetrokken
zou dit volgens onze calculaties tot een extra jaarlijkse groei
van de werkgelegenheid
in de jaren negentig van
0,6% hebben geleid.
Uit de tabel blijkt wel dat het feit dat Lubbers-III
de overheidsuitgaven
meer in de hand had dan Lubbers-I en Lubbers-U positiever heeft uitgewerkt op de
groei en de werkgelegenheid.
Het door Lubbers/Kok
gevoerde beleid van uitgavenbeperking
en ontkoppeTabel 4. Modelmatige impulsen Lubbers-I, -11en -111
zoals doorgerekend in MEOM naar overheid en overige variabelen (alles in procentuele veranderingen
en gemiddeld per jaar)
Lubbers.I en-II

LubberS'”III

Overheid
M~ewigLBIIB
Marg. kortingstarief

subsidies

MarginaalVPB-tarief
Minimum uitkering

Ontkoppeling
Overheidsconsumptie
Overheidsinvesteringen
Werkgelegenheid overheid
Oftrig
Wereldhandel
Concurrenten prijzen
Buitenlandse rente en rendement
Beroepsbevolking
Trend arbeidsproduktiviteit

ESB 21-9-1994

‘-1,95
-1,95
-4,29
0,39
-0,45

-0,57

3,16

Q

<>pmiqoniveauvan

dehef6tlgvan’

~OM.zijnde~enitfe.~
_ … korte termijnktmnert’~~

.~yierçateg~oyetheidsuit-

.~,overdrachtsuitga~l1,
~yetheidSÃŽ11y~eri.rJgenenoVetbttidsconsumptie. Dei$oIl1sten ‘Vaf),deqyergllv~llonderscblei
‘”….•.. .

:gstenvaneeo
belasting op arbeiden. 6p
itgifte.
heidsobligaties.
In ‘. . .
zow(:lvmag-álsaanbodelementc:o.Eeo~~
mem is dat
. .
…….•. wig extra arbeidsaatJbQd ~’WIltna’de
verloop.Yaf),tijdtesUlt
.’. ineenstijgîngvan
produktieeIlwetkgetegen..”
heid. Een.Yaf), devraage~mentenisdat
een verhoging van de ove~~
consumptie leidt tot extra. economische groei.
Met MEOM kunnen we de vraag- en de aanbOdeffeeten van elkaar
s<:heidenmn’iniicht
te krijgen in het relatieve belang van beide componenten. Modeltechnischk01llt:dezeaanpakop’het
volgende neer. Eerst
wordtde.econOIllische.ontwJkkelmg
tijdens de periode 1984-1994 gesimuleerd .IAet het orïginele.1I1Odel’1llet zowel .vraag- als.aanbOdeleIl1enten.
Vervolg~
wordt er een modelsimuIatj<:: gedraaid met een modelvetsie
W~riQ.êll~aatJbQdelementenuit
tabel 3 als bet ware uitgezet zijn. De
ee~~ módelsitnulade.levert
de totale simulatie-uitkomsten op en de
tweede simulatie bepaàlt devraageffecten.
De aanbodeffecten verkrijgen
we<:l<:>Or uitkomsten vanbeîde simulaties van elkaar af te trekken.
de
heikapitaal

Tabel~ ,….. ..
3- Specifieke
. …

.. _ …,_.-

…..

_

..

_tibodelemetlfea in MEOM
..~

_._. –

.

_.

Voor 19844994 weetMEOMde
belangrijkste ootwikkelmgen redelijk te
beschrijven: de ThéiIcoëfficiënt bedraagt 0,21 De produktiegroei wordt
wat overschat, maar de consumptie, de investeringen,. de export en de
werkgelegenheid
in de marktsector voorsPelt MEOM goed.
ling van uitkeringen en lonen heeft geleid tot een
lichte verbetering van de financiële prikkels om werk
te gaan zoeken en heeft daarmee de aanbodkant
van
de economie versterkt. Ook de al genoemde versterking van de infrastructuur
heeft de aanbodkant
van
de economie een impuls geven. Zonder dit uitgavenbeleid zouden produktie en werkgelegenheid
per
jaar 0,2% minder zijn gegroeid. De export zou in dat
geval zelfs 0,6% per jaar minder zijn toegenomen.

0,91

-0,25
-0,25
0,00

0,21

2,07

2,04

0,00

-0,94

6,29

2,60

0,06

-0,35

1,70

-8,70

0,85

0,79

1,73

0,70

In tabel 6 is voor de drie kabinetten-Lubbers
een uitsplitsing gemaakt naar de uitwerking van het overheidsbeleid en alle overige factoren op de economische ontwikkeling.
Het tijdens Lubbers-III gevoerde
overheidsbeleid
heeft, zowel vanuit de vraagkant als
vanuit de aanbodkant
een licht positieve bijdrage geleverd aan de economische
groei. Het gevoerde overheidsbeleid leverde een jaarlijkse groei van de werkgelegenheid
op van 0,2%. Deze groei lag niet alleen
lager dan tijdens Lubbers-I en -II (0,6%), maar is ook

a

Tabel 5. Verandering van de groei (naar componenten) en van de
werkgelegenheid tijdens Lubbers-lIl vergeleken met Lubbers-I en -11
(in procentuele veranderingen en gemiddeld per jaar)

Tabel 6. Opsplitsing van vraag en aanbodcomponenten naar overheid en overige factoren (in procentuele veranderingen en gemiddeld per jaar)
Vraag

Aanbod

Overh. Overig

Overh.

Overig

Totaal

Lub’lJèt’s…I en -0 (1984-1990)

produktie
Werkgh. markt

. 0;4
0,0

2,8
1,2

1,0
0,6

0,4
0,4

4,6

0,1
0,0

0,3
0,3

2,3

2,2

I.ubbers-ID (1991-1994)
produktie

van een andere signatuur. In de jaren tachtig werd de
ontwikkeling van de werkgelegenheid vooral gedragen door een versterking van de aanbodzijde, in de
jaren negentig liep deze werkgelegenheidsimpuis
meer via de vraagkant.
Tijdens Lubbers-III werd de economische groei
voor zo’n 80% gedragen door vraagfactoren en voor
zo’n 20% door aanbodfactoren. Dit laatste is minder
dan tijdens de eerste twee kabinetten-Lubbers toen
de groei voor zo’n 30% toe te schrijven viel aan een
versterking van de aanbodkant. Voor de werkgelegenheidsgroei ligt de verhouding schever. Deze is in
de periode Lubbers/Kok voor 20% bepaald door een
versterking van de economische structuur. In de eerdere kabinetten-Lubbers kan dit ongeveer de helft
van de werkgelegenheidsgroei
verklaren.

Les voor paars: werk, werk en nog eens werk
Economische groei is het best gebaat bij een beleid
dat tot doel heeft de concurrentiekracht van de economie structureel te versterken. In de jaren tachtig
werd een beleid gevoerd van ‘structural adjustment’
waarmee getracht werd om via deregulering, lastenverlichting en uitgavenverrnindering
de economie te
verbeteren. Deregulering bleef in die periode beperkt. Sindsdien is evenwel het inzicht gegroeid dat
daarnaast ook de kennis intensiteit van het produktenpakket, de flexibiliteit en incentive-structuur op de arbeidsmarkt en de mate waarin gezonde concurrentie
tussen bedrijven onderling wordt bevorderd in hoge
mate het economische groeitempo bepalen.
Tijdens het derde kabinet-Lubbers resulteerde het
beleid in mindere mate in een versterking van de economische structuur dan onder de eerdere kabinettenLubbers. Het beleid van Lubbers/Kok richtte zich weliswaar naarmate de tijd voortschreed in toenemende
mate op een structurele versterking van de economie, maar de gunstige effecten hiervan zullen pas na
verloop van tijd zichtbaar kunnen worden. Hoewel
het overheidsbeleid op zich wel resulteerde in meer
groei en werkgelegenheid, was dit niet genoeg om
de optredende vertraging van de economische groei
en de werkgelegenheid, voor zover die het gevolg
was van de tegenvallende internationale conjunctuur,
volledig te compenseren. De lagere economische
groei valt voor een groot deel toe te schrijven aan de
teruglopende wereldhandel, maar is deels ook terug
te voeren op het feit dat het overheidsbeleid niet ge-

0,2

1,7

Werkgh. markt

0,2

1,1

1,6

concentreerd werd op de verlaging van de lasten.
Het lagere tempo van de groei van de werkgelegenheid is hier volgens onze berekeningen voor een belangrijk deel het gevolg van. Een lastenverlichting die
vergelijkbaar was geweest met die aan het eind van
de jaren tachtig zou de werkgelegenheidsgroei
op
het gemiddelde van de jaren tachtig hebben gehouden. Het gevoerde beleid van uitgavenbeperking
en
ontkoppeling heeft daarentegen via het vergroten
van financiële prikkels gunstiger uitgewerkt voor de
groei en de werkgelegenheid
dan tijdens de kabinetten-Lubbers-I en -Il. Dit heeft het achterwege laten
van lastenverlichtingen dan ook weer voor een deel
gecompenseerd.
Onze analyse geeft aan dat er ondanks het open
karakter van onze economie ruimte is voor het voeren van een nationaal beleid mits dat gericht wordt
op een structurele versterking van de economie. Het
‘paarse’ regeerakkoord signaleert dat ‘de belangrijkste zorg van Nederland het tekort aan banen is’.
Gewezen wordt op het feit dat zonder aanvullende
maatregelen de inactiviteit zal toenemen wat ‘concurrentiekracht en banen kost’.
Juist op het vlak van de werkgelegenheid blijkt
de invloed van de conjunctuur minder en de invloed
van structuurversterkende
maatregelen echter sterker
te zijn dan veelal wordt aangenomen. Onze analyse
geeft aan dat gemiddeld gesproken een beleid dat
zich richt op de conjuncturele werkloosheidscomponent minder zinvol is dan een beleid dat zich richt op
structurele aanpassingen. De overheid kan de groei
van de werkgelegenheid
dan ook het beste ondersteunen via een beleid van lastenverlichting en een
stringente uitgavenbeheersing.
In de afgelopen regeerperiode is dit laatste tot op zekere hoogte gelukt.
Lastenverlichting is echter nog onvoldoende uit de
verf gekomen. Het beste recept voor een hogere
werkgelegenheidsgroei
is daarom een voortzetting
van het structureel aanpassingsbeleid via een verdere
beheersing en herschikking van de overheidsuitgaven en het aanpakken van rigiditeiten op arbeids- en
goederenmarkt in combinatie met een structurele
belastingverlaging. Een lastenverlichting wordt namelijk des te effectiever naarmate een economie flexibeler is.

Jarig van Sinderen
Pieter waasdorp

Auteurs