Ga direct naar de content

OESO te optimistisch

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: juli 3 1991

ECONOMIE

OESOte
optimistisch
De jongstleden woensdag aan de
pers gepresenteerde Economic Outlook schetst een optimistisch beeld
van de wereldeconomie. Getuige de
groeiramingen voor de belangrijkste
landen komt er een einde aan de recessie in de Angelsaksische landen
(label 1). Japan en de OESO-lidstaten op het Europese vasteland blijven groeien, zij het minder onstuimig dan in 1989 en 1990.
Traditiegetrouw somt de OESO bij
het basisscenario enkele risico’s op,
die ervoor zouden kunnen zorgen
dat een alternatief scenario actueel
wordt. Verzuimd wordt echter aan te
geven welke factoren tot dit alternatieve scenario leiden en hoe dit alternatieve scenario eruit zou kunnen
zien. Met name hieraan zal in het onderhavige aandacht worden besteed.
Inflatierisico VS groot
Wat betreft de Angelsaksische landen vestigt de OESO haar hoop op
de doorgevoerde verruiming van het
monetaire beleid, op het vertrouwensherstel als gevolg van de beeindiging van het Golfconflict, op de
‘de-stocking’ die heeft plaatsgevonden en op het feit dat in deze landen
de stabiliserende werking van de
overheidsbegroting niet is gefrustreerd door additionele bezuinigingen. Er wordt verwacht dat de consumptieve bestedingen een groeiherstel zullen inluiden, waarna de
bedrijfsinvesteringen zullen volgen.
De Amerikaanse economic kan dientengevolge in 1992 met zo’n 3%
groeien en zal daardoor met Japan
behoren tot de toppers van de G7.
Het verschil tussen de VS en Japan is
echter, dat een dergelijk expansietempo een potentieel inflatiegevaar
voor de Amerikaanse economic inhoudt, gelet op de door de OESO berekende potentiele groei van 2%. De
Japanse economic daarentegen presteert met een groei van circa 3% onder haar kunnen, gegeven de groei
van de produktiecapaciteit met 4%.
Deze spanningsproblematiek uit
zich in blijvende handelsonevenwichtigheden en in het feit dat de
‘home made’-inflatie in de VS structu-

red circa 2% hoger is dan de Japanse inflatie. In deze context wekt het
verbazing dat de OESO concludeert
dat “the external disequilibria (…)
are of considerably less policy concern”.

Europa doet het slecht
Europa doet het in 1991 en 1992
slecht. De groei loopt terug, de inflatie stabiliseert op een onacceptabel
hoog niveau en de lopende rekening raakt in de rode cijfers (de cijfers voor 1991 worden vertekend
door overdrachten aan met name de
VS uit hoofde van operatic Desert
Storm). Oorzaken voor de groeivertraging zijn het aanhoudend krappe
monetaire beleid en de recessies in
de Angelsaksische landen. Dat de Europese landen niet in een recessie terecht komen, moet op het conto worden geschreven van het groeiherstel
in de Angelsaksische landen. Wordt
daarin een gat geschoten, dan stagneert ook de groei in continentaal
Europa en wordt een alternatief scenario actueel.

Keynesiaanse onderbesteding
Uit de Outlook kan worden opgemaakt, dat de OESO van mening is
dat er sprake is van een Keynesiaanse onderbesteding, met name in de
Angelsaksische landen. Dit is de reden dat de renteverlagingen in onder meer de VS en het VK niet worden bekritiseerd en dat de werking
van de ‘automatic stabilizers’ in de
overheidsbegrotingen in deze landen met instemming wordt begroet.
Omdat daarnaast enkele aanbodfactoren, met name een fragiel bankwe-

zen, zorgen voor een gedempt economisch herstel, kan in de optiek
van de OESO de opleving van de wereldeconomie geschieden zonder
nieuwe inflatoire spanningen.
Ter zijde zij opgemerkt dat de BIS in
haar jaarverslag (terecht) een andere
mening is toegedaan. Dienlengevolge zal volgens de OESO het Amerikaanse monetaire beleid in de komende anderhalf jaar niet worden
verkrapt, zoals label 2 aangeeft en
kan de kapiiaalmarklrenle dalen lol
8%. Een verkrapping dreigl alleen,
indien hel herslel krachliger uitvalt
of als het Amerikaanse begrolingstekorl fors oploopl. Maar ook onder
deze omstandigheden vreest de
OESO niel voor een W-vormige recessie en blijven de VS, en in hun
kielzog de andere Angelsaksische
landen, de locomolief voor de wereldeconomie.
Analyse ongeloofwaardig
Op de OESO-analyse vail hel nodige
af le dingen. Ten eersie is weliswaar
verlrouwensherslel opgetreden,
maar het consumentenvertrouwen
noleerl nog sleeds aanzienlijk lager
dan voor hel uilbreken van de Golfoorlog.
Ten iweede is, legen de achlergrond
van de le conslaleren conjuncluurverlraging in Europa en Japan, onduidelijk waar de (exporOgroei van
de Angelsaksische landen vandaan
moel komen (een factor die meer geprononceerd wordl, naarmale de
dollar verder aan kracht wint, helgeen in hel licht van de geprognosticeerde ontwikkeling mag worden
verwacht).

Tabel 1. Kemgegevens Economic Outlook”

1990

1991

1992

0,9

Groei
VS
Japan
Duitsland
OESO-Europa

-0,2
3,5
2,8
1,4

3,1

5,6
4,5
2,8

Inflatie
VS
Japan
Duitsland
OESO-Europa

4,1
1,9
3,4
5,8

4,0
2,3
4,0
5,7

3,6
1,9
4,2
5,1

Lopende rekening
VS
Japan
Duitsland
OESO-Europa

-99
36
48
-1

-9
41
0
-34

-58
52
11
-17

a. Groei en inflatie in procenten, lopende rekening in miljard US $.

3,5
2,2
2,4

DEZEWEEK

Ten derde is het hoogst onzeker of

de Fed niet zal reageren op het groeiherstel. Cruciaal in dit opzicht is onzes inziens het antwoord op de in de
Outlook niet gestelde vraag of het
Amerikaanse monetaire beleid wellicht te fors is verruimd, met het oog
op het fragiele Amerikaanse bankwezen. Deze vraag moet naar onze mening bevestigend worden beantwoord. Terecht wordt geconstateerd
dat de recessie in de VS mild is geweest, getuige de beperkte dalingen

van de bezettingsgraad en de inflatie
en de geringe stijging van het
werkloosheidspercentage. Deze drie
spanningsindicatoren bevinden zich
immers nog steeds op niveaus die in
1987/1988 werden bereikt en die
toen voor de Federal Reserve de aanleiding vormden om het monetaire
beleid te verkrappen.
Dit impliceert dat de Fed, als het

OESO-scenario actueel wordt, het
aan haar reputatie verplicht is om

het monetaire beleid te verkrappen.
Hoe hard moet worden geremd, is

echter onduidelijk, omdat de fragiliteit van het Amerikaanse bankwezen

en de daaruit voortvloeiende ‘credit
crunch’ de remweg van het monetaire beleid aanzienlijk hebben verkort
(een aspect van het beleid dat in de
Outlook ten onrechte wordt ver-

onachtzaamd). Mocht de Fed om
deze laatste reden afzien van een
snelle reactie, dan zal de kapitaalmarkt reageren met verdere koersda-

lingen, een zelfde reactie als gedurende het eerste halfjaar van 1991 is
opgetreden. Te zamen met de tegenzittende afzetontwikkeling op de exportmarkten, kan dit een nieuwe
neergaande fase inluiden, na een
kortstondig herstel van de Amerikaanse economic: de W-vormige recessie is dan een feit.

Spanning in EMS
Dit vergroot de kans op een recessie
in Europa. Om de Amerikaanse loco-

motief te vervangen, is een verrui-

Tabel 2. Renteprognose

1990

1991

1992

Japan
Duitsland

7,5
7,7
8,5

5,9
7,6
9,3

5,9
6,9
9,4

Kapitaalmarkt
VS
Japan
Duitsland

8,6
7,4
8,8

8,0

6,6
8,7

8,0
6,6
8,8

Geldmarkt
VS

der de 4% te houden. De OESO verwacht echter niet dat het Duitse monetaire beleid zal leiden tot spanningen in het EMS, terwijl daarvoor de
nodige ingredienten voorhanden
zijn. In het alternatieve scenario is
de kans groot dat met name de Zuideuropese landen het door hen gevoerde monetaire beleid niet kunnen volhouden. De peseta zal de
voile bandbreedte moeten benutten,
terwijl Italic zich genoodzaakt ziet
tot een devaluatie. Uiteraard zullen
beide landen proberen dit uit te stellen tot na de beeindiging van de intergouvernementele conferentie
over de EMU, om het gezichtsverlies
aan de onderhandelingstafel te beperken. Deze EMS-ontwikkelingen
betekenen eerherstel voor de Duitse
mark en dragen bij aan de prijsstabi-

liteit in Duitsland. De Zuideuropese
landen (en mogelijk het VK) daarentegen zullen hierdoor te kampen krijgen met een verslechterend inflatieperspectief. De schuld moeten ze
echter bij zichzelf zoeken. Een andere mix tussen het begrotingsbeleid
en het monetaire beleid zou deze
ontwikkeling hebben voorkomen.

Onvoldoende stellingname
Hiermee is een opstapje gemaakt
naar het belangrijkste punt van kritiek op de nieuwste OESO-Outlook.

Niettegenstaande het feit dat de
OESO in de Economic Outlook geen
stelling mag nemen tegen het ge-

geoorloofd is begrotingstekorten te
laten oplopen. Overigens merkt de
OESO op dat dit niet geldt voor lan-

den met een te hoge staatsschuldquote; zij moeten vasthouden aan
aangekondigde tijdpaden die voorzien in de reductie van het tekort.
Al lezende kan men zich niet aan de

indruk onttrekken dat de OESO eerder betrokken stellingen heeft verla-

ten en dat men deels is gezwicht
voor Amerikaanse druk om een we-

reldwijde recessie met renteverlagingen en eventueel hogere begrotingstekorten te bezweren (het heeft er
alle schijn van dat hetzelfde kan worden gezegd van de Japanse centrale
bank, na de discontoverlaging van
maandag 1 juli).
Meer kritische kanttekeningen bij zowel het Duitse als het Amerikaanse
begrotingsbeleid waren op hun
plaats geweest. Dat de Amerikaanse

overheid ten koste van de belastingbetaler een slordige $ 500 mrd. uittrekt om deels de speculatieve ‘bellen’ uit de gouden jaren tachtig te
consolideren, is moeilijk te verteren
in een tijd dat onder andere de Oosteuropese landen een enorme kapitaalbehoefte aan de dag leggen. De
OESO volstaat slechts met het in een

pagina aan de kaak stellen van de
begrotingsimplicaties van ‘off budget’-programma’s. Ter zijde wordt
daarbij overigens terecht gewezen

op de kwaadaardige aspecten van
het omslagstelsel bij de pensioen-

ming van het Europese monetaire beleid noodzakelijk. Dit is echter het
eerstkomende halfjaar uitgesloten,
gelet op de eenwordingsproblema-

voerde beleid van individuele lidstaten (in tegenstelling tot de Surveys,
waarin dit wel is toegestaan), zou

tiek in Duitsland. Wel is de nood-

toch harder van leer moeten zijn ge-

nadelen van het in Nederland gehan-

zaak voor een nieuwe discontover-

trokken tegen het gevoerde beleid
in de belangrijkste lidstaten, in het
bijzonder de gekozen mix van het
begrotings- en monetaire beleid. Nu
wordt volstaan met de opmerking

teerde dekkingsstelsel.

hoging in Duitsland, zoals voorspeld
door de OESO, minder groot. Voort-

zetting van het huidige krappe monetaire beleid door de Bundesbank
is, tegen het decor van recessies in
enkele EMS-landen en een nulgroei

in de tweede helft van 1991 in het
westelijk deel van Duitsland, voldoende om de inflatie structured on-

ESB 3-7-1991

dat veel lidstaten in de hoogconjunctuur onvoldoende voortgang hebben
geboekt met het saneren van de
overheidsfinancien, maar dat in de
thans tegenzittende conjunctuur het

voorzieningen, een vingerwijzing
voor degenen die recent de discussie hebben aangezwengeld over de

M.O. Nijkamp
De auteur is hoofd van de afdeling Internationale Zaken van het Economisch Bureau van de NMB Postbank Groep.

Auteurs