Ga direct naar de content

Aanbod en benutting van deeltijdwerk

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: juli 29 1993

Aanbod en benutting van
deeltijdwerk
Als aan de gewenste werktijden van het arbeidsaanbod tegemoet kan
warden gekomen, zijn erpersaldo ruim 100.000 extra banen te
verdelen. Met name afsplitsing van taken is een mogelijkheid om
vooral aan de onderkant van de arbeidsmarkt meer banen te creeren.

Verhoging van de arbeidsparticipatie
staat hoog genoteerd op de politieke
agenda. Nog steeds is het betrekken
van meer mensen in het arbeidsproces een van de belangrijkste doelstellingen van beleid. De recente econornische ontwikkelingen lijken echter
voorlopig een streep te zetten door
dit streven. In de sociaal-economische berichtgeving zetten teleurstellende groeicijfers, sombere vooruitzichten en ingrijpende bezuinigingsplannen momenteel immers de toon.
Verbreding van de deelname aan
betaalde arbeid zou echter ook via
een andere verdeling van de bestaande arbeid kunnen worden bewerkstelligd. Hiermee wordt geen arbeidstijdverkorting of opgelegde grootschalige herverdelingsoperatie bedoeld, maar een vorm van vrijwillige
arbeidsdeling. Daartoe blijken in principe mogelijkheden aanwezig. Deze
worden geboden door de fricties die
op micro-niveau zijn te constateren
tussen de feitelijke en de gewenste
omvang van de wekelijkse arbeidsduur van werknemers. Indien werknemers er in zouden slagen wens en
feit meer met elkaar in overeenstemming te brengen, blijkt namelijk dat
zij gemiddeld de voorkeur geven aan
een geringere arbeidsduur.
Dit artikel gaat nader in op dergelijke mogelijkheden ter vergroting van

de arbeidsparticipatie uitgedrukt in
werkzame personen. De benodigde
gegevens zijn afkomstig uit de
arbeidsaanbodenquete die de Organisatie voor Strategisch Arbeidsmarktonderzoek (OSA) tweejaarlijks houdt
onder een representatieve steekproef
uit de potentiele beroepsbevolking.
Voor de laatste maal vond deze plaats
rond november van het afgelopen
jaar. Recentelijk is over de resultaten
van deze gegevensverzameling uitvoerig gerapporteerd in het Trendrapport Aanbod van arbeid 19931.
Het artikel is als volgt opgebouwd.
Gestart wordt met een paragraaf met
recente gegevens over de arbeidsparticipatie van mannen en vrouwen.
Vervolgens worden de wensen van
de participanten betreffende de baanomvang in uren per week geconfronteerd met de feitelijke situatie. Verder
wordt een indicatie gegeven van de
omvang van de potentieel vrij te maken werkgelegenheid, vergezeld van
enkele kanttekeningen betreffende
de realiseerbaarheid. Ten slotte worden suggesties gedaan om de fricties
tussen wenselijke en feitelijke situatie
te verminderen.

Arbeidsparticipatie
Volgens het OSA-arbeidsaanbodpanel
is het aandeel werkenden in de po-

Tabel 1. Overeengebomen arbeidsduur in urenblassen, 1990-1992 (in %)
Iferitttissen 20-35 »ar

35uurofmeer

Mannen
1990 • – •:’i”–>’!-^->.-tt9 ^*:–

1992

• •:

0,9

Vtouwen .V– •-..<•’• -”•-••;•:•., -.•::^-: ‘
1990
••-••’—M.-‘ ‘-•'”:2f$” ‘*’:••<• – – – ‘ ‘
1992
26,3

‘:– ‘ • •
-.-:•:

6$ -•••• ,.*.’ 7l2 J ‘

y2,$
36,1

–:

•

– • • • • ‘ : • • 92,3
‘ ;• : ‘ 91,8
42,5
37,6

••/’-,•-.!: .-.; ;;-•,• .:, –

tentiele beroepsbevolking in de periode van eind 1990 tot eind 1992 gestegen met 1,4 procentpunt, van 66,3%
tot 67,7%. Deze stijging is geringer
dan de 2,6 procentpunt in de periode
1988-1990. Opmerkelijk zijn de verschillen naar geslacht. Het aandeel
mannelijke werkenden vertoont een
lichte daling (van 85,3% naar 84,5%),
die grotendeels geconcentreerd is bij
de oudere leeftijdscategorieen, terwijl
zich bij vrouwen een aanzienlijke
stijging heeft voorgedaan: van 47,7%
naar 51,4%. Deze toename van de
arbeidsparticipatie bij vrouwen is
bepaald niet evenredig verdeeld over
de verschillende omvangsklassen van
de werkweek. Het aandeel kleine
deeltijdbanen (tot twintig uur) is licht
toegenomen. Het aandeel van de
grote deeltijdbaan is fors gestegen.
Dit alles is ten koste gegaan van het
aandeel voltijdwerkenden. Voor mannen verandert er op dit front weinig
(zie tabel 1).

Gewenste arbeidsduur
In het licht van de huidige economische situatie zou het een gemiste
kans zijn wanneer werkenden hun
wekelijkse arbeidsduur zouden willen reduceren, maar daartoe niet de
mogelijkheid krijgen. Dit kan immers
tal van voordelen opleveren: werknemers blijven tevredener in het arbeidsproces participeren, omdat zij
de wekelijkse arbeidsduur hebben
kunnen afstemmen op de persoonlijke behoefte. Tegelijkertijd wordt de
kans op werk voor anderen verruimd: werklozen wordt de mogelijkheid geboden werkervaring op te
doen, terwijl een groot aantal vrouwen de wens van herintrede op de
arbeidsmarkt (eerder) kan realiseren.
Het is dan ook zinvol te bekijken
hoe, onder werkenden, de wensen
qua baanomvang zich verhouden tot
de feitelijk overeengekomen aantallen uren.
Kort geleden is in dit tijdschrift
verslag gedaan van het onderzoeksproject Hoe zoeken werkzoekenden?,
opgezet door het Centraal Bureau
Arbeidsvoorziening . Naast interessan1. P.C. Allaart, R. Kunnen, W.C.M. Praat,
A.M. de Voogd-Hamelink, J.P.M. Vosse,

Trendrapport Aanbod van arbeid 1993,
OSA-rapport 17,1993.
2. W. Schouten en A. van der Zwan, Hoe
zoeken werkzoekenden?, ESB, 21 april
1993, biz. 363-366.

te gegevens over de zoekkanalen,
gebruikt door werkloze en werkende
werkzoekenden, wordt ook informatie verschaft over de gewenste omvang van de gezochte baan. Het
artikel vermeldt, dat ongeveer tweederde van deze werkende werkzoekers een tijdelijke baan of een kleine

Tabel 2. Overeengekomen versus gewenste aantatten arbeidsuren, mannen,

deeltijdbaan heeft. Vervolgens wordt

35-44
45+ • •

geconstateerd, dat zo’n driekwart van

1992 (in %)”

Gewenst
20-34

0-19

35-44

^+

Overeengekomen -‘-,••••-•” ‘ -.’•.-.’..
0-19
20-34

0,8

– •’-••• • – •

‘–

5,6

12,8
“-<-

de deeltijdwerkers uit is op een grotere baan dan zij nu hebben. Per saldo
wil van alle werkzoekenden met een
baan slechts 5% minder en 29% juist
meer uren werken, terwijl de resterende 66% het aantal uren constant wil
houden. “Ondanks alle fraaie gedachten over herverdeling van arbeid, zijn
de werkenden als totaliteit er nog
steeds op uit de gemiddelde omvang
van hun banen te vergroten. De

vraag naar deeltijdbanen komt grotendeels van nieuwe (her-)intreders”,
zo wordt geconcludeerd. Het gaat
hier echter niet om “de werkenden
als totaliteit”, maar slechts om dat
deel van hen dat expliciet heeft aangegeven werkzoekend te zijn.
De resultaten van het OSA-arbeidsaanbodpanel betreffen wel alle werkenden en laten juist een tegengesteld beeld zien. De tabellen 2 en 3
geven dit weer, resp. voor mannen
en vrouwen. Een groot deel van de
respondenten is tevreden met het
urenaantal: zo’n driekwart van zowel
de mannen als de vrouwen. Dit blijkt
uit de diagonaalelementen van de
tabellen, waarin bovendien te constateren is, dat het bij mannen veelal om
voltijd- en bij vrouwen vaker om grote en in mindere mate om kleine deeltijdbanen gaat. Interessanter zijn de
andere cijfers, waaruit blijkt in welke
mate men wat anders wil dan men
heeft. Dan blijkt dat, opgeteld, ruim
13% van de mannen korter werken
dan nu het geval is zou prefereren.
Daartegenover staat een lager percentage, ruim acht, dat juist uitbreiding
van baanomvang wenst. Bij vrouwen
luiden de percentages 14,5 ten opzichte van bijna tien.
De tabellen 2 en 3 suggereren dat per
saldo arbeidsuren beschikbaar kunnen komen voor degenen die nu
langs de kant staan. Indien immers
ieders wensen ingewilligd zouden
worden, worden er meer uren ingeleverd dan het aantal waarop anderen
aanspraak zouden willen maken. Dit
alles zonder dat op andere fronten
compensatie wordt verlangd. De
vraagstelling van de OSA houdt de

ESB 28-7-1993

a. De zestien cellen geven percentages van de steekproef. Percentages b«neden 03 zijn
nietvermeld. ;..•,-, >…….•;..

•••••.–..;.’

:

‘•••;.-• ‘.–•;,’

‘ ‘ ^’ ; ;;.-, •-•/;.

robe/ J. Overeengekomen versus gewenste aantatten arbeidsuren, vrouwen,

1992 (in %)”

Gewenst
•20-34

0-19
/ -f;f >•-,'”•

‘ •

0^,r-iT-r;y.’! str> i.!:’^’*^ -, .>;-;••
6,1
2$§f^fi .’^r:«i>o,«:v* ,/..1>7 ti*.,. • -5J.3 ‘ ‘
1

3544 —‘ *-t^ns.q-?-. -=^

a. Dea

. -V*>’

12,8 ‘

:- – •;.’•„ ••: •t-vJ-«,^^-:4±:–t~;->

0$ • . r’-i^JM/:-~>iii?f-i!^frr-‘- . ‘3ilJ:.^^v–>^§i$*-‘-m!.n;l.v?;-24,1
••^^vr; J VlHj«.

ellengeven percentages vast de steekproef. Percentages bcneden 0,3 zijn

respondent namelijk duidelijk voor
dat minder werken naar rato minder
loon oplevert en dat de eventuele arbeidsinspanning van andere gezinsleden constant verondersteld dient te
worden. Deze vraagstelling verschilt
van onderzoeken waarin partners
binnen huishoudens in onderlinge
samenspraak de optimale verdeling
van betaalde arbeid kunnen vaststellen3. De vraagstelling uit het OSApanel leidt derhalve waarschijnlijk tot

een onderschatting van het feitelijke
aantal potenu’eel her te verdelen uren.

De omvang van de fricties
Indien de wrensen van werkenden in
loondienst volledig gehonoreerd zouden worden, kan worden berekend
dat er ongeveer 90.000 volledige arbeidsjaren beschikbaar komen. Bij de
(nu nog) geldende personen-arbeidsjarenratio komt dit overeen met ongeveer 110.000 vrij te maken banen.

willen werken, hetgeen leidt tot een
mogelijke opbrengst van ongeveer
16.000 arbeidsjaren.

Het is interessant om na te gaan in
welke beroepen en sectoren de berekende 90.000 arbeidsjaren zouden
kunnen worden gerealiseerd. Tabel 4
laat zien, dat bijna driekwart van de
arbeidsplaatsen die zouden ontstaan,
indien de wensen van werknemers
worden vervuld, te vinden is in de zakelijke en de overige dienstverlening.

Binnen de laatstgenoemde sector zijn
het voornamelijk de overheids- en onderwijssector waar werkgelegenheid
zou vrijvallen. Daarnaast zouden er
bijna 20.000 full-time banen in de
Industrie kunnen worden verdeeld.

In de handel en horeca daarentegen
wensen de werknemers per saldo gemiddeld een iets grotere arbeidsduur

(0,5%). Naar beroep bezien liggen de
grootste herverdelingsmogelijkheden
bij de wetenschappelijke en andere
vakspecialistische nineties en de

Deze extra werkgelegenheid komt tot
stand omdat werkenden in loon-

administratieve beroepen.

dienst gemiddeld de arbeidstijd met
zo’n 1,8% teruggebracht zouden wil-

Kansen voor werkzoekenden?

len zien. Voor de werkende mannen

Na deze indicatie van het potentJeel
aan werkgelegenheid dat in het idea-

leidt namelijk vermindering van de arbeidsduur met gemiddeld 2,1% tot
een potentiele herverdeling die circa
74.000 arbeidsjaren oplevert. De frictie voor vrouwen is geringer. Zij zouden gemiddeld ‘slechts’ 1% minder

3. Zie bij voorbeeld A. Kersten, C. van Rij,

W. Saris en J. Visser, Herverdeling van
betaalde arbeid, Universiteit van Amsterdam, in opdracht van de FNV, juni 1990.

Tabel 4. Potentiele berverdeUng van betaalde
arbeid naar sector en beroep
Sector

Landbouw en delfstoffenwinning
Industrie
Openbare nutsbedrifven

-400
18500
V 1.800

BouwnijvcrbftW

5.700

Handel, horeca en reparatie

-4.300

Transport,;-. . .

;;

Zakelijke dienstverlening
Overige dienstverlening

onderwijs
Beroep
-• • •
Wetenschappelijke e.a.
vakspecialisten, kunstenaars
Beleidsvoerende en hogere

2.700

30.400
35.200
14.400
•

•—•••

leidinggevende functies
Administratieve functies
Commerciele functies
Dienstverlenende functies
Agrarische functies
Ambachts-, Industrie-,
transport beroepen en verw. functies

43.300
10.900
38.400
-6.800

-4.400
4.500
4.100

voorbeeld, voor welke
categoric werknemers
in dit kader bij uitstek
problemen te verwachten zouden zijn, blijken
zelfs positieve ervarin-

gen de boventoon te

voeren5.

Een en ander veronderstelt echter wel, dat
de door werknemers
beschikbaar te stellen
arbeidsuren zodanig
kunnen worden gehergroepeerd dat er voor
de (aan te trekken)
werknemers functies

van enige omvang en
inhoud uit voortvloeien.
Indien bij voorbeeld
slechts een beperkt aantal werknemers binnen
een organisatie, verspreid over verschillende afdelingen, elk niet

Taakafsplitsing wordt beschouwd als
een mogelijkheid om vooral voor
on- en laaggeschoolden meer werkgelegenheid te creeren. Tevens wordt

beoogd de problematiek van de moeilijk vervulbare vacatures op hoger

niveau aan te pakken: na afsplitsing
van eenvoudige taken blijven er per

saldo minder functies van hoger
niveau over (die dan volledig met
taken van hoog niveau zijn ingevuld).

Beleidsimplicaties
De belangrijkste uitkomst van dit
artikel is, dat een aanzienlijk aantal
werknemers een deel van hun uren
beschikbaar wil stellen. Ook wanneer
de zittende werknemers die meer
uren willen als het ware de eerste
rechten zouden hebben, valt er nog
een overschot te verdelen. Niet in de
laatste plaats liggen hier wellicht ook
nog mogelijkheden voor degenen die
op korte termijn met ontslag worden

twee vragen op. De eerste vraag is of
hier daadwerkelijk van een in economische zin rendabel te benutten ruimte sprake is. Ten tweede kan de
vraag gesteld worden in welke mate
werkloze arbeidskrachten, gezien
hun kwalificaties, in staat zouden zijn
die ruimte feitelijk in te vullen.
Voor het eerste punt is cruciaal wel-

ke belemmeringen aan werkgeverszijde worden ervaren. In dit kader is

vooral te denken aan de organisatorische problemen ten gevolge van de
variabiliteit in arbeidsduren van werknemers. Een zekere homogeniteit in
arbeidsduren, -voorwaarden en -contracten binnen een organisatie biedt
immers de gewenste overzichtelijkheid en structuur, gebaseerd op
een maximale inzetbaarheid en aanspreekbaarheid van de werknemers.
Hoewel de herverdeling gepaard
zal gaan met kosten is er reden om
de mogelijkheden van vrijwillige
herverdeling niet te onderschatten.
Nederland behoort namelijk reeds tot
de koplopers op het gebied van deeltijdarbeid en tot nu toe zijn er weinig
signalen opgevangen dat dit tot serieuze problemen binnen de arbeidsorganisatie aanleiding heeft gegeven.
Evenmin is gebleken, dat de produktiviteit en flexibiliteit van deeltijders onder zouden doen voor die van voltijders . Voor leidinggevenden bij

bedreigd. Op deze manier zou de

uren te vergeven heeft,

le geval beschikbaar zou kunnen
komen, dringen zich in ieder geval

meer dan een handvol

uitstroom richting werkloosheid kun-

kan de vereiste inspanning tot herverdeling al snel verspilde moeite blijken.
Met betrekking tot de inhoud van
de te creeren functies is vervolgens
de vraag naar de kwalificaties van
werklozen aan de orde. Op basis van
de gegevens van label 4 lijkt het niet
voor de hand te liggen, dat degenen
die nu langs de kant staan geruisloos
de vrij te maken arbeidsplaatsen
kunnen innemen. Het niveau van de
te creeren functies zal op het eerste

gezicht immers veelal boven de vaardigheden liggen van de arbeidskrachten die momenteel niet werkzaam
zijn. Ook aanvullende scholing zal
voor deze groep wellicht het niveau
niet voldoende kunnen ophogen om
inschakeling in deze functies mogelijk te maken. Juist het gebrek aan
banen aan de onderkant van de
arbeidsmarkt is dan ook een van de
grotere problemen waar de Nederlandse economic mee worstelt.
In dit licht zal derhalve ook aan
andere mogelijkheden gedacht moeten worden. Met name de gedachte
van taakafsplitsing lijkt hierbij aan de
orde . Met taakafsplitsing wordt

bedoeld, dat een groot aantal functies
kan worden opgesplitst in een deel
van het takenpakket waarvoor een
goed opgeleide, ervaren arbeidskracht noodzakelijk is en een deel
dat door een minder geschoolde
werknemer kan worden gedaan.

nen worden beperkt.
Uiteraard kunnen onder meer de
organisatorische consequenties voor
de werkgever en de kwalitatieve discrepanties op de arbeidsmarkt tot
gevolg hebben dat het hier gesignaleerde potentieel aan verruiming van
werkgelegenheid zich economisch
moeilijk laat benutten. Mede gezien

de economische situatie is een extra
beleidsinspanning gerechtvaardigd.

In eerste instantie is het daartoe
noodzakelijk om de problematiek,
en daarmee de omvang van een
potentiele vrijwillige herverdelings-

operatie, op het niveau van de arbeidsorganisatie in kaart te brengen.

Niet iedere werkgever zal er immers
van op de hoogte zijn dat zo’n 25%
van de werknemers eigenlijk niet tevreden is met de feitelijke omvang
van de baan.
In principe zou elke werkgever zelf
deze wensen tot verandering binnen
4. Zie onder meer NEI, Flexibele arbeid:
vormen, motieven en effecten, Rotterdam,
juli 1990; en Vraagdeterminanten van

deeltijdarbeid, april 1992, OSA Werkdocumenten W76 respectievelijk W97.
5. C. de Olde, Leidinggeven in deeltijd: ervaringen uit de praktijk, juni 1992, in opdracht van de Ministeries van Sociale Za-

ken en Werkgelegenheid en Binnenlandse
Zaken.
6. Zie Ministerie van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid, Sociale nota 1993, par.
7.5.3.

de organisatie kunnen inventariseren.
Daarmee kan dan worden nagegaan
of er ten behoeve van een grotere
baantevredenheid van de zittende
werknemers eigenlijk arbeidskrachten bij moeten. De haalbaarheid van
daarop aansluitend beleid kan dan
beter worden ingeschat.

Op afstand beschouwd zouden de
kosten van zo’n beleid voor de werkgever binnen de perken moeten kunnen blijven. Het totaal aantal uren dat
in de organisatie wordt ingezet wordt
door een dergelijke operatic immers
niet veranderd. Er gaan wel meer
personen deze uren invullen, hetgeen tot extra kosten voor overhead
en faciliteiten op de arbeidsplaats
leidt. Daartegenover staat dat eenvoudige taken, die nu, relatief duur betaald, verricht worden door hoger
opgeleiden, mogelijk lager betaald
door lager gekwalificeerden kunnen
worden uitgevoerd.
Taakafsplitsing is een van de
schaarse mogelijkheden om ook voor
lager gekwalificeerden passende
arbeid te scheppen. Met de medewerking van die werknemers die

prefereren hun aanstellingsomvang
te verminderen en dus in hun takenpakket te schrappen zal het wellicht
beter lukken om dergelijke functies
ook daadwerkelijk vorm te geven.
Het valt immers te verwachten, dat
zij juist de meer routinematige werkzaamheden beschikbaar willen
stellen.
Met deze aanpak wordt een invulling beoogd van het ‘maatwerk’ dat
minister De Vries prefereert boven bij
voorbeeld een wettelijk recht op deeltijdarbeid7. Voor de overheid is in
deze opzet ook niet meer dan een
informerende en voorwaardenscheppende rol weggelegd. Daarbij valt bij
voorbeeld te denken aan de verbetering van de rechtspositie van deeltijdwerkers en ondersteuning bij het inventariseren van de mogelijkheden
binnen de arbeidsorganisatie.

William Praat
Jean Paul Vosse
De auteurs zijn werkzaam bij de Stichting
Organisatie voor Strategisch Aibeidsmarktonderzoek. Het artikel is op persoonlijke
titel geschreven.

7. B. de Vries, Maatwerk vereist bijflexibilisering arbeid, toespraak tijdens symposium “Van 9 tot 5; uit de tijd?”, 7 april 1993,
Rijksuniversiteit Groningen.

ESB 28-7-1993

Auteurs