Ga direct naar de content

De kwaliteit van de Enquête Beroepsbevolking

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: maart 18 1992

ter gronden en de werkelijke omvang van het aantal RWW-ers dat
niet bij arbeidsbureaus staat ingeschreven .

De kwaliteit van de Enquete
Beroepsbevolking
Twaalfprocent van alle RWW-ers blijkt zich niet in te schrijven bij de
arbeidsbureaus, 7,5% beeft een goede reden. Waar zijn de ontbrekende 4,5 procent?
Sinds enkele jaren wordt in Nederland een nieuw werkloosheidscijfer
gehanteerd gebaseerd op de Enquete Beroepsbevolking (EBB) van het
CBS. Gegeven de centrale rol die de
EBB speelt bij de vaststelling van het
werkloosheidscijfer, streeft het CBS
naar een zo groot mogelijke representativiteit. In 1989 publiceerde het
CBS een artikel waarin wordt aangegeven dat een substantieel deel van
de personen met een werkloosheidsuitkering – met name de Rijksgroepsregeling Werkloze Werknemers
(RWW) – niet, zoals dat verplicht is,
als werkzoekende staat ingeschreven bij een arbeidsbureau . In de
eerste maanden na de publikatie van
het onderzoek leidde deze conclusie
tot een (politick) debat omtrent de
verklaring voor en de betekenis van
het niet als werkzoekende ingeschreven staan van uitkeringsgerechtigden bij het arbeidsbureau.
In dit artikel gaan wij in op deze
vraag. Op grond van recentelijk
door ons uitgevoerd onderzoek kan
worden aangegeven hoeveel RWWers niet staan ingeschreven bij het
arbeidsbureau, en onder welke omstandigheden dit voorkomt. Deze bevindingen worden gerelateerd aan
de bevindingen van het CBS en de
representativiteit van de EBB.

CBS-gegevens
Het CBS komt op grond van een vergelijking tussen de EBB-uitkomsten
voor 1988 en de administraties van
uitkeringsinstanties – gemeentelijke
sociale diensten (gsd’s) en bedrijfsverenigingen – en arbeidsbureaus
tot de conclusie dat er 86.000 mensen zijn die wel een uitkering
(RWW) ontvangen, maar niet staan
ingeschreven bij het arbeidsbureau.
Men komt tot deze slotsom op grond
van twee constateringen.
Allereerst concludeert het CBS dat
de EBB «en goede weergave geeft
van het aantal mensen dat als werk-

ESB 18-3-1992

zoekende staat ingeschreven bij een
arbeidsbureau. Het aantal personen
dat in de EBB opgeeft ingeschreven
te staan bij een arbeidsbureau, is ongeveer gelijk aan het totaal aantal
personen dat bij de centrale registratie van de arbeidsbureaus bekend is.
Op grond hiervan stelt het CBS dat
het onaannemelijk is dat er bij de
EBB sprake is van een selectieve
non-respons van bij een arbeidsbureau ingeschreven personen.
In de tweede plaats concludeert het
CBS dat de EBB geen goede weergave geeft van de aantallen bij uitkeringsadministraties bekende uitkeringsgerechtigden. Uit de EBB blijkt
een aanzienlijk lager aantal RWW-ers
(86.000; ruim 21% van alle RWW-ers
in 1988) dan feitelijk bij de uitkerende instanties bekend is. Het CBS
voert zelf twee verklaringen aan
voor dit ‘gat’, namelijk: selectieve
non-respons en onderrapportage, of
een combinatie van beide. Selectieve non-respons zou in dit geval inhouden dat personen met een RWWuitkering een hogere non-respons
hebben dan overeenkomstige personen zonder RWW-uitkering, terwijl
van onderrapportage sprake is, indien een respondent een RWW-uitkering heeft, maar deze niet opgeeft in
de enquete.
Voor zover het om selectieve nonrespons gaat kan deze alleen betrekking hebben op personen die niet
bij het arbeidsbureau staan ingeschreven. Immers, de EBB geeft een
goed beeld van het aantal bij een arbeidsbureau ingeschreven personen.
Het CBS acht het waarschijnlijk dat
selectieve non-respons in ieder geval een belangrijk deel van de verklaring vormt van het ‘gat’ van 86.000
personen.
Naar aanleiding van de discussies
rond de CBS-conclusies, heeft het
Ministerie van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid ons verzocht een
onderzoek uit te voeren naar de ach-

Het onderzoek
Bij het onderzoek zijn zes gemeenten betrokken geweest (vier van de
tien grootste, waaronder Amsterdam
en twee middelgrote gemeenten). Te
zamen vertegenwoordigen zij ruim
anderhalf miljoen inwoners en meer
dan 100.000 RWW-ers. Hiermee
geeft het onderzoek weliswaar geen
landelijk representatieve uitkomsten,
maar •wel een goede indicatie voor
de aard en omvang van de problematiek. Voor elke gemeente is een ruime, aselecte steekproef uit het RWW
bestand getrokken die is vergeleken
met een uitdraai van alle ingeschrevenen bij het arbeidsbureau. Alle
betrokken RWW-ers zijn daarbij
handmatig teruggezocht in het arbeidsbureaubestand. De handmatige
vergelijkingsmethode biedt de gelegenheid om niet-systematische fouten, zoals tikfouten, in de registraties
te ondervangen. Ook grote fouten
kunnen center worden herkend,
zoals bij voorbeeld de verwisseling
van voor- en achternaam wat bij
arabisch-taligen regelmatig voorkomt. Voor die gevallen waarvoor
geen geldige inschrijving kan worden vastgesteld, heeft aanvullend
onderzoek plaatsgevonden in de
vorm van dossieronderzoek bij de
gsd. Hieruit diende duidelijk te worden waarom betrokkenen niet stonden of staan ingeschreven bij het
arbeidsbureau. In totaal zijn 720
dossiers bestudeerd.

Resultaten
De resultaten van het onderzoek
(tabel 1) laten zich als volgt samenvatten. In de zes onderzochte gemeenten blijkt bijna 88% van de
RWW-ers te beschikken over een geldige inschrijving. Het is overigens
opvallend dat het percentage niet-ingeschrevenen in de grootste gemeenten niet hoger is dan in de twee mid-

1. I. van Gils en J.G.J. Thijssen, Werkloos-

heidsuitkeringen, ingeschreven personen
bij een arbeidsbureau en geregistreerde
werklozen, Supplement Sociaal-Economische Maandstatistiek, nr. 4, 1989, biz. 410.

2. R.C. van Geuns en R.C. van Waveren,
Zijn de werklozen werkelijk zoek?Een onderzoek naar de inschrijvingspositie van
personen met een uitkering krachtens de
RWW bij het Arbeidsbureau, Den Haag,
november 1991.

delgrote gemeenten. Dit is in tegenstelling met hetgeen het CBS in haar

Tabel 1. Omstandigbeden waaronder inscbrijving bij bet Arbeidsbureau ontbreekt, in procenten van bet totaal aantal RWW-ers

onderzeok vond. De ontbrekende
12% kan als volgt worden opgedeeld

Geen uitkering of vrijstelling

Geen uitkering of vrijstelling

..
.

Van de 12% die niet over een inschrij-

ving beschikt, verkeert een aanzienlijk deel (5%) in omstandigheden die

dit ontbreken volstrekt vanzelfsprekend maken: deze mensen ontvangen namelijk inmiddels geen uitkering meer of zijn door de gsd
vrijgesteld van de inschrijvingsver-

N»et 3ao
Geen informatie

4,9
2,5 »

I:

fifiliSPVVji

Afrondingsfout

Totaal

sen die in afwachting van hun nieu-

12,2

CBS komt tot maximaal 79% gemiddeld en voor de grote steden tot

plichting. Dat zij in het eerstgenoemde geval toch nog in de uitkerings-

we baan verzuimd hebben voor de
resterende periode de inschrijving

nog lagere percentages (rond de ze-

administratie voorkomen, komt

bij het arbeidsbureau nog te verlen-

doordat deze administratie op uitvoe-

gen, om mensen die in deeltijd wer-

ringsniveau het karakter heeft van

ken en een aanvullende uitkering

ventig). Ten tweede kan worden geconcludeerd dat de connotatie van
‘uitkeringsfraude’ die sinds het be-

een contact-registratie waarin bij

RWW krijgen en anderzijds om mensen voor wie geen verklaring voor
het ontbreken van de inschrijving

voorbeeld ook debiteuren staan en
niet functioneert als een registratie
met een (primair) statistisch doel.

vermeld is. Indien men de voorwaar-

Niet-reeel arbeidsaanbod

den voor het ontvangen van een
RWW-uitkering strikt interpreteert,

Er resteert zo’n 7%, waarvan op zijn
beurt een substantieel gedeelte
(2,5%) tot het niet-reele arbeidsaanbod behoort. Het gaat om mensen
die om medische of sociale redenen
niet beschikbaar zijn voor arbeid

maar aan wie de gsd (nog) geen
formele vrijstelling van de inschrijvingsplicht heeft verleend. Sommige
clienten zijn in afwachting van een
keuring bij de ggd, anderen hoogzwanger of net bevallen, en weer
anderen hebben de verzorging van
kleine kinderen. Verder zijn er clien-

kan dit gedrag gekarakteriseerd worden als onrechtmatig en verwijtbaar.
In deze groep van ‘verwijtbare gevallen’ bestaat een aanzienlijke over-

vertegenwoordiging van mannen en
jongeren. Met nationaliteit, geboorteland of uitkeringsduur blijkt geen
enkel verband te bestaan.
Een opvallende uitkomst is verder
dat er geen duidelijke relatie lijkt te
bestaan tussen de omvang van de gemeente en de omvang het aantal
niet-ingeschreven RWW-ers.

ten die deviant gedrag vertonen in
een mate die inpassing in het arbeidsproces zo goed als onmogelijk

Wanneer de resultaten, met de beschreven reserves, worden gerelateerd aan het landelijk aantal RWW-

maakt, veelal verslaafden en daklozen. Slechts om redenen voortvloeiend uit de uitvoeringspraktijk van de
gsd’s blijven deze personen in de
RWW en worden zij niet overgebracht naar de Algemene bijstandswet.
Het ontbreken van de inschrijving is
in deze gevallen niet rechtmatig,
maar kan de personen in kwestie

ers, dan betekent dit dat 48.000
RWW-ers (12%) niet staan ingeschre-

ook niet worden verweten. Hierbij

kunnen wij nog opmerken dat er tussen de betrokken gemeenten onderling aanzienlijke verschillen bestaan
in het oordeel over wie er tot de
doelgroepen van de RWW en de
ABW behoren, het zogenaamde

ven bij het arbeidsbureau. Daarbij is

in 17.000 gevallen (4,3%) sprake van
verwijtbaar gedrag. Hierbij is omwille van de vergelijkbaarheid met de

kend worden van de CBS-gegevens

rond de problematiek van de
‘86.000’ heeft gehangen, ongegrond
is geweest. Veelal bestaan er goede,
of zelfs volstrekt legitieme redenen
voor het ontbreken van de inschrijving bij het arbeidsbureau.

Dit betekent in de eerste plaats dat,
hoewel er geen reden is om de door
ons geconstateerde omvang te baga-

telliseren, er geen sprake is van een
ernstig tekortkomende uitvoeringspraktijk bij de gsd’s en arbeidsbureaus; dit in tegenstelling tot wat verondersteld werd na de alarmerende
indicaties van het CBS.
De tweede conclusie is dat ofwel de
EBB weinig betrouwbare informatie
genereert over de inschrijvingspositie bij arbeidsbureaus, en/of de inkomensbron (met name bij uitkerin-

gen), ofwel het aantal RWW-ers in
de uitkeringsregistraties van de gsd’s
wordt overschat. Een combinatie
van genoemde factoren is natuurlijk
ook goed mogelijk.
Op grond van de uitkomsten van
ons onderzoek kan nu iets meer worden gezegd over de verhouding van

CBS-gegevens uitgegaan van de tota-

selectieve non-respons en onderrap-

le omvang van de RWW in 1988
(400.000). Gerelateerd aan het landelijk aantal RWW-ers over 1990
(335.000) komt dat neer op 40.200
RWW-ers zonder inschrijving bij het
Arbeidsbureau, waarvan 14.400 gevallen verwijtbaar zouden zijn.

portage als verklaring voor het niet
terugvinden van de 86.000 door het
CBS. Uitgaande van de cijfers voor
1988 hebben wij 48.000 mensen kunnen ‘terugvinden’: RWW-ers die niet
bij het Arbeidsbureau staan ingeschreven. Dat impliceert dat de resterende 38.000 mensen (86.000 –

Consequenties voor de EBB

48.000) derhalve wel zijn ingeschre-

ven bij een Arbeidsbureau, in tegenstelling tot wat het CBS dat op grond

worden als een (de client) verwijt-

Er dienen zich twee hoofdconclusies aan. Ten eerste blijkt dat de omvang van het probleem veel kleiner
is dan op grond van de CBS-gegevens kon worden verwacht. Het aantal RWW-ers dat over een geldige inschrijving bij het arbeidsbureau
beschikt is aanzienlijk groter dan uit

baar feit. Het gaat enerzijds om men-

de cijfers van het CBS blijkt. Het

‘doelgroepenbeleid RWW’.

Verwijtbaar
Zo blijft uiteindelijk 4,3% van de
RWW-ers over voor wie het ontbre-

ken van de inschrijving gezien kan

van de EBB voorspelt. En dat betekent weer dat deze 38.000 in de EBB

wel hun inschrijving bij het Arbeidsbureau hebben opgegeven, maar
niet hun RWW-uitkering. Dit deel
van het ‘CBS-gat’ wordt dus door
onderrapportage verklaard.

Voor de 48.000 kan een dergelijke

eenduidige verklaring niet worden
gegeven. Hier kan zowel van onderrapportage als van selectieve nonrespons sprake zijn. In beide gevallen kan er sprake zijn van een ten
onrechte ontbreken (en dus niet opgeven) van een inschrijving bij een
arbeidsbureau. Voor de groep ver-

wijtbaar niet-ingeschreven ontvangers van een RWW-uitkering is dit zeker het geval. Deze groep komt dan
ook niet terecht in het officiele werkloosheidscijfer dat daardoor nave-

nant te laag geschat wordt. Voor
1988 zou dat een onderschatting met
minimaal 17.000 betekenen en voor

1990 minimaal 14.000.
Gezien het belang van de EBB is dit
een zaak die verdere studie en discussie verdient. Overigens stak het

CBS als eerste de hand in eigen boezem toen zij in het eerder geciteerde
artikel wees op mogelijke onvolkomenheden in de EBB als gevolg van
selectieve non-respons en/of onder-

rapportage. Echter, veel gevolgen
heeft dit tot nog toe niet gehad. Ondanks de twijfels over de onderzoeksresultaten (ook bij het CBS
zelf) is het CBS toch op de ingeslagen weg verder gegaan en heeft het

in het afgelopen jaar gegevens gepubliceerd die zelfs wijzen op een toename van de problematiek. Zo stelt
het CBS dat het aantal van 86.000
niet-ingeschreven RWW-ers voor
1988 over 1989 is toegenomen tot

94.000. Dit is niet alleen merkwaardig in het licht van de resultaten van
ons onderzoek, maar ook gegeven
het feit dat het aantal RWW-ers in de

jaren 1988-1990 een scherpe daling
te zien heeft gegeven.
Al met al kunnen wij niet om de con-

clusie heen dat er iets mis is met de
EBB. Het verdient ons inziens aanbeveling zo spoedig mogelijk uit te zoeken waarin de onvolkomenheden gelegen zijn. Het lijkt ons dat hiermee
een begin kan worden gemaakt door
een non-respons-analyse op de EBB
uit te voeren. Deze zou met name gericht moeten zijn op de grote steden,

omdat het verschil tussen het ‘CBSgat’ en onze uitkomsten daar het
grootst is (ruim 30% tegenover 12%).

Roeland van Geuns
Bob van Waveren
De auteurs zijn respectievelijk directeur
en onderzoeker bij onderzoeksbureau
Regioplan te Amsterdam.

ESB 18-3-1992

Auteurs