Ga direct naar de content

Kapitaaldekking bij de AOW

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: december 9 1992

nen bieden voor de opbouw van
een egalisatiefonds.

ergrijzing

Uitgangspunten scenario’s

Kapitaaldekking bij de AOW
Onlangspleittepresident Duisenberg van de Nederlandsche Bank voor
de opbouw van eenfonds om daaruit in de toekomst een deel van de
AOW te betalen. In hoeverre draagt dit bij tot de financierbaarheid
van de vergrijzing in de volgende eeuw?

De betaalbaarheid van de AOW op
lange termijn heeft de afgelopen
jaren volop in de belangstelling gestaan. In 1987 concludeerde de commissie-Drees1 dat het met de gevolgen van de vergrijzing allemaal wel
mee zou vallen. Daarbij veronderstelde de commissie dat het niveau van
de AOW-uitkeringen op lange termijn zou achterblijven bij het gemiddelde welvaartsniveau. Verder adviseerde de commissie om de uitkering
voor alleenstaande bejaarden in de
toekomst te verlagen van 70% tot
50% van het minimumloon.
Diverse andere mogelijkheden om
de verwachte sterke stijging van de
lastendruk te beperken zijn onderzocht, zoals het invoeren van flexibele pensionering, het afschaffen van
de vut-regelingen en het verhogen
van de pensioengerechtigde leeftijd.
Voorlopig echter is het nog de vraag
of de adviezen uitkomst zullen bieden. Er is weinig maatschappelijke
steun te verwachten voor voorstellen om te korten op de AOW-uitkeringen. Daarnaast leidt een beperking van het aantal AOW-ers en
vutters door verhoging van de leeftijdsgrenzen tot een extra instroom
bij andere regelingen.
In de sombere vooruitzichten over
de vergrijzing speelt een rol dat niet
alleen de uitgaven voor de AOW,
maar ook andere uitgaven voor bejaarden zullen stijgen. Zo zijn de collectieve uitgaven per persoon voor
65-plussers meer dan twee keer zo
hoog als voor personen jonger dan
65 jaar .

Egalisatiereserve
Vanwege de grote onzekerheid over
de gevolgen van de vergrijzing zijn
het afgelopen jaar verschillende
voorstellen gedaan om voor de financiering van de AOW een mengvorm
te kiezen van omslagstelsel en kapitaaldekkingsstelsel. Van Dalen concludeerde in december 1991 dat dit
de beste garantie is voor een betaal-

1196

baar pensioen . In de discussie rond
de Pensioennota begin dit jaar stelde
D66 voor een egalisatiefonds te creeren, dat opgebouwd kan worden
door het premiepercentage AOW gedurende de periode 1995-2015 extra
te verhogen met 1%. Dit egalisatiefonds kan worden gebruikt om de
premiedruk gedurende de periode
na 2015 te beperken 4 .
De Kam is weliswaar voorstander
van een egalisatiefonds, maar vindt
de financiering daarvan door middel
van premieverhoging een slecht
idee. De extra premieheffing leidt
namelijk tot een verbreding van de
‘wig’, die uiteindelijk zal leiden tot
hogere loonkosten en minder werkgelegenheidsgroei. Wel zou financiering kunnen plaatsvinden door bejaarden extra premie te laten betalen
over hun aanvullende pensioen.
Door een dergelijke maatregel zou
ten minste/ 70 mrd. beschikbaar
kunnen komen, aldus De Kam’.
Duisenberg heeft onlangs op een
congres over “Demografische tendensen en hun invloed op economische ontwikkelingen” betoogd dat
voor een gedeeltelijke kapitaaldekking de AOW-premie tijdelijk enigszins zou moeten worden verhoogd.
Volgens Duisenberg is het economisch beter nu al te sparen voor de
door de vergrijzing stijgende kosten
voor AOW, vut, ziekte en verpleging. Hiermee wordt op langere termijn een veel sterkere toename van
de collectieve lasten voorkomen .
Wat de collectieve lastendruk betreft
is een onderzoek van Goudswaard
en Van de Kar interessant. Uit hun
partiele analyse blijkt dat de opbrengsten van de directe belastingen
tot 2010 geleidelijk met 26% stijgen
als gevolg van de bevolkingsgroei
en verandering van de leeftijdssamenstelling van de beroepsbevolking. De verandering van de leeftijdssamenstelling heeft hierin een
aandeel van 7%’. Met een zekere begrotingsdiscipline zou dit ruimte kun-

In hoeverre zal de vorming van een
egalisatiereserve voor de AOW de
toename van de premiedruk in de
eerste helft van de volgende eeuw
kunnen beperken?
Hiertoe zijn bij enkele scenario’s
voor de economische groei en de reele rentevoet berekeningen uitgevoerd. Het voorstel van D66 om gedurende de periode 1995-2015 het
premiepercentage te verhogen met
1% leidt, bij de hieronder vermelde
uitgangspunten tot een egalisatiereserve in 2015 van/ 82 mrd. bij een
ree’le rentevoet van 4% en van/ 66
mrd. bij een ree’le rentevoet van 2%
(bedragen uitgedrukt in prijzen van
1992). Dit komt goed overeen met
de door De Kam voorgestelde reserve van/ 70 mrd. Verondersteld is dat
de egalisatiereserve na 2015 aangewend wordt gedurende de periode
dat de lastendruk het hoogst is. De
overige uitgangspunten zijn:
• voornamelijk als gevolg van economische groei stijgt het totale
premieplichtige inkomen voor de
AOW gedurende de periode 19952010 jaarlijks reeel met 1%. Na
2010 zal de vergrijzing versterkt
door gaan werken in de economische ontwikkelingen. Het aantal
65-plussers zal namelijk sterk toenemen, terwijl de omvang van de
potentiele beroepsbevolking zich
zal stabiliseren. Gezien de onzekerheden is uitgegaan van drie
scenario’s met een jaarlijkse ree’le
groei van het premieplichtige inkomen van respectievelijk 1%,
0,5% en 0%. Deze waarden leiden
tot uitkomsten die redelijk overeenkomen met andere onderzoe1. Rapport van de Commissie Financie-

ring Oudedagsvoorziening, Gespiegeld in
de tijd, Ministerie van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid, oktober 1987, biz. 5-7.
2. Sociaal en Cultured Planbureau, Collectieve uitgaven en demografische ontwikkeling, 1970-2030, SCP-cahier 38. Rijswijk, 1984, biz. 16-17.
3. H.P. van Dalen, De prijs van de AOW,
ESB, 11 december 1991, biz. 1224-1227.

4. Tweede Kamerfractie D66, Pensioen
en AOW: toekomst verzekerd, januari
1992.
5. C.A. de Kam, Toekomst van AOW, NRC

Handelsblad, 11 februari 1992.
6. De toespraak van W. Duisenberg is
weergegeven in de Staatscourant van 29
oktober 1992.
7. K.P. Goudswaard en H.M. van de Kar,
Het profijt van de demografische ontwikkeling, ESB, 7 oktober 1992, biz. 980- 982.

ken. Eenvoudigheidshalve is ver-

ondersteld dat de huidige heffingssystematiek voor de AOW gehandhaafd blijft;
• voor de vorming en de besteding
van het egalisatiefonds zijn twee
varianten voor de reele rentevoet
gehanteerd, namelijk 2% en 4%.

Tabel 1. Premiepercentage AOW met en zander egalisatiereserve

Jaar

Percentage AOW
zonder
egalisatiereserve
absoluut stijging
tov 1992

Percentage AOW met egalisatiereserve
rente 2%
rente 4%

absoluut stijging
tov 1992

absoluut stijging
tov 1992

In pensioenberekeningen is het

gebruikelijk om 4% te nemen. De
huidige hoge ree’le rente geeft aanleiding te veronderstellen dat dit
een redelijke benadering is8. Historisch gezien lijkt 4% aan de
hoge kant en is 2% mogelijk realistischer9;

• voor de demografische ontwikkelingen is uitgegaan van de middenvariant van de CBS-bevolkingsprognose 1991. Hieruit blijkt dat
het maximale aantal 65-plussers
omstreeks 2035 bereikt zal worden.
Figuur 1. Premiepercentage AOW na
2010 bij 1% groei van bet premieplichtige inkomen
Zonder fonds
Reelerente4%
Reele rente 2%

1992

14,35

2010

14,89

+3,8

14,35
15,89a

+10,7

15,89a

+10,7

2035
jaarlijkse groei
premieplichtig
inkomen AOW:
• 1%
• 0,5%
• 0%

18,16
20,56
23,29

+26,6
+43,3
+62,3

16,51
18,33
20,78

+15,1
+27,7
+44,8

15,90
17,46

+10,8
+21,7

19,61

+36,7

14,35

a. Inclusief de extra verhoging met 1% ten behoeve van het egalisatiefonds.

Resultaten
Tabel 1 laat voor de verschillende
scenario’s zien wat het effect van de
egalisatiereserve is op het premiepercentage AOW in het jaar 2035. Zonder egalisatiereserve en bij een jaarlijkse groei na 2010 van respectievelijk 1%, 0,5% en 0% zal het

probleem in de volgende eeuw. Men
zal zich moeten afvragen hoe het
fonds, gezien de dan te verwachten
economische ontwikkeling op langere termijn, zo optimaal mogelijk aangewend kan worden.

Conclusie

Premiepercentage ten opzichte van

Gezien de onzekerheid over de toe-

het niveau in 1992 stijgen met 26,6%,
43,3% en 62,3%. Bij aanwending van
een egalisatiereserve van/ 82 mrd.
na 2015 (berekend bij een ree’le interestvoet van 4%), kan de stijging van
het premiepercentage beperkt blij-

komstige economische ontwikkelingen bestaat er twijfel over de finan-

2000

2010

2020

2030

2040

en 36,7%. Een rekenrente van 2% resulteert in een wat kleiner effect.
De tabel laat verder zien hoe sterk
de uitkomsten afhangen van de gehanteerde uitgangspunten voor de

1990

2050

Figuur 2. Idem, bij 0,5% groei

1990

2000

2010

2020

2030

2040

2050

cierbaarheid van de AOW in de
eerste helft van de volgende eeuw.
Het kabinet wil het beleid komende
jaren richten op bevordering van de
werkgelegenheid en beperking van
het uitkeringsvolume beneden de 65
jaar . Het succes van een dergelijk
beleid staat echter niet bij voorbaat
vast, vanwege afhankelijkheid van
externe factoren zoals de conjunc-

economische ontwikkeling. Bij een
sterke economische groei werkt de
vergrijzing beperkt door in de premiedruk, waardoor de egalisatiereserve van minder betekenis is; daarentegen kan bij een tegenvallende
economische ontwikkeling de aanwending van de egalisatiereserve leiden tot een aanzienlijke beperking
van de premiedruk. Aldus wordt het

tuur. Tegenover de voorgenomen besparingen op de sociale zekerheidsuitgaven heeft de vorming van een
egalisatiefonds op korte termijn weliswaar een ongunstig effect op de collectieve-lastendruk, maar het biedt
meer zekerheid op lange termijn.

ven tot respectievelijk 10,8%, 21,7%

risico beperkt dat het niveau van de
voorzieningen gedurende de pick

Figuur 3. Idem, bij 0% groei

van de vergrijzing zal moeten worden aangetast.
In de figuren 1 tot en met 3 is voor
de drie economische scenario’s het
jaarlijkse verloop van het premiepercentage AOW tot 2050 weergegeven.
Voor alle varianten valt de hoogste
premiedruk in de periode 2030-

2040. Het tijdstip en de wijze waarop de egalisatiereserve wordt aange1990

2000

ESB 9-12-1992

2010

2020

2030

2040

2050

wend, verschilt echter voor de drie
varianten. Dit duidt op een keuze-

J. Stoekenbroek
H.J. Boehle
Beide auteurs zijn werkzaam bij de Sociale Verzekeringsbank. Het artikel is op persoonlijke titel geschreven.

8. E.W.M.T. Westerhout, De reele rente in
theorie en praktijk, ESB, 22 januari 1992,
biz. 89-91.
9. C. Petersen e.a., Pensioenen: uitkeringen, financiering en beleggingen, Stenfert Kroese uitgevers, Leiden/Antwerpen,
1990, biz. 241-246.
10. Zie onder andere Nota sociale zekerheid 1992, Tweede Kamer, vergaderjaar
1991-1992, 22322, nrs. 1-2.

1197

Auteurs