Ga direct naar de content

Meer werk, meer zekerheid

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: oktober 16 1991

Meer werk, meer zekerheid
Het Nederlandse stelsel van sociale zekerheid mag
gezien worden. De samenleving verschaft hen die
daar niet zelf voor kunnen zorgen een van de hoogste inkomensvoorzieningen ter wereld. Maar er moeten niet te veel mensen een beroep op de sociale zekerheid hoeven te doen en dat beroep moet niet
langer duren dan strikt noodzakelijk. Redenen daarvoor zijn ten eerste het gevaar dat mensen in de sociale zekerheid gevangen raken, ten tweede dat een
overmatig beroep de collectieve solidariteit in gevaar
brengt en ten derde dat een te omvangrijk stelsel de
draagkracht van de economic te boven gaat1. Alleen
als het beroep op de sociale zekerheid beperkt blijft,
is het mogelijk om ook in de toekomst een redelijke
inkomensvoorziening te kunnen bieden.
Met de omvang van het beroep op de sociale zekerheid slaat Nederland een veel minder goed figuur.
Het aantal mensen met een uitkering is zo groot dat
de deelname aan betaalde arbeid wordt belemmerd
en het maatschappelijke en financiele draagvlak in
gevaar wordt gebracht. De arbeidsongeschiktheidsen ziekteverzuimmaatregelen die de regering heeft
aangekondigd, moeten daarom het aantal uitkeringsjaren in 1994 met 120.000 verminderen, aldus de
Nota sociale zekerheid 1992. De afkalving van het
draagvlak voor de sociale zekerheid is hiermee echter nog niet tot staan gebracht. De Nota sociale zekerheid voorziet zelfs een forse toename van het aantal
uitkeringsgerechtigden. Door de vergrijzing stijgt het
aantal AOW-ers en het aantal ouderen die een groot
risico lopen arbeidsongeschikt of werkloos te worden. Het aantal uitkeringsgerechtigen dreigt hierdoor
boven het aantal werkenden uit te stijgen.
De steeds ongunstigere verhouding tussen werkenden en niet-werkenden heeft de discussie over fundamentele wijzigingen van het stelsel van sociale zekerheid weer aangewakkerd. Pleidooien voor het
versterken van de rol van het marktmechanisme
springen daarbij het meest in het oog. Door privatisering van sociale verzekeringen en mensen zelf de
keuze te laten zich te verzekeren tegen bij voorbeeld arbeidsongeschiktheid wordt het kostenbewustzijn vergroot en wordt de concurrentie tussen
verzekeraars bevorderd. Betere keuringsprocedures,
lagere uitvoeringskosten en meer inspanning om
mensen in het arbeidsproces te reintegreren zullen
hiervan het gevolg zijn .
In een zogenaamd ‘ministelsel sociale zekerheid’
wordt deze gedachte toegepast. De overheid geeft
een (minimale) inkomensgarantie die alle vormen
van inkomstenderving dekt. Deze basisvoorziening
kan een ieder naar keuze aanvullen met particuliere
verzekeringen (zoals nu al het geval is met de AOW
en aanvullende pensioenen). Zodoende kan rekening worden gehouden met individuele voorkeuren, is er minder sprake van paternalisme en afhankelijkheid van politieke voorkeuren en wordt het
stelsel minder ingewikkeld.
Of privatisering en basisvoorziening tot versterking
van het draagvlak zullen leiden, is echter de vraag.
Ten eerste is de mogelijke werkingssfeer van particuliere verzekeringen beperkt. Privatisering van ar-

ESB 16-10-1991

beidsongeschiktheidsverzekeringen kan voor dit gedeelte van de inactieven wellicht tot versterking van
de flnanciele prikkels leiden, maar voor andere regelingen, met name werkloosheid, is particulier verzekeren niet mogelijk. Ten tweede is het Nederlandse
systeem, door de stelselherziening sociale zekerheid
in 1986, de verlaging van de uitkeringspercentages
en de huidige WAO/ZW-maatregelen, al langzamerhand naar een dergelijk ministelsel getendeerd. Om
een redelijke inkomensvoorziening te handhaven is
een verdere verlaging van de basisuitkering nauwelijks mogelijk. De kortingen hebben ook geen aantoonbare vermindering van de instroom of vergroting van de uitstroom opgeleverd. Ten derde levert
privatisering het gevaar op dat de solidariteit tussen
werkenden en niet-werkenden en het element van
inkomensherverdeling worden aangetast. Premies
worden dan alleen nog betaald om zich zelf te verzekeren van inkomen en niet om anderen van een inkomen te voorzien.
Gezien deze bezwaren moet aan het effect van een
ingrijpende stelselherziening worden getwijfeld. Het
is moeilijk een systeem van sociale zekerheid te construeren dat elementen in zich draagt die het beroep
beperken en ook de solidariteit handhaaft. Dat wil
niet zeggen dat er binnen het systeem geen verbeteringen mogelijk en noodzakelijk zijn. Versterking en
vereenvoudiging van de uitvoeringsorganisatie, het
verminderen van het aantal loketten, het objectiveren van toelatingscriteria en een vorm van individualisering die de arbeidsparticipatie bevordert, zijn
daar voorbeelden van.
Veel belangrijker dan deze aanpassingen zijn echter
maatregelen die door vergroting van het aantal werkenden het maatschappelijke en flnanciele draagvlak versterken en er voor zorgen dat mensen niet
in de sociale zekerheid gevangen blijven. Niet zozeer de aanpassing van het stelsel kan hieraan een
bijdrage leveren, maar vooral een vermindering van
de omvang. Een lagere premiedruk vermindert de
marginale wig waardoor de prikkel om te gaan werken groter wordt. Een sluitende aanpak van werkloosheid, zoals met de Jeugdwerkgarantiewet wordt
beoogd, vormt een tweede element. Hiermee kan
vooral worden voorkomen dat mensen in de sociale
zekerheid instromen. Scholing en werkervaring moeten meer dan nu kunnen bijdragen aan reintegratie.
Verhoging van de arbeidsparticipatie van vrouwen,
door het scheppen van betere voorwaarden in sociale-zekerheids- en fiscale regelingen en kinderopvang zijn eveneens noodzakelijk voor het creeren
van een breder draagvlak. Ten slotte zal gezien de
vergrijzing het aan het werk houden van ouderen
meer aandacht moeten krijgen. Het zijn vooral deze
maatregelen die kunnen zorgen dat de sociale zekerheid ook in de toekomst gezien mag blijven worden.
D.E. Ernste
1. Miljoenennota 1992, biz. 20-21.
2. J.Th. van Iperen, WAO-aanpak vergt stelselwijziging,
ESB, 9 oktober 1991, biz. 1004-1008.

Auteur