Ga direct naar de content

Is big toch beautiful?

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juni 5 1991

Boeken

Is big toch beautiful?
eh. Brown,]. Hamilton en]. MedoJf, Employers
vard University Press, eambridge, 1990.

Door het compacte, toegankelijke
en vooral uitdagende karakter heeft
het boek ‘Employers large and smal!’
van Brown, Hamilton en Medoff
(BHM) in de Verenigde Staten veel
aandacht getrokken in zowel de populaire1 als de wetenschappelijke
pers2. Het boek wordt door sommigen als een anti-MKB-boek betiteld.
De auteurs brengen drie belangrijke
zaken onder onze aandacht, waarbij
de gebruikte gegevens overigens louter Amerikaans zijn. Ten eerste dat
het MKB geen groot aandeel heeft in
de creatie van nieuwe werkgelegenheid. Ten tweede dat de arbeidsvoorwaarden bij het MKB slechter zijn
dan bij het grote bedrijfsleven. En
ten derde dat het MKB grote politieke macht heeft wanneer dit vergeleken wordt met het grote bedrijfsleven of met werknemersorganisaties.
En passant wordt ook nog aangetoond dat zelfstandigen in de Verenigde Staten veel meer inkomen en
bezittingen hebben dan de gemiddelde Amerikaan. Voorts wordt gesuggereerd dat het MKB in de laatste dertig jaar minder, en zeker niet meer,
belangrijk is geworden. Kortom, het
boek is van belang voor diegenen
die geïnteresseerd zijn in werkgelegenheid en arbeidsomstandigheden,
MKB-kwesties of politieke verhoudingen. Voor diegenen die geïnteres-

large and smalI,

Har-

seerd zijn in combinaties van deze
drie thema’s is het boek een must.
Redenen genoeg dus om er enige
aandacht aan te schenken in het kader van een boekbespreking. Tegelijkertijd kan dan enig Nederlands onderzoeksmateriaal besproken
worden en kan onze research-agenda voor de komende jaren wat worden opgepoetst.

Werkgelegenheidscreatie
In Amerika zijn de jaren tachtig wel
eens uitgeroepen tot ‘the age of the
entrepreneur’. Kreten als ‘smal! is
beautiful’ ontmoetten nauwelijks oppositie. Voor journalisten en politici
was een retoriek waarin het MKB
omarmd werd, veilig en voordelig.
Veel van deze sentimenten zijn terug
te voeren op de studies van David
Birch (MIT) aan het eind van de jaren zeventig en het begin van de ja-

1. Zie de korte artikelen in: The Economist, 30 juni 1990; Scientific American, januari 1991; Tbe New Vork Times, 9 mei
1990; The Washington Post, 18 februari
1990.
2. Zie de boekbesprekingen
door P. Reynolds, in Small Business Economics, jg. 3,
nr. 1; Z. Acs, in Southern Economiejournat, te verschijnen; D. Evans, te verschijnen; en B. Kirchhoff, in Small Business
Economics, te verschijnen.

ren tachtig3. Zijn bevinding dat 8
van de 10 nieuwe banen gecreëerd
werden bij ondernemingen met minder dan 100 werknemers heeft veel
tongen en pennen in beweging gebracht. Ik ken echter geen wetenschappelijke verhandelingen over
‘job generation’ waarin David Birch
wordt aangehaald zonder klachten
over zijn gebruikte methoden of
data. De percentages voor de Verenigde Staten dienen inderdaad te
worden bijgesteld. Het aandeel van
het MKB (minder dan 100 werknemers) in de banengroei was 53 procent in de periode 1980-1986, terwijl
het werkgelegenheidsaandeel
van
het MKB in 1986 zo’n 35 procent beliep. Dezelfde percentages voor ondernemingen met minder dan 500
werknemers zijn 64, respectievelijk
50. Het blijft dus duidelijk dat kleine
ondernemingen wel degelijk een
groot, en zelfs meer dan proportioneel, aandeel in de werkgelegenheidscreatie leveren 4. Onbetwistbaar
blijft echter dat Birch de Dun- en
Bradstreet-dataset met een totaal
nieuwe bril heeft bekeken. Op deze
wijze zijn er nieuwe inzichten op het
gebied van de demografie van ondernemingen en de dynamiek van bedrijfsgroepen geboren.
Moet onze mening over het aandeel
dat het MKB heeft in het draaiende
houden van de economie nu worden bijgesteld door de analyse van
BHM? Wellicht zijn de gedachten
over dit aandeel wel eens overspannen geweest. Dat Birch in het begin
van de jaren tachtig een soort bovengrens van dit aandeel in termen van
werkgelegenheidscreatie
heeft gegeven was eigenlijk al lange tijd duidelijk. De hierboven aangehaalde cijfers worden door BHM zelf verschaft
en wijzen nog steeds op een belangrijke bijdrage van het MKB. BHM willen echter elke overdrijving van de
rol van het MKB voor de totale economie onderdrukken. Zij ‘lInden terecht dat een dergelijke overdrijving
het MKB-ondersteunende
beleid op
het verkeerde been zou kunnen zetten. Zij vragen zich dan ook af hoe
de waargenomen stabiliteit van het
aandeel MKB in de tijd te rijmen is
met het meer dan proportionele aandeel in werkgelegenheidsaanwas.
Het antwoord is gelegen in het feit
dat banen in het MKB minder stabiel
zijn omdat kleine bedrijven een grotere kans hebben op mislukking. Dit
zal met name het geval zijn bij de banen die gecreëerd worden bij nieuwe kleine bedrijven. Verder zal veel
groei in het MKB ervoor zorgen dat

ESB 5-6-1991

ondernemingen door hun definitiegrens (van bij voorbeeld 100 werknemers) heen groeien. Voorts speelt
het MKB natuurlijk een belangrijke
rol in de dynamiek van vernieuwing:
de opkomst van bepaalde bedrijfsgroepen ten koste van andere. Veel
van deze verdringing zal plaatsvinden door toetreding of groei van
kleine ondernemingen. Ten slotte
speelt het MKB een rol bij het in
stand houden van werkgelegenheid
in ‘laagwaardige’ segmenten (part-timers, minder geschoolden) of in sectoren met weinig industriële dynamiek (detailhandel en andere
consumentenverzorging).
Al met al
is er dus geen reden om ons sterk af
te keren van de door Birch geïnitieerde stroming, zeker omdat de overspannen verwachtingen al afgesleten of weerlegd waren. Het MKB
speelt nog steeds een belangrijke rol
bij de werkgelegenheidscreatie.
Kijken wij naar de Nederlandse situatie dan zien wij het volgende. In de
totale economie zijn er in de periode
1984-1989 zo’n 570.000 arbeidsplaatsen bijgekomen. Hiervan zijn er
250.000 (44 procent) in het MKB tot
stand gekomen. Het aandeel van het
MKB in de totale werk~elegenheid
was 33 procent in 1989 . Het beeld
is vergelijkbaar met dat van de Verenigde Staten: de procentuele werkgelegenheidsaanwas
in het MKB is
groter dan het werkgelegenheidsaandeel van het MKB.

Arbeidskwaliteit
Het tweede aspect dat BHM onder
onze aandacht brengen, heeft te maken met arbeidsvoorwaarden.
De
kwaliteit van arbeid wordt meestal
op vier dimensies beoordeeld: arbeidsinhoud (intrinsieke beloning),
arbeidsvoorwaarden
(extrinsieke beloning), arbeidsomstandigheden
(fysieke en psychische werkomstandigheden) en arbeidsverhoudingen
(sociale aspecten). BHM concentreren zich op primaire en secundaire
arbeidsvoorwaarden
en werkzekerheid. Dit is het centrale en beste
deel van het boek, hetgeen niet verwonderlijk is gezien de inbreng van
de arbeidseconomen
Brown (University of Michigan) en Medoff (Harvard University). Uit het getoonde
materiaal blijkt dat grote ondernemingen hogere lonen bieden dan
kleine, ook wanneer er gecorrigeerd
wordt voor opleiding en ervaring,
alsmede voor sectorale verschillen.
Er wordt zelfs vastgesteld dat het gemiddelde loon in 1983 in grote ondernemingen 35 procent hoger was

dan in kleine. Ook op het gebied
van secundaire arbeidsvoorwaarden
(verzekeringen, pensioenregelingen
en vakantiegeld) zijn de werknemers
van grote ondernemingen beter af.
Voorts wordt geïllustreerd dat de betere arbeidsvoorwaarden
bij grote
ondernemingen niet veroorzaakt
worden door inferieure arbeidsomstandigheden. Ten slotte wordt betoogd dat banen bij grote ondernemingen een grotere zekerheid
bieden dan die bij kleine. Ontslag en
gedwongen werktijdverkorting komen bij grote ondernemingen verhoudingsgewijs minder voor dan bij
kleine.
In Nederland is er een onderzoek geweest in opdracht van de WRR naar
het verschil in arbeidskwaliteit tussen klein- en grootschalige sectoren7. Er is aangetoond dat kleinschalige sectoren beter scoren op het
gebied van arbeidsinhoud en arbeidsverhoudingen,
terwijl grootschalige beter scoren bij arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden.
Ook is recentelijk een systematisch
verschil in beloning van enige procenten ten gunste van het grootbedrijf vastgesteld na correctie voor
sector-, persoons- en baankenmerken8.

Lobbyen
Het derde aspect van de BHM-analyse gaat over macht. De conclusie is
dat kleine ondernemers over belangrijke politieke machtsmiddelen beschikken. Het systematische lobbyen, de ‘political action committees’
en algemene bijval vanuit publiek
en journalistiek spelen hierbij hun
rol. Zelfs vergeleken bij de invloed
van grote ondernemingen en werknemersorganisaties wordt die van

3. D.L. Birch, The job generation process,
Report for the Economie Development
Administration, US Department of Commerce, 1979; D.L. Birch, 1981, Who creates jobs, Public Interest, jg. 65, blz. 3-14.
4. Zie BHM-tabellen 3-2 en 3-4.
5. Zie Kleinschalig ondernemen 1990,
EIM, Zoetermeer, 1990, blz. 60-61. De Nederlandse cijfers zijn inclusief overheid.
6. Dat grote bedrijven betere primaire en
secundaire arbeidsvoorwaarden
bieden
wordt voor enige grote OESO-landen aangetoond door G. Loveman en W. Sengenberger, The re-emergence of small-scale
produktion: an international comparison,
Small Business Economics, jg. 3, nr. 1,
1991, blz. 1-37.
7. CG. van Ginneken, Kwaliteit van de
arbeid in groot en klein, EIM, Zoetermeer, 1986.
8. L.H.M. Boseh, Beloningsverhoudingen
en bedrijfsgrootte, EIM, Zoetermeer, 1990.

577

kleine ondernemers door BHM als
groot beoordeeld. Dat BHM van mening zijn dat hier nogal wat oneigenlijke effecten optreden, blijkt het
best uit de volgende referentie (blz.
66) “For politicians, praising small
business is like kissing babies – and
about as meaningful for those involved”.
De proefschriften van Pompe9 en
WijmanslO geven weliswaar een historisch overzicht van de kleine middenstand c.q. het maatschappelijk
midden in Nederland, maar zij laten
nog ruimte voor de analyse van de
huidige macht van het MKB bij politieke besluitvorming. Hoe politieke
besluitvorming kan uitwerken, is
weergegeven in een studiell waarin
het MKB-aandeel in zowellastenverlichting voor de periode 1975-1986
als in betaalde belasting is berekend.
Het eerste percentage is 40, terwijl
het tweede 59 is.

Geforceerde

conclusies

Ik ga ervan uit dat het boek van
BHM in de Verenigde Staten een
breed vakgericht lezerspubliek zal
bereiken. Het controversiële karakter van de bevindingen, de toegankelijkheid van het boek en de publiciteit tot nu toe staan hier, mijns
inziens, borg voor. Het belang van
het boek is vooral gelegen in het
temperen van het soms ongebreidelde enthousiasme over small business. Voor zover ik kan nagaan, gebeurt dit niet altijd op inhoudelijke
gronden. Soms zijn de conclusies
wat al te geforceerd. Dit is bij voorbeeld het geval bij de bespreking
van de rol van het MKB bij het creëren van werkgelegenheid.
De tabellen van BHM tonen aan dat het MKB
nog steeds een belangrijke rol
speelt. Dat de door het MKB gecreeerde banen minder zekerheid bieden, want dat het vaak gaat om nieuwe ondernemingen,
doet eigenlijk
niet ter zake. Ik zal hier nog op terugkomen.
Hun analyses op het gebied van de
andere twee hoofdthema’s van het
boek, arbeidsvoorwaarden
bij en de
politieke macht van het MKB, zijn
zeer uitvoerig gedocumenteerd.
Deze analyses zullen niet nalaten
een aanzet te zijn voor verdere studie. Zeker aangezien mijn Amerikaanse collega-boekbesprekers
nogal wat kritiek hebben op het
(Amerikaanse) materiaal en er met
name op het gebied van de analyse
van arbeidsvoorwaarden
veel ruimte
is voor verdere econometrische analyses. Overigens zijn de Amerikaan-

578 I

se boekbesprekingen
waar ik nu
over beschik alle van small business
economisten. Het is niet ondenkbaar
dat er in hun oordeel een vertekening is geslopen.

Research-agenda
De timing van het boek is goed.
Waar Birch omstreeks 1980 het begin van de ‘small business decade’
markeerde, markeren BHM in 1990
het einde. Dat is althans heel duidelijk hun bedoeling en prettig voor
diegenen die de ontwikkelingen
graag in zuivere decaden onderverdeeld zien. Ik ga ervan uit dat het
boek een zelfde (grote) invloed zal
hebben als dat van Birch: niet op
grond van inhoud maar op grond
van de strekking. Het zal van invloed zijn op de research-agenda
van de jaren negentig en wel op verschillende gebieden. Ten eerste op
dat van de demografie van ondernemingen: hoe is het verband tussen
groei en grootte? Welke nieuwe ondernemingen falen en welke slagen
(cohort-onderzoek)?
Waar zit de
werkgelegenheidsaanwas
en hoe
kan de overheid op het een en ander inspelen? Ten tweede op dat van
de kwaliteit van arbeid. Ik heb dit
hierboven al besproken. Ten derde
op het gebied van de machtsuitoefening door het MKB. Deze ziet er in
Nederland natuurlijk anders uit dan
in de Verenigde Staten, mede door
onze PBO-structuur. Deze structuur
zal niet onaangetast blijven bij voortgaande Europese integratie. De
voors en tegens hiervan zullen dus
voorwerp van menige studie worden. De machtsuitoefenende
rol van
het MKB zal dan een van de criteria
van vergelijk worden.

gelingen is het geen kwestie van kiezen tussen MKB en grootbedrijf,
maar een kwestie van het bevorderen van een zo goed mogelijke mix.
Hiermee hangt samen dat BHM de
bijdrage aan de economische dynamiek vanuit het MKB totaal niet naar
voren brengen. Bij de teloorgang
van oude bedrijfsgroepen en de opkomst van nieuwe is het natuurlijk
niet zo dat grote ondernemingen uit
oude bedrijfsgroepen zich omvormen tot grote ondernemingen in
nieuwe bedrijfsgroepen. Nieuwe bedrijfsgroepen groeien vanuit kleine,
nieuwe ondernemingen.
Dat hierbij
een evolutionair proces optreedt
met vele mislukkingen en dus vernietiging van pas gecreëerde werkgelegenheid, is onvermijdelijk. Ten slotte
speelt het MKB een belangrijke rol
bij de creatie van werkgelegenheid
van speciale groepen op de arbeidsmarkt zoals jongeren, vrouwen, laag
opgeleiden, mobielen en last but not
least, zelfstandigen. Ook hierom
dient de werkgelegenheid
en zijn
aanwas van klein en groot niet tegenover maar naast elkaar gezet te worden. De jaren ’70 waren van het
grootbedrijf, de jaren ’80 van het
kleinbedrijf en de jaren ’90 zijn van
hen beide 2
A.R. Thurik
De auteur is hoofd van de afdeling Fundamenteel Onderzoek van het Economisch
Instituut voor het Midden- en kleinbedrijf
(EIM) en het Centre for Advanced Small
Business Economics (CASBEC) van de
EUR en bijzonder hoogleraar economie
van het MKB.

Dynamiek
Al met al hebben BHM een zeer behartigenswaardig boek geschreven
dat ik een ieder die op een van de
eerder genoemde gebieden werkzaam is van harte aanbeveel. Het is
echt Amerikaans, geen woord te
veel en toch makkelijk leesbaar.
Ook op een andere manier is het
echt Amerikaans. Het getoonde empirische materiaal is namelijk louter
Amerikaans en verwijzingen naar
niet-Amerikaanse studies ontbreken
vrijwel geheel.
De belangrijkste tekortkoming van
het boek is dat het te veel het MKB
tegenover het grootbedrijf stelt.
BHM hebben geen oog voor de bekende complementariteit tussen het
MKB en het grootbedrijf. Door allerlei verticale en horizontale verstren-

9. ].H. Pompe, De kleine middenstand in
Nederland, Van Loghum Slaterus, Deventer, 1980.
10. L. Wijmans, Beeld en betekenis van
het maatschappelijk midden, Van Gennep, Amsterdam, 1987.
11. W.H.]. Verhoeven e.a., De effecten
van lastenverlichting, EIM, Zoetermeer,

1986.
12. Vrij naar]. Stekelenburg (FNV) bij het
afscheid van C. van Lede (VNO): “de jaren ’70 waren van ons. De jaren ’80 van
jullie. Misschien zijn de jaren ’90 van ons
beiden”.

Auteur