Ga direct naar de content

Normen voor sociaal beleid

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: mei 25 1994

Normen voor sociaal beleid
De wal keert het schip, dat wordt economen met de
paplepel ingegoten bij de bestudering van niet-marktconform gedrag. En met al dan niet grimmige voldoening kan worden geconstateerd dat dit thans ook
geldt bij de sociale zekerheid. Het gevaar bestaat nu
dat men in een markteuforie zal denken dat door gewoon de uitkeringen te verlagen en de toegang tot
de voorzieningen te bemoeilijken, men een adequate
wal zal opwerpen om het sociale schip te keren.
Mijn mening is echter dat zonder verder beleid
het schip niet zal keren, maar zware averij zal oplopen. Een goed ontwikkeld sociaal stelsel is een wezenlijk bestanddeel van onze Europese beschaving.
Het functioneren van onze samenlevingen kan niet
los worden gezien van voldoende weerbaarheid van
de factor arbeid tegen de wisselvalligheden van de
markt. Dit komt tot uitdrukking in het feit dat er niet
alleen sprake is van een plicht tot arbeid, in ieder geval om inkomen te verwerven, maar toch ook uit een
bepaald normbesef. Daarnaast is er sprake van een
recht op arbeid, tegen een redelijk loon: er moet voldoende werkgelegenheid zijn in de samenleving. Ten
slotte is er ook een recht op bescherming: voor wie
niet in staat is om te werken moet een menswaardig
bestaan mogelijk zijn. Dit alles vraagt om een bepaalde solidariteit, die in Europa historisch is gegroeid en
vorm heeft gekregen in wat men zou kunnen noemen een Europese sociale beschaving. Deze vorm
van solidariteit mag niet zomaar verdwijnen!.
Om nu te bevorderen dat een adequaat beleid
wordt ontwikkeld om de teloorgang van de sociale
beschaving tegen te gaan, zonder daarbij economische mogelijkheden uit het oog te verliezen, kan inspiratie worden geput uit de EMU-normen. Deze normen zijn aanvaard om, als Odysseus aan de mast
gebonden, weerstand te kunnen bieden aan de verlokkingen van een gunstige publieke opinie – en
zich gecommitteerd te weten aan een sanering van
de overheidsfinanciën. Echter, het risico bestaat dat
men in Europa daardoor werkeloos toeziet hoe de
werkloosheid alsmaar oploopt. Daarom dienen de
EMU-normen te worden aangevuld met normen ontleend aan de Europese sociale beschaving.
Dit resulteert bij voorbeeld in de volgende vijf beleidsdoelstellingen:
• een minimale participatiegraad van de beroepsbevolking;
• maxima voor het aandeel van langdurig werklozen;
• maxima voor het aandeel van ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid;
• minima voor het laagste loon in verhouding tot
het gemiddelde loon;
• minima voor de arbeidsongeschiktheidsuitkering
in verhouding tot het gemiddelde loon.
De eerste doelstelling is ontleend aan de bovengenoemde plicht tot arbeid en waarborgt ook de betaaIbaarheid van een sociaal stelsel. De volgende twee

E5B 25-5-1994

doelstellingen zijn ontleend aan het
recht op werken, tegen een redelijke beloning. Dit recht moet met
name worden beschermd voor de
zwakkere partijen op de arbeidsmarkt. Maar daarbij moet de norm
van een redelijke beloning niet uit
het oog worden verloren. Vandaar
de vierde doelstelling. Zou men immers geen minimumloon kennen,
dan kan men eenvoudig aan de eerste drie doelstellingen voldoen,
door het stelsel van sociale zekerheid te ontmantelen. Dan wordt
wel iedereen de arbeidsmarkt opgejaagd, maar de bovengenoemde cruciale weerbaarheid van de factor arbeid tegen de wisselvalligheden van de markt is dan
verdwenen. Dit laatste geldt ook voor de vijfde doelstelling, ontleend aan het recht op bescherming. Uiteraard geldt deze norm alleen ten aanzien van mensen die daadwerkelijk arbeidsongeschikt zijn.
Het is juist de combinatie van met name de eerste
vier doelstellingen, die de overheid moet prikkelen
tot een adequaat beleid. Daarnaast zullen werkgevers
worden gestimuleerd tot een creatiever beleid met
ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid,
en ook met
scholing. Werknemers moeten bereid zijn tot een grotere flexibiliteit en mobiliteit. Dit kan gelden voor de
aard van het werk en de werktijden, maar ook voor
de bereidheid te verhuizen of zich om te scholen.
Een van de redenen om deze doelstellingen in Europees verband te ontwikkelen, is onderlinge concurrentie op het terrein van de sociale zekerheid tegen
te gaan. Daarnaast kan men van elkaar leren bij het
ontwikkelen van adequaat beleid. Op het niet-naleven van de normen moeten dan ook sancties staan,
bij voorbeeld geen toegang tot het structuurfonds.
Laat Nederland nu eens na Maastricht ook op dit
gebied het voortouw nemen. Het is duidelijk dat wij
met participatiegraad, langdurige werkloosheid, ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid
slecht scoren.
En het is zeker niet duidelijk dat dat te wijten is aan
een te hoog minimumloon of uitkeringen. Laten wij
zelf (de komende regering?) beginnen met ambitieuze doelstellingen en ons daardoor committeren aan
een actief en creatief sociaal beleid. Wat dacht u van:
een participatiegraad van 75% (60% nu), langdurige
werkloosheid, ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid terug naar 2% (4,5% nu), 5% (6,3% nu) respectievelijk 10% 05% nu) van de beroepsbevolking. Het
netto-minimumloon kan blijven op 60% van het gemiddelde loon en de minimumuitkeringen kunnen terug naar 80% van het minimumloon 000% nu). Aan
de slag!
1. Dat is ook het antwoord op de vraag die Theeuwes
zijn column van 23 februari jl. niet kon beantwoorden.

in

J. Muysken

Auteur