Ga direct naar de content

Groeivertraging door Maastricht?

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: september 9 1992

Groeivertraging door
Maastricht?
A. Knoester en A.M.M. Kolodziejak*

I

n tegenstelling tot degevestigde opvatting dat de Europese eenwording de economische groei zal bevorderen, zouden berekeningen van bet IMF er op duiden dat
bet bereiken van de EMU-normen een tegengesteld effect sorteert. Dit scenario is
echterpas realistisch als de lidstaten de verleiding niet kunnen weerstaan om de
collectieve-lastendruk te verhogen. Daarom is naast de bestaande EMU-normen een
aanvullende norm voor de collectieve-lastendruk gewenst.
Op 28 juli jongstleden bracht het Franse dagblad
Liberation vertrouwelijke computerberekeningen
van het Internationaal Monetair Fonds over de economische groei in de EG ten gevolge van de EMU
naar buiten die de nodige politieke beroering hebben veroorzaakt . Het artikel betoogde dat volgens
berekeningen van het IMF de EMU in de komende
jaren zou leiden tot een substantiele jaarlijkse groeivertraging in de EG van 0,4 tot 0,8 procentpunt. De
Europese Commissie in Brussel reageerde onmiddellijk scherp en noemde deze IMF-berekeningen “louter theoretisch en weinig realistisch”. Volgens haar
berekeningen zal er in 1993 nauwelijks sprake zijn
van groeivertraging door totstandkoming van de
EMU, en zou daarna juist een groeiversnelling van
circa 0,5 procentpunt per jaar optreden .
In dit artikel presenteren wij berekeningen met ons
econometrisch meerlandenmodel op basis van een
aantal beleidsmaatregelen die naar verwachting in
de periode 1993 tot 1997 in Duitsland, Nederland,
het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten hun
beslag zullen krijgen . Hieruit blijkt dat de schade in
termen van groei zelfs nog wel eens groter zou kunnen uitvallen dan het IMF voorspelt4. Er is echter
een Europees beleidsscenario denkbaar waarbij in
de komende jaren juist een groeiversnelling kan
worden bereikt. Daarbij is het noodzakelijk dat aan
de Maastrichtse convergentienormen een norm
wordt toegevoegd, namelijk voor de collectieve-lastendruk.

EMU-convergentiecriteria
Tijdens de Europese top van Maastricht op 10 december jl. is een grote stap voorwaarts gezet op de
weg naar de voltooiing van de Europese integratie.
Het vastgestelde verdrag regelt hoe de lidstaten de
totstandkoming van de Europese Economische en
Monetaire Unie (EMU) kunnen bereiken5. De EMU
is de derde en laatste fase van de stapsgewijze route
naar een EMU zoals voorgesteld in het zogenaamde
Delors-rapport van 1989 . Het verdrag van Maastricht bevat voor de tweede fase die op 1 januari
1994 dient te beginnen economische convergence –

864

criteria waaraan de lidstaten moeten voldoen willen
zij op zijn vroegst op 1 januari 1997 en op zijn laatst
op 1 januari 1999 toetreden tot de EMU.
Deze vijf of zo men wil zes criteria zijn bekend: een
inflatie van niet meer dan 1,5 procentpunten boven
het gemiddelde van de drie lidstaten met de laagste
inflatie, een vorderingentekort van de overheid van
minder dan 3% van het bruto binnenlands produkt,

* De auteurs zijn verbonden aan de vakgroep Toegepaste
F.conomie van de Katholieke Universiteit Nijmegen. Met
dank aan J. van Sinderen en P.A.G. van Bergeijk voor hun
commentaar op een eerdere versie van dit artikel.
1. Zie A7?CHandelsblad. 29 juli 1992, biz. 1 en 15 alsmede
het hoofdredactioneel commentaar, en 30 juli 1992; Het Financieele Dagblad, 30 juli 1992.
2. Dit zijn berekeningen met het Quest-model van de EG.
Zie P.J.A. van Els, Het Quest-model van de EG, ESB, 15 januari 1992, biz. 65-67.
3. Het onderhavige model is een gekoppelde versie van de
landenmodellen die zijn opgenomen in A. Knoester, Supply-side policies in four OECD countries, in: H. Motamen
(red.), Economic modelling in the OECD countries. Chapman and Hall, Londen/New York, 1988, biz. 31-51. Deze
modellen leveren overigens sterk met het IMF-model Multimod vergelijkbare standaardsimulaties op. Zie A. Knoester
en A. Kolodziejak, Effects of taxation in economic models:
a survey. Economic Modelling, oktober 1992, alsmede P.
Masson, S. Symanski en G. Meredith, MULTIMOD Mark II:
a revised and extended model, IMF Occasional Paper nr.
71, Washington, juli 1990.
4. Wij baseren ons hierbij op een bewerking van een paper
dat gepresenteerd werd op de conferentie ‘Macroeconomic
policy coordination in Europe’ van het modelnetwerk in
het kader van het SPES-programma van de EG die van 11
tot 13 maart 1992 werd gehouden aan de Universiteit van
Warwick. Zie A. Knoester en A. Kolodziejak. A supply-side
view on European integration: the case of the EMU, in R.
Barrel! en J. Whitley (red.), Macroeconomic policy coordination in Europe: the ERM and Monetary Union, Sage Publications, Londen/Newbury Park/New Delhi, 1992.
5. A.M.M. Kolodziejak en A.P.M. Muijzers, Het verdrag van
Maastricht, ESB, 4 december 1991, biz. 1209-1213.
6. Zie A.M.M. Kolodziejak en A.P.M. Muijzers, Het rapport
van het comite-Delors, ESB, 3 mei 1989, biz. 438-441;
S.C.W. Eijffinger, Het rapport-Delors nader beschouwd,
Bank- en Effectenbedrijf. juli/augustus 1989, biz. 14-18.

een bruto overheidsschuld van minder dan 60% van
het bruto binnenlands produkt, een lange rente van
niet meer dan twee procentpunten boven de gemid-

delde rente van de lidstaten met de laagste inflatie.
Gedurende twee jaar voor de beoordeling van toe-

treding tot de EMU mag de valuta van de lidstaat de
2,25% fluctuatiemarge in het wisselkoersmechanis-

nomische groei en de werkgelegenheid te bevorde-

ren verdient echter een verdere vermindering van
de collectieve-lastendruk naar het gemiddelde Europese niveau van 1970-1980, namelijk rond 40% van
het nationaal inkomen, en op termijn zelfs naar het

gemiddelde niveau van 1960-1970 van rond 35%, de

me van het EMS niet overschreden hebben zonder
dat de valuta tegen de valuta van een medelidstaat
is gedevalueerd. Een subsidiair criterium vormt de

voorkeur. Laatstgenoemd niveau zou Europa op een
vergelijkbaar niveau brengen met de overige grote
economische blokken in de wereldeconomie.
Niet zozeer om economisch inhoudelijke redenen

‘gulden financieringsregel’.

alswel om politieke redenen lijkt de Europese Com-

Het verdrag van Maastricht laat enige politieke ruim-

missie echter haar vingers niet te willen branden

te in de zin dat de convergentiecriteria niet mechanisch worden toegepast. Maar naarmate de EMU
met name in Duitsland onder vuur komt te liggen

aan een Europese norm voor de collectieve-lastendruk. Van de Nederlandse makers van het ontwerpEMU-verdrag bij het Ministerie van Financien kon
niet anders worden verwacht. Naar hun mening is
een Europese norm voor de collectieve-lastendruk
overbodig omdat op dit punt reeds voldoende correctie van de markt zou uitgaan aangezien nationale
overheden aan de aanbodkant van de economie
met elkaar zullen gaan concurreren . Volgens directeur Zalm van het Centraal Planbureau is een norm
voor de collectieve-lastendruk wel nodig, maar hiertoe moet dan niet op Europees, maar telkens op nationaal niveau worden besloten . De verwachting
echter dat de nationale overheden zich zelf vrijwillig ten minste een nullijn voor de collectieve-lastendrukstijging in de komende jaren zullen opleggen,
lijkt ons, gegeven de benodigde ingrepen in het vorderingentekort en de overheidsschuld waartoe de
EMU-toetredingscriteria nopen, tamelijk illusoir. Zoals gezegd valt daarentegen juist te vrezen dat een
aantal Europese landen een verhoging van de collectieve-lastendruk met beide handen zal aangrijpen
als een gemakkelijke vluchtweg om aan de in het
verdrag van Maastricht gestelde convergentiecriteria
te voldoen.
Een verhoging van de collectieve-lastendruk gaat lijnrecht in tegen de centrale boodschap van de aanbodeconomie dat een hoge belastingdruk een negatief
effect heeft op de economische ontwikkeling . Dit
staat bekend als het omgekeerde Haavelmo-effect,
dat kan worden gezien als een theoretische en empirische onderbouwing voor de toepassing van de aanbodeconomie . Volgens het omgekeerde Haavelmoeffect resulteert een gelijktijdige verhoging van de
overheidsuitgaven en de collectieve-lastendruk niet

vanwege het monetaire stabiliteitsgevaar dat daar
wordt onderkend, zal blijken dat die ruimte de facto

zeer gering is.
Wil fase drie ofte wel de eindfase van de EMU op 1
januari 1997 ingaan dan zullen ten minste zeven landen zich eind 1996 op basis van de genoemde crite-

ria moeten kwalificeren. Hoewel wij van mening zijn
dat de Maastrichtse criteria toch nog inadequaat zijn

omdat er geen criterium is voor de collectieve-lastendruk, zal het voor de meeste EG-lidstaten al moeilijk

zijn om de officiele EMU-criteria te vervullen .
Slechts twee lidstaten, Frankrijk en Luxemburg, voldoen aan alle criteria. Denemarken en Duitsland voldoen aan vier van de vijf. Vier landen, namelijk Bel-

gie, lerland, Nederland en het Verenigd Koninkrijk
voldoen aan drie criteria. Van de genoemde acht landen dienen er zich eind 1996 zeven te kwalificeren

voor EMU-toetreding. De overige vier landen voldoen op basis van deze data aan geen enkel of
slechts een criterium. Het kan reeds nu duidelijk
zijn dat het voor Griekenland, Italic en Portugal

zeer moeilijk zal zijn om in 1997 of 1999 als gewone
leden van de EMU deel uit te maken.

Lastendruknormering
Voor de landen dank zij wier tussen nu en eind 1996
verbeterde EMU-prestaties de EMU in 1997 kan wor-

den bereikt, namelijk Belgie, Denemarken, Duitsland, lerland, Nederland en het Verenigd Koninkrijk
zijn het niveau van de overheidsschuld en het overheidstekort (vorderingensaldo) in procenten van het
bbp in het algemeen de meest problematische criteria. Alleen het Verenigd Koninkrijk heeft in plaats
hiervan een inflatieprobleem.

Gegeven deze situatie en gegeven de korte tijd die
rest, bestaat er een evident risico dat de genoemde

landen lastenverhoging zullen gebruiken om aan
deze problematische criteria te voldoen. Voor de periode 1993-1997 kan eveneens opwaartse druk op

de lonen worden verwacht, evenals belastingverhogingen in de Verenigde Staten en een krappe monetaire politick in Europa vanwege de Duitse obsessie
om met name via monetaire instrumenten de inflatie

te beteugelen. Er bestaat een ree’el gevaar dat de Europese economic zwaar zal worden getroffen door
een verdere verhoging van de collectieve-lastendruk die in de Gemeenschap nu al gemiddeld 44%

van het nationaal inkomen bedraagt. Deze te verwachten aantasting van de aanbodkant van de economic vereist een extra EMU-criterium dat ten minste een stabilisatie van de collectieve-lastendruk
inhoudt. Bezien vanuit de wenselijkheid om de eco-

ESB 9-9-1992

7. OESO, Economic outlook, juni 1992, biz. 24-26. De publi-

katie genoeind onder noot 4 bevat een gedetailleerde label
waaruit blijkt in hoeverre de EG-lidstaten, de EVA-landen

alsmede de VS en Japan per begin 1992 aan de EMU-criteria voldeden.

8. C. Maas, De financiering van de staatsschuld op weg
naar de EMU, in: J.A.J. Alders, H. Garretsen, J. de Haan,
L.H. Hoogduin (red.), Begrotingsbeleid en financiering Nederlandse staatsschuld, op weg naar de EMU, Economendebat 1992, Koninklijke Vereniging voor de Staathuishoud-

kunde, Amsterdam, 1992, biz. 53.
9. J.A.J. Alders e.a. (red.), op.cit., biz. 90.
10. J. van Sinderen, Belastingheffing, economische groei en
belastingopbrengst, een evaluatie van de aanbodeconomie, Wolters Noordhoff, Groningen, 1990.
11. A. Knoester, Supply-side economics and the inverted

Haavelmo effect, in: E.S. Phelps (red.). Recent developments in macroeconomics, The International Library of Critical Writings in Economics 13, Edgar Elgar Publishing,

Hants/Vermont, 1991, biz. 536-551.

865

Scenario’s

A
Duitsland

Nederland

C
VK

D
VS

Produktievolume
-0,2 (-0,3)
1993
1995
-2,0 (-2,5)
1997
-5,5 (-6,5)

-0,4 (-0,5)
-0,4 (-1,7)
0,9 (-2,2)

-1,3 (-1,4)
-3,9 (-4,7)
-4,7 (-6,0)

-0,6 (-0,8)

Werkloosheid
1993
1995
1997

0,1 (0,1)
0,3 (0,7)
-0,2 (1,2)

0,3 (0,4)
2,0 (2,5)
3,4 (4,4)

0,4 (0,5)
2,4 (3,4)
3,6 (6,1)

0,1 (0.1)
1,2 (1,5)
3,9 (4,7)

B

-2,7 (-4,0)
-3,3 (-6,0)

po. Hiermee wordt recht gedaan aan verwachtingen

van Internationale instellingen dat de Britse economic zich op dit punt inderdaad negatief zal onderscheiden ten opzichte van de andere Europese landen. Voor de Verenigde Staten nemen we ten slotte

aan dat na de presidentsverkiezingen eind 1992 een
verkleining van het Amerikaanse dubbeltekort (dat
wil zeggen het overheidstekort en het tekort op de
lopende rekening van de betalingsbalans) eindelijk

hoogste prioriteit wordt en dat de nieuwe Amerikaanse regering er niet aan zal ontkomen om de belastingen te verhogen: de tijd van de ‘cold turkey’-

politiek is dan aangebroken.
Scenario A: Belasting- en premieverhoging van 0,5% van het bbp en een
even grote stijging van de overheidsuitgaven.
Scenario B: Daling van de overheidsuitgaven met 0,5% van het bbp.
Scenario O. Prijsstijging van 1%.
Scenario D-. Belastingverhoging met 0,5% van het bbp.
Tussen haakjes: effecten in geval van simultane toepassing van de verwach-

te scenario’s.

Tabel 1. Effecten van verwacht beleid
1993-1997 op
produktie
volume en
werkloosheid
(ge’isoleerd en
simultaan)

conform het Keynesiaanse Haavelmo-effect in een
positieve ‘balanced budget-multiplier, maar in een

Samenvattend omvat het verwachte scenario voor

de genoemde landen de volgende over vier jaar volgehouden impulsen: voor Duitsland een belastingen premieverhoging ten bedrage van 0,5% van het
bbp en een overeenkomstige stijging van de overheidsuitgaven; voor Nederland een verlaging van de
overheidsuitgaven met 0,5% van het bbp; voor het
Verenigd Koninkrijk een prijsstijging van 1% en

voor de Verenigde Staten een stijging van de collectieve lasten met 0,5% van het bbp.
Tabel 1 bevat de gevolgen van deze scenario’s voor

negatieve multiplier, dat wil zeggen de economische

het produktievolume en het werkloosheidsniveau.

groei en de werkgelegenheid nemen hierdoor af in
plaats van toe. Dit wordt veroorzaakt doordat de positieve gevolgen van de extra overheidsuitgaven per

Hieruit blijkt dat de groeivertraging en de stijging
van de werkloosheid voor de betrokken landen wel
eens hoger zou kunnen uitvallen dan door het IMF

saldo kleiner zijn dan de negatieve gevolgen van de
gestegen collectieve-lastendruk. Die drukstijging

wordt voorspeld. In Duitsland bij voorbeeld leidt de
te verwachten stijging van de collectieve-lastendruk
uit hoofde van de Duitse eenwording tot een jaarlijk-

leidt namelijk via afwenteling in de lonen tot winsterosie en hogere reele arbeidskosten met als gevolg
de geschetste negatieve gevolgen voor de groei en

de werkgelegenheid. Omgekeerd kan via hetzelfde
mechanisme een gelijktijdige verlaging van de overheidsuitgaven en de collectieve-lastendruk een belangrijke bijdrage leveren aan een verhoging van het
tempo van de economische groei en een verlaging

van het werkloosheidsniveau 12

Verwacht beleid
In de spraakmakende IMF-berekeningen is vermoedelijk uitgegaan van een dusdanig beleidsscenario
dat alle Europese landen in 1997 precies aan de gestelde EMU-criteria zullen voldoen. Daarbij is ondui-

delijk of, en zo ja welke, beleidswijzigingen voor de
Verenigde Staten zijn meegenomen. Hier doen wij,
gegeven deze onzekerheden, geen poging het IMF

se beperking van het tempo van economische groei
met ruim 1%. Voor Nederland blijven de negatieve
gevolgen van een vermindering van de overheidsuitgaven ten behoeve van een verdere vermindering
van het overheidstekort en de staatsschuld op korte

termijn beperkt, terwijl zij in 1997 uiteindelijk tot
een bescheiden verbetering van het economisch kli-

maat leiden.
Een flinke domper op dit resultaat is echter dat ook
voor ons land zwaar weer op komst is als we rekening houden met de doorwerking van de Duitse,
Britse en Amerikaanse scenario’s op de Nederlandse

economic. De gevolgen van dit simultane scenario
(per land steeds weergegeven door de getallen tus-

sen haakjes) leidt in ons land per saldo tot een produktieverlies van ruim 2% en tot een stijging van de

werkloosheid met ruim 1%. Ook de verwachte scenario’s voor het Verenigd Koninkrijk en de Verenig-

na te rekenen. Wel presenteren wij een aantal verwachte beleidsscenario’s voor respectievelijk Duitsland, Nederland, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten, die ons gelet op de informatie die
thans beschikbaar is, plausibel lijken. Voor de genoemde Europese landen nemen wij daarbij aan dat

de Staten leiden tot zonder meer slechte resultaten.
Voor deze landen geldt eveneens dat de negatieve
gevolgen in termen van economische groei en werkloosheid aanzienlijk toenemen indien we rekening
houden met de simultane uitvoering van de onder-

zij in ieder geval zullen trachten aan de gestelde

scheiden nationale scenario’s .

EMU-convergentiecriteria te voldoen. Dit impliceert

dat we voor Duitsland aannemen dat de opwaartse
druk op de overheidsuitgaven uit hoofde van de her-

eniging niet zal leiden tot een groter overheidste-

12. Uit een recent overzichtsartikel over de effecten van

kort en een grotere staatsschuld, maar tot een verdere stijging van de belastingdruk. Voor Nederland
veronderstellen we voorts dat verder op de overheidsuitgaven zal moeten worden omgebogen om
aan de EMU-criteria voor het vorderingentekort en
de overheidsschuld te kunnen voldoen. Het verwachte scenario voor het Verenigd Koninkrijk be-

staat daarentegen uit een impuls in het inflatietem-

866

belastingheffing in 18 empirische economische modellen
(A. Knoester and A. Kolodziejak, op.cit., 1992) blijkt dat op
middellange termijn in de meerderheid van deze modellen

handelspartners.

zich inderdaad het omgekeerde Haavelmo-effect voordoet.
13. Dit onderstreept eens te meer het belang om bij de implementatie van het economisch beleid niet alleen reke-

ning te houden met het eigen beleid maar via Internationale beleidscoordinatie tevens met dat van de belangrijkste

Duitsland
Scenario
Produktievolume
1993
1995
1997

Nederland

VK

Verenigde Staten
H
I
H+I

E

F

E

G

E

F

E

0,5 (0 ,5)
2,9 (2 ,9)
6,0 (5 ,8)

0,2 (0,2)
2,0 (1,7)

0,6 (0,6)

0,2 (0,3)
1,8 (2,0)

-0,0 (-0,1)

4,7 (5,9)

1,5 (1,3)
2,9 (3,7)

0,3 (0,5)
0,7 (2,3)
0,1 (2,7)

-0,4

5,5 (5,1)

0,0 (-0,0)
2,2 (2,3)
5,6 (6,8)

-0,2 (-0 ,2)
-1,8 (-1 ,8)
-4,5 (-4 ,4)

-0,1 (-0,1)
-1,2 (-1,0)
-3,9 (-3,6)

-0,1 (-0,2)
-1,2 (-1,4)
-2,3 (-2,8)

0,0 (0,0)
-0,7 (-0,7)
-2,4 (-2,8)

-0,1 (-0,1)

-0,0 (-0,0)
-0,9 (-0,8)
-2,4 (-2,7)

-0,2 (-0,3)
-0,7 (-2,0)
-0,3 (-2,9)

0,2
1,2
0,9

3,0 (3,6)

2,9 (2,9)

-1,3
-0,5

-0,2
0,1
2,2

(-0,4)
(0,1)

0,1

(0,2)
(0,1)
(-3,0)

(4,5)

Werkloosheid

1993
1995
1997

-1,2 (-1,4)
-2,5 (-2,7)

0,1

-1,4

Tussen haakjes: Effecten bij simultane toepassing van de gecombineerde herstelscenario’s E respectievelijk de overige herstelscenario’s.
Scenario E: 0,5% loonsverlaging en pro tanto belastingverlaging (Schouten-scenario).
Scenario F: Negatief balanced budget scenario: belasting- en premieverlaging ter grootte van 0,5% van het bbp en een even grote daling van de
overheidsuitgaven.
Scenario G: Vermindering van de overheidsuitgaven met 1% van het bbp en belastingverlaging ter grootte van 0,5% van het bbp.
Scenario H: Verlaging van de overheidsuitgaven met 0,5% van het bbp.
Scenario f. Verlaging van de overheidsuitgaven met 1% van het bbp en belastingverlaging met 0,5% van het bbp.

Herstelscenario’ s

te zijn diverse herstelscenario’s te kwantificeren met Tabel2. Effec-

Het kan echter ook anders. Tegenover de verwachte
scenario’s zetten wij herstelscenario’s waarbij ten
minste het vermijden van verdere lastendrukverho-

als hoofdschotel een beperking van de overheidsuit- ten van de hergaven in plaats van een verzwaring van de collectie- stelscenario’s
ve lasten. Ook voor dat land is een lastenverlichting op het produk-

ging in Europa voorop staat (label 2). Een herstelsce-

per saldo mogelijk, mits wordt voldaan aan een

nario voor Duitsland ontstaat wanneer de Duitse
overheid de kosten van de Duitse eenwording niet
langer financiert uit lastenverhoging maar uit her-

overeenkomstig grotere inspanning ter beperking
van de collectieve uitgaven.

schikking van de overheidsuitgaven voor de ‘alte

Conclusie

Bundesla’nder’ naar uitgaven voor de voormalige
DDK. In aanvulling hierop kan een daadwerkelijke

Naar onze opvatting wordt in het verdrag van Maastricht een norm voor de collectieve-lastendruk onder de EMU-convergentiecriteria node gemist. Lid-

lastenverlichting gerealiseerd worden door een extra beperking van de Duitse overheidsuitgaven (scenario F). Afgezien hiervan is het denkbaar dat de
Duitse regering de huidige hoge looneisen bezweert
in ruil voor belastingverlaging (scenario E). Een dergelijk beleidspakket – loonmatiging in ruil voor belastingverlaging – zou neerkomen op de Duitse toepassing van het plan-Schouten dat in de jaren
tachtig in ons land furore maakte 4 .
Ook in ons land is het plan-Schouten nog steeds opportuun. In de afgelopen maanden hebben diverse
Nederlandse bewindslieden te kennen gegeven belastingverlaging in ruil voor loonmatiging een met

de sociale partners bespreekbare optie te vinden.

tievolume en
de werkloosheid (ge’iso-

leerd en siinul-

taan)

staten die zich deels door lastenverhoging willen
kwalificeren voor de EMU zullen inderdaad de substantiele groeivertraging incasseren die door de IMFberekeningen wordt voorspeld.
Omdat in veel economische modellen de aanbodzij-

de van de economic niet sterk ontwikkeld is, zoals
onder andere in het Quest-model van de EG, wijzen
de uitkomsten van deze modellen onvoldoende in
de richting van negatieve effecten van een verhoogde belastingdruk.
In die zin worden de recente IMF-berekeningen ten
onrechte weggewuifd als te pessimistisch en niet relevant. Berekeningen met ons eigen model laten

Hiernaast is het denkbaar dat op de overheidsuitgaven extra wordt omgebogen om aldus, in aanvulling
op de in EMU-verband vereiste reductie van het financieringstekort en de staatsschuid, de vanuit Europees perspectief broodnodige verdere daling van de
collectieve-lastendruk te verwezenlijken (scenario
G). Het tempo van economische groei kan daardoor
jaarlijks 1% hoger uitkomen en het werkloosheidsni-

zien dat zonder nader beleid de groeivertraging van
de Europese economic op weg naar Maastricht zelfs

veau per saldo ruim 2% lager dan in scenario B
waarin uitsluitend wordt omgebogen ten behoeve
van een kleiner financieringstekort. In het Verenigd

keningen aan, kan dank zij ‘Maastricht’ zelfs al tot
1997 een aanmerkelijke groeiwinst en extra werkge-

nog aanmerkelijk groter kan uitvallen dan het IMF
aangeeft.

Er bestaat echter een alternatief beleid, toegesneden
op elk land, waarbij de zich aftekenende verhogingen van lonen, belastingen en overheidsuitgaven
worden vermeden. In dat geval, zo geven onze bere-

legenheidscreatie worden bereikt.

Koninkrijk kan de combinatie van loonmatiging en

belastingverlaging een belangrijke bijdrage leveren
aan de in EMU-verband vereiste verlaging van het in-

Anthonie Knoester
Andre Kolodziejak

flatietempo met als belangrijke bijkomende voordelen een hoger tempo van economische groei en een
lager werkloosheidsniveau. Hiernaast zouden ook
de Britten, in navolging van Duitsland en Nederland, kunnen opteren voor extra ombuigingen op
de overheidsuitgaven ten faveure van lastenverlichting (scenario F). Voor de Verenigde Staten ten slot-

ESB 9-9-1992

14. Zie D.BJ. Schouten, Gelijktijdige en volgtijdelijke strijdigheid van doelstellingen, Mededelingen der Koninklijke
Nederlandse Academie van Wetenschappen, Afd. Letterkunde, Nieuwe Reeks, deel 45, nr. 5, Amsterdam, 1982;
idem, Het plan-Schouten: een positief oordeel, ESB, 27
oktober 1982.

867

Auteurs