Ga direct naar de content

Deeltijdarbeid als als emancipatiestrategie

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: april 20 1994

Deeltiidarbeid als

••
•
emancIpatiestrategie
J. Plantenga*

D

eeltijdarbeid heeft in Nederland een enorme vlucht genomen. Vaak is deze
ontwikkeling gezien als een bevestiging van de ongelijke positie van de vrouw op
de arbeidsmarkt. Dit hoeft echter niet zo te zijn. juist de grotere deeltijdbanen bieden
(zowel de man als de vrouw) de mogelijkheid betaalde arbeid buitenshuis te
combineren met zorgactiviteiten binnenshuis. Dit betekent wel dat deeltijdarbeid
meer moet zijn dan een flexibiliseringsinstrument.

Een van de meest opvallende ontwikkelingen op de
Nederlandse arbeidsmarkt is de opkomst van het verschijnsel deeltijdwerk. Terwijl in de jaren zestig en zeventig deeltijdarbeid nog wordt omgeven door allerlei al dan niet denkbeeldige praktische bezwaren,
vindt in de jaren tachtig de grote doorbraak plaats:
deeltijdarbeid wordt geïntroduceerd als belangrijk instrument in de herstructurering van de Nederlandse
arbeidsmarkt. Deeltijdarbeid maakt het niet alleen
mogelijk de arbeidsorganisatie op een meer flexibele
manier vorm te geven, maar krijgt ook een belangrijke rol toebedeeld in het terugdringen van de werkloosheid.
De groei van de deeltijdarbeid moet ook in verband worden gebracht met veranderende opvattingen over de maatschappelijke arbeidsdeling. Deeltijdarbeid lijkt de traditionele tweedeling in kostwinners
en kostbereiders te overbruggen in die zin dat een
deeltijdse aanstelling het combineren van betaalde arbeid buitenshuis met onbetaalde zorgverplichtingen
binnenshuis mogelijk maakt. Hoewel dit in principe
voor zowel mannen als vrouwen geldt, blijkt in de
praktijk dat met name vrouwen een deeltijdse aanstelling hebben. Dit heeft ertoe geleid dat vooral vanuit
de emancipatiehoek vraagtekens zijn gezet bij de
wenselijkheid van deze ontwikkeling. Deeltijdarbeid
zou slechts een bevestiging zijn van de marginale positie van vrouwen; van een doorbreking van het traditionele rolpatroon zou geen sprake zijn.
In dit artikel wordt deze stellingname nader onderzocht. Nadat in de eerste paragrafen een overzicht
is gegeven van de deeltijdpraktijk in Nederland zal
worden betoogd dat deeltijdarbeid twee gezichten
heeft. Kleine deeltijdbanen lijken inderdaad weinig
perspectief te bieden op economische zelfstandigheid en/of op een meer geëmancipeerde
arbeidsdeling. Grote deeltijdbanen kunnen echter een belofte
van verandering inhouden in die zin dat hiermee een
leven kan worden vormgegeven waarin arbeid en
zorg een meer evenwichtige plaats innemen.

ESB 20-4-1994

De parttime werkende vrouw
In 1983 publiceren de economen Hartog en
Theeuwes een artikel in de E5B waarin ‘de onstuitbare opkomst van de werkende gehuwde vrouw’ wordt
gesignaleerdl. Uit hun gegevens blijkt dat in de periode 1960-1979 de arbeidsmarktparticipatie
van gehuwde vrouwen is verviervoudigd. De stijging is nog geprononceerder wanneer alleen wordt gelet op
buitenshuis verrichte betaalde arbeid, met andere
woorden wanneer vrouwen die in het bedrijf van
hun man werken buiten beschouwing blijven. Veranderingen in opleiding, kindertal en relatieve loonvoet
blijken belangrijke variabelen in het verklaren van
deze ontwikkeling. Voor de jaren tachtig voorspellen
de onderzoekers een verdergaande stijging van de
participatiegraad, onder andere omdat het participatieniveau van Nederlandse vrouwen op dat moment,
ondanks de ‘explosie’, nog steeds betrekkelijk laag is
in vergelijking met andere industrielanden.
Anno 1994 hebben de auteurs in zoverre gelijk
gekregen dat de toestroom van werkende gehuwde
vrouwen inderdaad ‘onstuitbaar’ is gebleken. De gunstige conjunctuur vanaf het midden van de jaren tachtig heeft de reeds in gang gezette ontwikkeling verder gestimuleerd en blijkens tabel 1 is aan het begin
van de jaren negentig ruim 44% van de vrouwelijke
potentiële beroepsbevolking
actief op de arbeidsmarkt. Daarmee ligt de arbeidsmarktparticipatie
van
vrouwen in Nederland, gerekend in personen, boven
het gemiddelde van de EU. De achterstand waarvan
in 1983 nog sprake was, is inmiddels ingelopen2.
Bij nadere analyse van de arbeidsmarktparticipatie van vrouwen blijkt evenwel dat een belangrijke

• De auteur is verbonden aan het Economisch Instituut/CIAV te Utrecht.
1. J. Hartog enJ.J.M. Theeuwes, De onstuitbare opkomst
van de werkende gehuwde vrouw, ESB, 1983, blz. 11531157.

Aandeel deeltijdarbeid

Participatiegraad

in werkzame

beroepsbevolking

NL

NL

EU

56,9
70,0
44,3

54,6
67,5
42,6

32,7
15,7
59,9

13,8
4,0
28,6

41,6
~n:

EU

45,5

75,6

35,2

Eurostat, Labourforce suroey, 1991.

Tabel 1. Arbeidsmarktparticipatie
in Nederland
en de EU, 1991

nuancering moet worden aangebracht met betrekking tot het door Hartog en Theeuwes geconstateerde fenomeen: in de jaren tachtig is vooral sprake van
de onstuitbare opkomst van de parttime werkende
gehuwde vrouw. Blijkens tabel 1, waarin de participatiegraden voor verschillende groepen in Nederland
wordt vergeleken met het Europese equivalent,
werkt in Nederland in 1991 59,9% van de vrouwen in
deeltijd3. Voor de gehuwde vrouw ligt het aandeel
deeltijdwerkers zelfs op 75,6%. Dit is beduidend hoger dan het gemiddelde voor de Europese Unie, sterker nog, dit is beduidend hoger dan de percentages
voor iedere andere lidstaat. Alleen het Verenigd Koninkrijk komt nog enigszins in de buurt. In dat land
werkt in 1991 42,7% van de vrouwelijke werkzame
beroepsbevolking in deeltijd, terwijl dit percentage
onder de gehuwde vrouwen 49,6% bedraagt. Denemarken is een goede derde met een score van respectievelijk 37,8% en 41,5%.
Uit de gegevens van tabel 1 blijkt dat ook mannen in Nederland relatief veel in deeltijd werken;
15,7% tegenover een gemiddelde voor de Europese
Unie van 4,0%. Deeltijdarbeid speelt in de arbeidscarrière van mannen echter een heel andere rol dan in
de arbeidscarrière van vrouwen. Deeltijd bij mannen
is (nog) vooral een incidenteel, tijdelijk verschijnsel,
terwijl het bij vrouwen veeleer om een structureel gegeven gaat. Dit kan worden geïllustreerd aan de
hand van figuur 1 waarin voor een aantalleeftijdsklassen is weergegeven hoe de arbeidsmarktparticipatie is samengesteld. Uit de figuur blijkt duidelijk dat
deeltijdarbeid bij mannen vooral een rol speelt in de
leeftijdsgroep van 14-24 jaar; ruim 30% van de mannelijke beroepsbevolking in deze leeftijdsklasse
Figuur 1. Arbeidsmarktparticipatie naar leeftijd en
wijze van participatie, mannen (links) en vrouwen,
1991

14-21

.25-49

SlJ.6t

65+

Totul

Bron: Eurostat, Labour force survey, 1991

werkt in deeltijd. Het gaat hier bij voorbeeld om scholieren en/of studenten die twee nachten in de week
bij de P1T de post sorteren of die zaterdags bij Albert
Heijn de vakken vullen. In de oudere leeftijdsklassen
neemt het belang van deeltijdarbeid af tot circa acht
à negen procent om in de leeftijdsklasse vanaf vijftig
jaar en ouder weer (sterk) toe te nemen.
Bij de vrouwelijke beroepsbevolking kan een
heel andere ontwikkeling worden geconstateerd; in
de jongere leeftijdsklassen is het belang van deeltijdarbeid juist relatief beperkt. Zo werkt in de leeftijdsklasse van 14-24 jaar 38,6% van de vrouwelijke beroepsbevolking in deeltijd; dit percentage neemt toe
tot 57,2 in de leeftijdsklasse van 25-49 jaar. Deeltijdarbeid is hier dus niet een tijdelijk verschijnsel aan het
begin of aan het eind van een arbeidscarrière, maar
een inmiddels zeer gebruikelijke manier om betaalde
arbeid buitenshuis te combineren met onbetaalde
zorgverplichtingen binnenshuis.

De groei van de deeltijdarbeid
De spectaculaire groei van de deeltijdarbeid moet
worden geplaatst tegen de achtergrond van het specifieke economische en politieke klimaat van de afgelopen jaren. In economisch opzicht wordt vooral de
tweede helft van de jaren tachtig gekenmerkt door
een sterke groei van de werkgelegenheid. Tegelijkertijd is er ook sprake van een tamelijk omvangrijke
werkloosheid. De toeneming van de werkgelegenheid lijkt vooral ten goede te komen aan nieuwkomers op de arbeidsmarkt met als resultaat dat er sprake blijft van een tamelijk hardnekkig bestand van
langdurig werklozen.
Deeltijdarbeid wordt binnen dit klimaat als een
aantrekkelijk verschijnsel gezien omdat het de gewenste flexibiliteit van de arbeidsorganisatie helpt te vergroten. Deeltijdarbeid maakt in het geval van piekbelasting een betere afstemming van de personeelsinzet
aan het werkaanbod mogelijk, terwijl via deeltijdarbeid ook een verdere loskoppeling van bedrijfstijd
en arbeidstijd mogelijk wordt. Gezien het belang dat
wordt gehecht aan een goede, flexibele marktwerking wordt deeltijdarbeid alleen alom die reden een
belangrijke rol toegekend in het economisch herstel.
Deeltijdarbeid wordt daarnaast gezien als een belangrijk instrument in de strijd tegen de werkloosheid.
Het streven naar arbeidsduurverkorting
als onderdeel
van het werkgelegenheidsbeleid
wordt in de jaren
tachtig meer en meer verengd tot het stimuleren van
deeltijdarbeid. De creatie van deeltijdfuncties en de
splitsing van voltijdfuncties wordt zo het belangrijkste instrument om de beschikbare arbeid over meer
werknemers te verdelen. Een derde argument dat
pleit voor een toename van deeltijdarbeid is de bijdrage die deeltijdarbeid kan leveren aan de economi-

2. Hierbij past wel de kanttekening dat er aanwijzingen zijn
dat in de Enquête Beroepsbevolking,
waarop de Eurostatcijfers zijn gebaseerd, kleine deeltijdbanen vollediger worden geteld dan in vergelijkbare tellingen elders, zodat in dit
opzicht het beeld wordt vertekend. Mede om deze reden is
het CBS vanaf 1992 overgegaan op een andere definitie van
de (werkzame) beroepsbevolking.

sche zelfstandigheid van vrouwen. Herverdeling van
betaalde en onbetaalde arbeid over mannen en vrouwen is van groot belang voor het verbeteren van de
arbeidsmarktpositie van vrouwen en deeltijdarbeid
wordt geacht hierbij een belangrijke rol te spelen omdat hiermee zowel aan mannen als aan vrouwen de
mogelijkheid wordt geboden om onbetaalde en betaalde arbeid te combineren 4.
Gezien deze voordelen is het overheidsbeleid
sterk gericht op het wegnemen van eventuele belemmeringen in de groei van het aantal deeltijdfuncties.
Zo worden de sociale partners opgeroepen tot een
activerend beleid met betrekking tot deeltijdarbeid
en wordt geprobeerd de eventuele laatste aarzelingen bij het bedrijfsleven weg te nemen door het geven van informatie over de rechtspositionele, technische, organisatorische en financiële aspecten van
deeltijdarbeid. Een wettelijk recht op deeltijdarbeid,
zoals in 1991 bepleit door het FNV,komt er echter
niet. Nadat de Stichting van de Arbeid unaniem heeft
geadviseerd wetgeving hieromtrent achterwege te laten, besluit ook de overheid hiervan af te zien. De belangrijkste overwegingen zijn dat de werking van de
markt gunstig is voor de verdere groei van deeltijdarbeid en dat in de ‘verantwoordelijkheidsverdeling’
het voortouw bij de sociale partners ligrS.
De tot nu toe geschetste achtergronden zijn echter weinig specifiek. Flexibilisering, het terugdringen
van de werkloosheid en het creëren van gelijke kansen voor mannen en vrouwen zijn doelstellingen die
ook in andere landen opgeld doen. Hiermee is dus
nog niet verklaard waarom deeltijdarbeid juist in Nederland zo’n enorme vlucht heeft genomen. Onderzoek naar dit specifieke aspect van de Nederlandse
arbeidsmarkt is schaars, maar ongetwijfeld speelt hierin de bijzondere Nederlandse geschiedenis met betrekking tot de aard en omvang van de vrouwenarbeid een belangrijke rol. Tot het midden van de jaren
zestig was de buitenshuis werkende getrouwde
vrouw in Nederland praktisch non-existent. In dertig
jaar is weliswaar veel veranderd, maar voor velen is
de vrouw toch nog bij uitstek echtgenoot, huisvrouw
en moeder. Bovendien wordt de tweedeling in kostwinners en kostbereiders nog gestimuleerd door een
weinig uitnodigende sociale infrastructuur; faciliteiten om onbetaalde zorg te combineren met betaalde
zorg buitenshuis zijn tot op de dag van vandaag in
Nederland ontoereikend. Wanneer dan toch betaalde
arbeid wordt overwogen, krijgt een aanstelling in
deeltijd de voorkeur, niet alleen omdat hierdoor het
beroep op de schaarse faciliteiten beperkt blijft, maar
ook omdat de identificatie met beroepsarbeid hierdoor enigszins diffuus blijft. Men kiest voor een deeltijdse aanstelling om op deze manier betaalde arbeid
buitenshuis te combineren met zorgactiviteiten binnenshuis, niet om de identificatie met echtgenoot,
huisvrouwen moeder volledig los te laten. Sekseidentiteit en beroepsidentiteit kunnen dus met deeltijdarbeid naast elkaar blijven bestaan.

Deeltijdarbeid als emancipatiestrategie
Het feit dat vrouwen door middel van deeltijdarbeid
enige afstand bewaren tot de wereld van de beroeps-

ESB 20-4-1994

arbeid, creëert natuurlijk ook precies hun kwetsbaarheid: vrouwelijke werknemers in deeltijd blijven voor
alles vrouwen, dat wil zeggen personen met overige
verplichtingen, en onderscheiden zich daarmee van
hun full-time werkende (mannelijke) collega’s. De nadelen die kleven aan deeltijdarbeid, zoals de zwakkere rechtspositie en de matige beloning, kunnen worden gezien als een uitbuiting en een bevestiging van
dit verschil. De nadelen zijn mogelijk om dat het gaat
om werknemers wier identiteit èn wier bestaanszekerheid (in de meeste gevallen) niet (volledig) afhankelijk is van de eigen beroepsarbeid. Deeltijdarbeid is
in dit opzicht, in de woorden van ]enson, “profoundly non-egalitarian,,6.
Ook de auteurs van het OESO-rapport Shaping
Structural Change zijn niet enthousiast. Zij spreken
in dit verband van een compromis-strategie. Deeltijdarbeid zou slechts de positie van vrouwen op de arbeidsmarkt in kantitatief opzicht verbeteren, terwijl
in kwalitatief opzicht alles bij het oude blijft. Deeltijdwerk zou ook de maatschappelijke arbeidsdeling niet
wezenlijk aantasten: in deeltijdwerkende vrouwen
hebben in tegenstelling tot hun full-time werkende
mannelijke partners veelal geen perspectief op een
loopbaan en daarom blijven juist zij huishoudelijke
en verzorgende activiteiten combineren met een betaalde baan: van een doorbreking van het traditionele patroon zou derhalve geen sprake zijn7.
Er zit echter ook een andere kant aan dit verhaal.
De sterke maatschappelijke arbeidsdeling waarbij de
vrouw verantwoordelijk werd gesteld voor de wereld
binnenshuis terwijl de man buitenshuis de kost verdiende, heeft niet alleen de identificatie van vrouwen
met beroepsarbeid ingewikkeld gemaakt, maar heeft
ook een werknemersconcept gecreëerd dat impliciet
uitgaat van de werknemer-als-kostwinner; van de
werknemer die niet wordt geacht persoonlijke verplichtingen te hebben. Een mooie formulering van
dit werknemersconcept is afkomstig van de juriste
Holtmaat, die in dit verband het begrip ‘werknemersec’ introduceert: “De werknemer kan alleen goed in
3. Het onderscheid voltijd- en deeltijd wordt doorgaans gemaakt aan de hand van de subjectieve antwoorden van de
geënquêteerden.
In Nederland worden werkzame personen
met een werkweek van minder dan 35 uur over het algemeen geacht in deeltijd te werken. Zie voor meer details de

Handleiding voor de gebrniker van de communautaire enquête naar de arbeidskrachten, Eurostat, blz. 18.
4. Zie voor deze visie op deeltijdarbeid onder meer de Beleidsnota deeltijdarbeid, Kamerstukken 11,1986-1987, 19
902, nrs 1-2; en de Nota deeltijdarbeid, Stichting van de Arbeid, Den Haag 1989.
5. Verg. Wettelijk recht op deeltijdarbeid (Brief van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
gedateerd 7
december 1993) Kamerstukken 11, 1993-1994, 23538, nr. 1.
Zie voor het advies van de Stichting van de Arbeid, Overwe-

gingen en aanbevelingen ter bevordering van deeltijdarbeid en differentiatie in arbeidsdumpatronen, 1 september
1993, Publikatienr. 7/93. Zie voor het inmiddels gewijzigde
FNV-standpunt, Deeltijd compleet, FNV-beleidsnota deeltijdwerk, Amsterdam 1993.
6. J. ]enson, The limit of the ‘and the’ discource, J. ]enson,
E. Hagen en C. Reddy (red.), Feminization ofthe labour force, Cambridge 1989, blz. 167.
7. OESO, Shaping strnctural change, the role ofwamen, Parijs, 1991, blz. 10.

zijn rol als werknemer-sec functioneren, wanneer hij
ook daadwerkelijk geen andere besognes aan zijn
hoofd heeft. De werknemer die voor honderd procent hieraan kan beantwoorden is de man die’s morgens de deur achter zich dicht kan trekken en de verzorgende beslommeringen aan zijn vrouw, moeder
of dochter kan overlaten. Als hij ‘s avonds terug komt
staat het eten op tafel, is het huis weer schoon, ligt
de was weer in de kast en zijn de kinderen naar
school, de dokter en zwemles geweest”s. Zolang een
dergelijk werknemersconcept
nog dominant is, en de
rol van werknemer-sec voor veel vrouwen niet haalbaar is (of gewenst), kan deeltijd worden gezien als
een rationele keus, omdat op deze manier arbeid en
zorg op een menselijke manier verenigd kunnen worden. Sterker nog: deeltijd wordt hier een eerste stap
op weg naar een nieuwarbeidsbestel,
omdat afstand
wordt genomen van de klassieke tweedeling in kostwinners en kostbereiders.
Het feit dat deeltijdarbeid deze twee gezichten
heeft, maakt ook de beoordeling van dit fenomeen ingewikkeld. Aan de ene kant staan de pessimisten, die
slechts meer van hetzelfde zien. De deeltijdse aanstelling is hier uitdrukking van de frusterende constanten in de samenleving. Zij zien in de cijfers vooral
het beeld weerspiegeld van de vrouw die naast haar
(dag-)taak als huisvrouw, echtgenoot en moeder
geen andere mogelijkheid heeft dan een kleine deeltijdse aanstelling, omdat zowel op microniveau (in
het eigen huishouden) als op macroniveau (binnen
de maatschappij) nog nauwelijks een begin is gemaakt met een fundamentale herbezinning op de organisatie van het arbeids- en zorgbestel. De deeltijdwerker is hier vooral een vrouw, die met haar
deeltijdse aanstelling slechts het werkgeversbelang
dient.
Daar staat dan het beeld van de optimisten tegenover. Zij wijzen juist op de veranderingen die deeltijdwerk impliceert in die zin dat werkgevers voor het
eerst worden geconfronteerd met werknemers die
ook overige verplichtingen hebben. Deeltijd is hier
ook veel minder exclusief een strategie van vrouwen.
De deeltijdwerkende is vooral de hoog opgeleide
werknemer met een aanstelling van tenminste drie
dagen in de week, die samen met zijn of haar partner
een eerlijke verdeling van arbeid en zorg probeert de
bewerkstelligen. De deeltijdwerker maakt hier korte
metten met het traditionele werknemers-concept
door arbeid en zorg in zich te verenigen. Het arbeidsbestel wordt daarmee niet zozeer bestendigd, als wel
hervormd.
Het probleem is, zoals zo vaak, dat beide partijen
enigszins gelijk hebben. Deeltijdarbeid is veelal
slechts een bevestiging en een bestendiging van de
marginale positie van vrouwen. Vooral kleine deeltijdbanen, grofweg banen van minder dan 15 uur per
week, garanderen geen economische zelfstandigheid
en lijken slechts te zijn ontstaan vanuit het bedrijfsbelang. Daar staat tegenover dat deeltijdarbeid ook een
belofte van verandering kan inhouden. Een belofte
die zich weliswaar nog nauwelijks statistisch laat onderbouwen, maar waarvan iedereen wel de voorbeelden kent. Vanuit de overtuiging dat full-time arbeidmarktparticipatie niet de enige sleutel is tot

(sociaal-economische)
gelijkheid, biedt deeltijdarbeid
voor vrouwen èn mannen de mogelijkheid te ontsnappen aan de ‘alles-of-niets-optie’ met betrekking
tot de arbeidsmarkt en zo een leven vorm te geven
waarin arbeid en zorg een evenwichtige plaats innemen.

Een stimulerende achterstand?
Het grote aantal deeltijdwerkers in Nederland heeft
inmiddels ook internationaal enige aandacht getrokken. Zo wordt in de Duitse media de laatste maanden met de nodige bewondering gewezen op de
hoge Nederlandse deeltijdscore. Directe aanleiding is
vooral de groeiende werkloosheid die beleidsmakers
doet uitzien naar een alternatief instrumentarium. In
het actieplan voor meer groei en werkgelegenheid
wordt deeltijdarbeid als een van de belangrijkste programmapunten genoemd om de werkloosheid te bestrijden9. De specifieke constellatie van de Nederlandse arbeidsmarkt, die nogal eens is beschreven in
termen van achterstand, wordt hier dus plotseling getransformeerd tot een nastrevenswaardig ideaal!
Tegen deze achtergrond zou de stelling kunnen
worden verdedigd dat Nederland zich met zijn afwijkende patroon bij toeval in een situatie van stimulerende achterstand heeft gemanoeuvreerd. De specifieke Nederlandse geschiedenis met betrekking tot de
aard en de omvang van de vrouwenarbeid heeft geresulteerd in arbeidsmarktgedrag dat wonderwel past
bij de eisen die anno 1994 aan werknemers worden
gesteld. Hoewel het zeer uitnodigend is over deze
stelling te speculeren, past hier wel een kritische
kanttekening. Het enthousiasme richt zich immers
vooral op deeltijdarbeid als flexibiliseringsinstrument;
nergens wordt met zoveel woorden gezegd dat het
met name vrouwen zijn die in deeltijd werken en dat
zij dus de kosten van deze flexibilisering dragen.
Wanneer dit flexibiliseringsaspect te veel wordt benadrukt, krijgen de pessimisten gelijk en dient deeltijdarbeid vooral het werkgeversbelang.
Hiermee is ook de agenda voor de jaren negentig
geschetst. Deeltijdarbeid kent in principe drie doelstellingen: het bevorderen van de werkgelegenheid
(in personen); het bevorderen van de flexibiliteit van
de arbeidsorganisatie en het vereenvoudigen van de
combinatie van betaalde en onbetaalde arbeid. Alleen wanneer de potentiële conflicten tussen deze
doelstellingen worden verzoend, krijgen de optimisten gelijk en kan deeltijdarbeid een eerste stap zijn
op weg naar een ander arbeidsbestel.

Janneke Plantenga

8. R. Holtmaat, Het individualiseringsbeginsel
en verzorgingsbehoefigheid,
Sociaal Maandblad Arbeid, december
1987, blz. 765.
9. Vgl. Het Financieele Dagblad, Nederland model voor
Duitse maatschappijrevolutie,
zaterdag 5 en maandag 7
maart 1994, blz. 8.

Auteur