Ga direct naar de content

Een beurs voor melkquota

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: mei 20 1992

Een beurs voor melkquota
A. Krijger*

N

a de invoering van bet quotumstelsel ter beperking van deproduktie in de
melkveehouderij is de bedrijfstakstructuur bevroren. De gemiddelde schaalgrootte is gelijk gebleven, terwijl schaalvergroting juist de kosten van deproduktiebeperkende maatregel kan opvangen. Een van de oorzaken van deze ontwikkeling
is de gebrekkige overdraagbaarheid van produktiequota. De quota zijn gebonden
aan grond en vraag en aanbod kunnen elkaar moeilijk vinden. Een oplossing is de
ontkoppeling van grond en quota en de introductie van een quotumbeurs.

Op 2 april 1984 werd door de EG een produktiebeperkende maatregel, in de vorm van een quotum en
een superheffing bij overschrijding daarvan, ingevoerd. De produktiebeperking had tot doel een meer
evenwichtige verhouding te bereiken tussen vraag
en aanbod van melk, zonder evenwel structurele ontwikkelingen in de melkveehouderij te belemmeren.
Sinds de invoering van de zogenoemde superheffing
is de bedrijfstakstructuur echter bevroren1. Het blijven nastreven van structuurverbetering is sinds de invoering van de superheffing in belang toegenomen
omdat bedrijfsvergroting een belangrijk middel is om
de kosten te drukken van een door de superheffing
beperkte melkproduktie.
De individuele melkafleveringen van 1983 golden als
basis voor de vaststelling van de quota. In de loop
der jaren zijn de quota verder gekort. De totale gecumuleerde kortingen bedragen inmiddels per melkveehouder circa 19,5% van zijn melkafleveringen in
1983- Ondanks deze sterke teruggang verschilt het
gemiddelde quotum in 199V92 niet van de gemiddelde melkaflevering in 1983 (zie label 1). Het tempo waarin quotum is overgedragen van de ene aan
de andere melkveehouder is voldoende geweest om
gemiddeld weer op het niveau van de melkaflevering van 1983 uit te komen; het tempo is echter onvoldoende geweest om groei van de gemiddelde
bedrijfsomvang mogelijk te maken. Met andere woorden, de omvang van de overdracht van quota van de
‘wijkers’ (melkveehouders die de sector hebben verlaten) aan de ‘blijvers’ was onvoldoende om een gemiddelde groei voor de ‘blijvers’ mogelijk te maken.
Het gevolg is dat de verdeling van de quota over bedrijven naar grootte van het bedrijf in 1991/’92 nagenoeg gelijk is aan die van 1983 (vergelijk kolom 10
met kolom 5 van tabel I)2.
In de ons omringende lidstaten verbetert de bedrijfstakstructuur. In Frankrijk gaat de groei van de gemiddelde melkproduktie per bedrijf op dezelfde
voet (gemiddeld 6,8% per jaar) door als voor de invoering van de superheffing3. In Denemarken is de
gemiddelde melkveestapel per bedrijf toegenomen
van 28 in 1984 tot naar schatting 38 melkkoeien in
1991 (gemiddeld 4,5% per jaar) . En ook in het voormalige West-Duitsland en in Groot-Brittannie blijft

de melkproduktie per bedrijf, weliswaar in een lager tempo, toenemen5. Dus terwijl in de ons omringende lidstaten de bedrijfstakstructuur verder verbetert, staan de ontwikkelingen in Nederland stil.
De plannen van MacSharry voor de melkveehouderij behelzen verdere quotumkortingen waarbij bedrijven met een quotum van minder dan 200 ton worden ontzien. In Nederland bevindt zich slechts een
vijfde van het totale quotum bij deze bedrijven (zie
tabel 1). Onderdeel van de plannen is het opzetten
van een opkoopregeling waarin de Gemeenschap
bijdraagt met als doel de genoemde kortingen voor
melkveehouders met een quotum tot 200 ton zoveel
mogelijk ongedaan te maken. Deze plannen bieden
voor de lidstaten met een kleinschaliger bedrijfstakstructuur de mogelijkheid om met behulp van EGgelden de structuur relatief te versterken en daarmee hun concurrentiepositie te verbeteren.
Er is daarom reden tot zorg. Blijkbaar wordt in ons
land quotum te langzaam overgedragen om de bedrijfstakstructuur te verbeteren. Hiervoor zijn drie
oorzaken aan te wijzen. Ten eerste het gebrek aan
lonende alternatieven in de typische melkveehoude-

* De auteur is werkzaam bij het Produktschap voor Zuivel
te Rijswijk. Hij dankt collega’s voor commentaar op een
eerdere versie. Het artikel is op persoonlijke titel geschreven.

1. A. Krijger, De concurrentiepositie van de Nederlandse
melkveehouderij, ESB, 27 juni 1990, biz. 588-591.
2. Wel verschilt het beeld van de ontwikkeling per grootteklasse van dat op basis van gegevens tot en met 1987/’88
(A. Krijger, Readies van Nederlandse melkveehouders op
de superheffing, Proefschrift, Universiteit van Amsterdam,
Amsterdam, 1991, biz. 49). De afvloeiing van de allerkleinste melkveehouders stagneert, de afvloeiing vindt nu vooral plaats bij grootteklasse 100 -< 200 ton melk en bij de allergrootste bedrijven vindt een herstel plaats.
3. Produktschap voor Zuivel, Superheffing en Franse melkveehouderij, Marktbericht, 8 juli 1991, biz. 5.
4. Danish Dairy Board, Presentation of the Danish Milk
Board and the Danish quota system, Aarhus, 1991.
5. Produktschap voor Zuivel, Superheffing en Westduitse
melkveehouderij, Marktbericht, 8 juli 1991, biz. 13; R.M.M.
Besseling, Jnvloed van de superheffing op de Britse melkveehouderij, Produktschap voor Zuivel/Landbouw Universiteit Wageningen, Rijswijk 1991, biz. 45.

Tabel 1. Frequentteverdeling van melkveebouderijbedrijven met bijbeborende meOtafleveringen respectieveUjk basisquotum voor

1983 en 1991/92

Grootteklasse
(1)
>0-<100
100-<200
200-<300
300-<^Q0

50o-< i.ooo
>-i.ooo
Totaal

Aantal bedrijven
abs.
%
(2)
12.332
14.764
10.861

11.933
3.891
241
.022

1983
Melkafleveringen Gemiddeldb
%
abs.b

(3)

(4)

22,8
27,3
20,1
22,1
7,2

735.281
2.175.970
2.686.500

(5)

(6)

0,4

4.545,687
2.449.023
309.482

20,8
35,2
19,0
2,4

59,6
147,4
247,4
380,9
629,4
1.284,2

100,0

12.901.943

100,0

238,8

5,7
16,9

Aantal bedrijven
abs.
%
(7)

(8>

1991/92*
Basisquotum
abs ,b
%
(10)

(9)

Gemiddeldb

7,1
°-5

581:687
1.725-976
2.363.331
3.790.019
2.031.842
275.865

5,4
16,0
21,9
35,2
18,9
2,6

<“>.
55,2
148,6
248,1
378,9
631,6
1.254,0

100,0

10.768^720

100,0

238,7

10.534
11.618
9-524
10.003
3-217
220

: 22,2

45-116

23,3
25,8
21,1
;

a. Voorlopige cljfers, het voor heel Nederland geldende quotum bedraagt momenteel 10.888.881 ton melk. Met verschll met het totaal aan basisqucititm is gcheel toe te schrijven aan nog te verwerken mutaties in de superheffingsadministratie.
b. xLOOQkg,

rijgebieden in het westen en het noorden van het

(1983) geheralloceerd (257.000 ton). Op de tweede

land. Beeindiging van de melkveehouderijtak en het
starten of uitbreiden van een alternatieve tak is hier

manier is tot en met het vijfde superheffingsjaar
7,3% van de leveringen in het basisjaar geheralloceerd (940.000 ton) . Gegevens over recente jaren
over de omvang van deze vorm van quotumoverdracht wijzen uit dat via de markt jaarlijks minder
dan 2% van het totale quotum van eigenaar verwis-

veelal geen reele optie. Het aanbod van quotum is
daarmee beperkt en er resulteert, in samenhang met
de omvang van de vraag, een hoge prijs. Een tweede oorzaak is gelegen in de grondgebondenheid.

De huidige grondgebondenheid bij overdracht
maakt dat het quotum van de ene melkveehouder
niet direct uitwisselbaar is met dat van een andere

melkveehouder. Met andere woorden, quotum is heterogeen en dit belemmert de overdracht. De derde
en laatste oorzaak is de ondoorzichtige wijze waarop vraag en aanbod met elkaar in aanraking komen.
Door het ontbreken van een intermediaire instelling

selt. Zoals hierboven aangegeven, is dit tempo van
overdracht onvoldoende om groei van de gemiddelde bedrijfsomvang mogelijk te maken.

Vanaf 1986 zijn de prijzen van quotum berekend
(zie label 2). Deze prijzen zijn gebaseerd op transac-

ties van aan- en verkoop van onverpacht grasland

is er sprake van een gebrekkige marktwerking.

met en zonder quotum. De prijzen zijn indicatief
want ze zijn berekend op grond van bepaalde veronderstellingen8. De feitelijke prijzen die bij transac-

Het beschikbaar komen van voldoende quotum zal

ties voor grond met quotum gelden, zijn sterk regio-

in Nederland, gegeven de eerst genoemde oorzaak,

naal bepaald en hangen onder andere samen met

altijd een probleem blijven. Dit is een reden te meer

de kwaliteit en de ligging van de grond, samen te

om het voor overdracht beschikbare quotum opti-

vatten als grondgebondenheid.

maal te alloceren. Een noodzakelijke voorwaarde
daarvoor is de ontkoppeling van de grond met het

De prijzen zijn van 1986 op 1990 bijna verviervou-

daaropliggende quotum. Door de ontkoppeling

krijgt quotum een homogeen karakter, wordt het onderling substitueerbaar en worden belemmeringen
voor overdracht weggenomen. Het instellen van
een beurs waar vraag en aanbod elkaar ontmoeten

maakt de markt transparanter. In dit artikel wordt gepleit voor afschaffing van grondgebondenheid bij
quotumoverdracht en voor de oprichting van een

digd en illustreren de schaarste aan quota. De prijzen die in de ons omringende landen voor quotum

worden betaald, zijn veel lager. Enige indicaties
zijn: in het Verenigd Koninkrijk bedroeg de quotumprijs in 1990/’91/ 1,31, in Belgie bewoog de prijs
voor quotum in 1990 zich rond de/ 2,00 en in ler-

land werd in 1989 gemiddeld/ 1,40 betaald9. Hierbij zij aangetekend dat ook het fiscale aspect een rol
speelt.

quotumbeurs in Nederland om het tempo van overdracht van quotum te verhogen. Allereerst zal wor-

den ingegaan op de gebrekkige werking van de huidige quotummarkt, de relatief hoge quotumprijzen
en de gevolgen daarvan. Tot slot zal de werking van
de quotumbeurs worden gei’llustreerd aan de hand
van de beurs van Ontario.

De huidige quotummarkt
Het totale Nederlandse quotum bedraagt op dit moment 10.888.881 ton melk. In Nederland vindt op

twee manieren overdracht van quotum plaats: via
de overheid door opkoopregelingen en via de
markt . Op de eerste manier is tot dusverre niet

meer dan 2% van de leveringen in het basisjaar

6. Daarnaast is er sprake van tijdelijke overdrachten, het
zogenoemde leasen. Om de flexibiliteit van het systeem
binnen het superheffingsjaar te vergroten, is het in Neder-

land sinds 1989/’90 ook mogelijk om quotum op jaarbasis
te huren en te verhuren. Zie in dit verband: OESO, Quota
mobility: the sale, lease and redistribution of milk production quotas in OECD countries, Parijs, 1990; Produktschap
voor Zuivel, Marktontwikkelingen, nr. 3, Rijswijk, 1990,
biz. 17 en 18.
7. A. Krijger, op.cit., 1991, biz. 65.
8. Bureau Beheer Landbouwgronden, Jaarverslag 1990,
Utrecht, 1991, biz. 11.
9. R.M.M. Besseling, op.cit. biz. 36; Dairy Industry Newsletter, nr. 21,5 februari 1991, biz. 5; Zuivelzicbt, nr. 26, 1989,
biz. 28.

ESB 20-5-1992

lii

Het verschil in winstgevendheid biedt op het eerste
gezicht geen afdoende verklaring, zoals kan worden
afgeleid uit een weliswaar gedateerd (1986/’87),
maar niettemin veelzeggend overzicht van kostprijsopbouw en uitbetaalde melkprijs per kilogram melk
in de verschillende lidstaten. Hieruit blijkt dat Nederland weliswaar concurrerend produceert, maar zeker geen grote voorsprong heeft op de melkveehouderij in andere lidstaten10.
Een quotumprijs van/ 4,50 bij een uitbetaalde melkprijs van circa 75 cent en variabele kosten van circa
25 cent levert, ook rekening houdend met eventuele
fiscale voordelen, uit bedrijfseconomisch gezichtspunt, geen acceptabele terugverdientijd op. Dit
geldt nog sterker, indien de onzekerheden omtrent
de duur van de superheffingsmaatregel mede in beschouwing worden genomen. De hoogte van de
prijs hangt samen met leeftijdsopbouw, opvolgingssituaties en het feit dat de Nederlandse melkveehouderij al eerder een rationalisatieproces achter de rug
heeft. Daarnaast speelt een belangrijke rol, zoals eerder opgemerkt, dat in grote delen van ons land de
alternatieve opbrengsten laag zijn, waardoor de
prijs voor quotum altijd relatief hoog zal blijven.

Kosteneffect op sectorniveau
De overdracht van quotum via de markt leidt tot
een verhoging van de gemiddelde kostprijs per kilogram melk. Berekeningen, op basis van veronderstellingen met betrekking tot het prijsniveau van het
quotum bij overdracht in familieverband en via de
vrije markt, het tempo van overdracht van quotum,
de rentevoet enz., komen uit op een verhoging van
deze prijs van vier a vijf cent per kilogram melk in
het jaar 2000, waarbij dan inmiddels ruim de helft
van het dan aanwezige quotum is overgedragen11.
Er is bij deze uitkomst geen rekening gehouden met
efficientievoordelen voor de sector als geheel. Deze
voordelen ontstaan als gevolg van de overdracht
van quotum van minder efficiente naar efficientere
melkveehouders. Indien hiermee wel rekening
wordt gehouden, wordt een verhoging van twee a
drie cent per kg melk op sectorniveau berekend12.
Een nadeel van een systeem waarin quotum een
waarde vertegenwoordigt, is de verhoging van de
kosten voor toetreders. Voor het jaar 2020, wanneer
ook het resterende deel van het quotum is overgedragen omdat de oorspronkelijke eigenaars van het
quotum dan inmiddels niet meer actief zijn in de
melkveehouderij, is een kostprijsverhoging van acht
a tien cent per kg melk berekend, zonder rekening
te houden met efficientievoordelen. De uitkomsten
zijn sterk afhankelijk van veronderstellingen met betrekking tot quotumprijzen. Elke gulden die het quotum in prijs toeneemt, leidt tot een kostprijsverhoging van twee cent per kilogram melk . Zijdelings
zij opgemerkt de aankoop van quotum andere investeringen verdringt.
Tabel 2. Berekende quotumprijzen in guldens per kilogram melk
voor bet tijdvak 1986-199O voor Nederland

^f-: ,• •

„

.

Bron: Landbouw-Economisch Instituut,
i, Den Haag,
-“”””•*” –

••JHHHHMiaens-Ma

Marktvorm
Vanwege de grondgebondenheid van het quotum’is
de markt in principe regionaal begrensd. Nu is gaandeweg de band tussen de grond en het quotum al
losser geworden, maar de EG-regelgeving schrijft
nog steeds grondgebondenheid voor bij overdracht
van quotum . De gedachte daarbij is het voorkomen van het wegvloeien van quotum uit bepaalde
gebieden uit hoofde van plattelandsbeleid. Men
heeft daarbij met name de berggebieden op het
oog. Een problematiek die vooral in Frankrijk en
Duitsland speelt. Momenteel wordt ook voor handhaving van grondgebondenheid gepleit in het kader
van het milieubeleid. Men wil ongewenste concentratie van quotum in bepaalde gebieden voorkomen.
De quotummarkt vertoont de kenmerken van een
monopolistische of oligopolistische structuur. ‘Buurmans land is maar een keer per generatie te koop’
gaat in veel gevallen op. In de praktijk is er meestal
sprake van een aanbieder en een of een beperkt
aantal vragers. De aanbieder is dan tamelijk autonoom bij de vaststelling van de vraagprijs. In tegenstelling tot zijn handelingsruimte in een markt die
meer de kenmerken van volledige mededinging vertoont.
Met het oog op een optimale allocatie voor de sector als geheel is de huidige praktijk ongewenst. Als
de markt detotale vraag en het totale aanbod bij elkaar zou brengen, zou de allocatie beter zijn. Om
dit te bereiken moet het quotum worden ontdaan
van de grondgebondenheid die de quota onderling
niet substitueerbaar maakt. Door ook een centraal
punt te creeren waar de totale vraag naar en het totale aanbod van quotum op gezette tijden bij elkaar
worden gebracht, komt een vanuit economisch gezichtspunt betere prijs tot stand. Bovendien wordt
de markt transparanter en zullen de transactiekosten
dalen. Het benutten van alle voordelen is mede afhankelijk van de modaliteiten van zo’n centraal
punt, de administratieve en juridische fricties en de
hoeveelheid beschikbare informatie van de participanten.

De quotumbeurs van Ontario
Ontario is een van de belangrijkste zuivelproducerende gebieden van Canada en er functioneert een
quotumbeurs . De quotumbeurs werd gemtroduceerd in maart 1980 als een nieuw instrument om
quotum over te dragen. Het functioneren van de
10. Landbouw-Economisch Instituut, Bedrijfsuitkomsten en
ftnanciele positie (BEF), Samenvattend overzicht van landbouwbedrijven tot en met 1987/’88, Periodieke Rapportage
13-87/88, Den Haag, 1989, biz. 106 e.v. Opmerkelijk is ook
dat de lease-prijs, de prijs die gemiddeld wordt betaald bij
huur en verhuur van quotum gedurende het produktiejaar,
in Nederland circa 40 cent bedraagt, terwijl in de ons omringende landen, waar leasen is toegestaan, de prijs tussen
de 20 en 25 cent bedraagt.
11. Informatie- en kenniscentrum veehouderij, Het effect
van de handel in melkquota op kostprijs en bedrijfsovername, Lelystad, 1991, biz. 14 en 15.
12. Idem, biz. 22.
13. Idem, biz. 15.
14. Commlssie EG, Verordening nr. 1546/88 van de Commissie, artikel 7.
15. Deze paragraaf is grotendeels gebaseerd op: Ontario
Milk Marketing Board, The quota exchange, Mississauga
Ontario, 1990.

•= ^cr-^C: o;•,,•; ;, ^R^S ^^t^ilff^^^Wtw

^! *

* «
»

.-fiv-vr.,- f

i«lE
i l|
sS.aC’SSai-SsffliasiSr ^^~

..*’=jjC^i’

A
A| ; J | ‘
‘ i ; ^ tp | i ^
f f i ?!

= ••.;?W^S|j|p -.,’,., •;’.;’;.;, l>’|j||’^’^ “, .’:!, . “• ”^JgSlf.

i3il»i^^^iSfe;:5;’

fi;o:»jSl|iij||

,

‘*;lp5S!W

beurs is sindsdien nauwelijks aan veranderingen onderhevig geweest en is algemeen geaccepteerd door
melkveehouders en Industrie. Het is voor de meeste
melkveehouders de belangrijkste wijze van quotumoverdracht. De quotumbeurs is het initiatief van de
Ontario Milk Marketing Board (OMMB). Het sys-

teem voldoet aan de volgende criteria:
– het biedt gelijke toegang voor alle daarvoor in
aanmerking komende melkveehouders;
– de juiste quotumwaarden komen tot stand;

– het kan zelfstandig bestaan met een minimale bemoeienis van de Board;
– er is geen bemoeienis van een derde partij;
– het biedt voldoende waarborgen tegen uitbuiting
en manipulate;
– het draagt ertoe bij dat de quota bij de meest efficiente melkveehouders terechtkomen;
– het is het doelmatigste systeem tegen de geringste kosten.
Alle melkveehouders die quotum wensen te verkopen of te kopen, leggen hun aanbiedingen voor aan
de beurs waarbij wordt aangegeven dat ze een zekere hoeveelheid quotum te verkopen/kopen hebben
tegen een zekere minimum/maximumprijs per eenheid.

Dit gebeurt maandelijks. De beurs komt feitelijk tot
stand op de computer van de Board. De quota van
de verkopers worden ingevoerd en geaccumuleerd
vanaf de laagste prijs. In label 3 is te zien dat de
laagste aanbieding om te verkopen in dit voorbeeld
400 liter is tegen $ 196 per liter. De melkveehouder
die 400 liter tegen $ 196 aanbiedt, zal ook $ 197 accepteren, daarom is de gecumuleerde hoeveelheid
quotum die te koop is bij $ 197 450 liter. Algemeen
gesteld: de hoeveelheid quotum die te koop is bij
een zekere prijs is gelijk aan de som van de quota
die aangeboden wordt tegen die prijs en alle lagere
aanbiedingen. Als de prijs toeneemt, neemt ook de
hoeveelheid quotum die te koop is, toe.
De biedingen van melkveehouders die quota willen
kopen, worden geaccumuleerd vanaf de hoogste
prijs. In het voorbeeld zijn de hoogste biedingen afkomstig van drie melkveehouders die een totaal van
150 liter tegen een prijs van $ 203 per liter wensen
te kopen. De daarna volgende hoogste biedingen
zijn van vier melkveehouders die een totaal van 250

ESB 20-5-1992

liter tegen $ 202 per liter willen kopen. Daar de
melkveehouders die 150 liter tegen $ 203 wensen
ook bereid zullen zijn om $ 202 te betalen, is de gecumuleerde hoeveelheid waarvoor geboden wordt
bij $ 202 400 liter. De quota die melkveehouders
wensen te kopen bij een zekere prijs is de som van
de quota bij die prijs en al de hogere biedingen. Als
de prijs afneemt, neemt de vraag naar quotum toe.
De prijs waarbij het aanbod- of vraagoverschot zo
laag mogelijk is, wordt de evenwichtsprijs genoemd. Het is tegen deze prijs dat succesvblle kopers en verkopers zullen handelen. Terugkerend
naar het voorbeeld en door vergelijking van de gecumuleerde hoeveelheden quota in de kolommen

(5) en (6) van tabel 3 kan worden gezien dat bij
$ 200 het verschil tussen de hoeveelheid aangeboden quotum en de hoeveelheid die gevraagd wordt,
vijftig liter bedraagt (1.000-950). Dit verschil is minder dan bij elke andere prijs en daarom wordt $ 200
de evenwichtsprijs. De dertien melkveehouders die
hun quotum aanboden voor $ 200 of minder, zullen
verkopen en ontvangen $ 200 per liter, terwijl de
zestien melkveehouders die $ 200 of meer boden,
quotum zullen kopen voor $ 200 per liter. Melkveehouders die quota aanboden voor een prijs hoger
dan de evenwichtsprijs, en degenen die minder boden dan de evenwichtsprijs, vallen buiten de boot.
De Board heeft een reserve in het leven geroepen
ter grootte van een hoeveelheid quotum gelijk aan
5% van de verwachte jaarlijkse overdracht van quotum. Deze reserve wordt gehanteerd om de beurs in
evenwicht te brengen indien dit noodzakelijk is. In
het voorbeeld was er sprake van een aanbodoverschot: er was vijftig liter meer te koop dan er vraag
naar was bij de evenwichtsprijs. Om de beurs in
evenwicht te brengen koopt de Board deze 50 liter
tegen de evenwichtsprijs. Deze quota worden aan
de reserve toegevoegd. Op lange termijn zal de hoeveelheid quotum die toegevoegd wordt aan de reserve, gecompenseerd worden door de hoeveelheid
die afgestoten wordt.
Vervolg op biz. 499

Tabel 3. Voorbeeld van bet
tot stand komen van een
evenwicbtsprijs

Vervolg van biz. 495
De werking van de beurs bevordert de overdracht
van quotum van de minst efficiente naar de meest
efficifinte melkveehouders. Immers melkveehouders met de laagste verwachte toekomstige netto-inkomensstroom zullen quotum tegen de laagste prijs
aanbieden en worden net eerst gehonoreerd. En
melkveehouders met de hoogste verwachte netto inkomensstroom zullen bereid zijn de hoogste prijs te
betalen en worden ook het eerst gehonoreerd.
De aanbieder is geen prijszetter meer, zoals in het
huidige Nederlandse systeem, maar prijsnemer. Afhankelijk van het totale aanbod van en de totale
vraag naar quotum komt een vanuit economisch gezichtspunt optimale prijs tot stand. De huidige praktijk van quotumoverdracht in Nederland is bovendien omslachtig. Een quotumbeurs leidt tot een
verlaging van de transactiekosten. Ook zal de quotumbeurs een stabiliserende invloed op de prijsontwikkeling uitoefenen. De quotumbeurs zal gaan
functioneren als referentiepunt voor potentiele vragers en aanbieders van quotum in een meer transpa-

rante markt.

Slot
Individuele omstandigheden geven aanleiding om
quotum tegen een bepaalde prijs te kopen; op sectorniveau is het zaak dat:
– de herallocatie van quotum tegen zo gering mogelijke kosten tot stand komt;
– quotum bij die bedrijven terechtkomt die produceren tegen de laagste marginale kosten;
– quotumoverdracht in een zodanig tempo plaatsvindt dat minstens de gemiddelde Europese structurele ontwikkeling wordt gevolgd.

ESB 20-5-1992

Sinds 1989/’90 bestaat er in Nederland de mogelijkheid quotum te huren en te verhuren. Dit is tijdelijke
overdracht van quotum binnen het jaar waarbij geen
grond betrokken is. Het leasen kent een sterke groei
(1989/’90: 125.000 ton melk; 1990/’1991: 211.000 ton
melk en 1991/’92: 298.000 ton melk). Deze vorm van
quotummobiliteit voorziet in een behoefte: bijna een
kwart van de Nederlandse melkveehouders deed in
199V92 aan deze regeling mee.
Aan de opvoering van het tempo van de permanente
overdrachten is in Nederland, zoals hierboven aangetoond, dringend behoefte. Het loslaten van de koppeling tussen grond en quotum en het instellen van
een centraal punt van quotumoverdracht zal hieraan
kunnen bijdragen. Het omzetten van de dwingende
bepaling ten aanzien van grondgebondenheid in een
‘kan’-bepaling in de EG-regelgeving is hiervoor een
noodzakelijke voorwaarde. Dit kan zijn beslag krijgen bij de herziening van het systeem dit voorjaar.
Handhaving van voldoende quotum in bepaalde
gebieden, de belangrijkste reden voor grondgebondenheid, is in feite een nationaal belang en geen EGbelang. Het kan aan de lidstaat zelf worden overgelaten grondgebondenheid bij quotumoverdracht toe te
passen of niet. Ook bij handhaving van grondgebondenheid ter voorkoming van te intensieve produktie,
is het efficienter daar niet de regelingen van de superheffing voor te gebruiken maar regelingen vanuit
de milieuwetgeving. Het markt- en prijsbeleid is over
het algemeen minder geschikt om er milieu- of plattelandsbeleid mee te voeren. Daarvoor zijn andere instrumenten beschikbaar.
A. Krijger

Auteur