Ga direct naar de content

Hoe sterk is de Duitse locomotief?

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: maart 27 1991

ECONOMIE

Hoe sterk is
de Duitse
locomotief?
De Amerikaanse en Britse economieen verkeren in een recessie. Al
enige tijd doet zich de dreiging gevoelen dat het Europese continent
zich evenmin als bij eerdere recessies zal kunnen onttrekken aan de
economische malaise overzee. De
negatieve stemming op de effectenbeurzen in de tweede helft van
1990, samenhangend met de crisis
rond de Perzische Golf, versterkte
de pessimistische atmosfeer. En tot
overmaat van ramp werden in de afgelopen maanden slechte cijfers bekend van de Franse en Italiaanse
economie. In Frankrijk bij voorbeeld
daalde het bbp in het vierde kwartaal met 0,4%, de industriele produktie zelfs met 2,7%.
Kwantificering van de effecten van
de Duitse eenwording op de andere
economieen leidt echter tot de conclusie dat de Europese economie
waarschijnlijk voldoende steun in de
rug zal krijgen, waardoor de negatieve effecten van de Amerikaans-Britse recessie voorlopig kunnen worden geneutraliseerd. In 1992 ligt dit
echter anders.

DeDEMU
Na de feitelijke eenwording van de
Duitse economieen medio vorig jaar
stortte de Oostduitse produktie in.

Volgens cijfers van de Bundesbank
lag de produktie in de Oostduitse nijverheid in december 1990 53,3% lager dan een jaar eerder . Tegelijkertijd begonnen de inkomens in
Oost-Duitsland te stijgen, aangezien
het loon- en uitkeringsniveau werden opgetrokken in de richting van
die van West-Duitsland. Dit laatste
was mede noodzakelijk om te voorkomen dat er een al te grote migratie
op gang zou komen. Het surplus van
de Oostduitse bestedingen boven de
Oostduitse produktie vond snel haar
weg naar West-Duitsland.
De economie daar ondervond dan
ook een aanzienlijke groei-impuls.
De totstandkoming van de DEMU,
gecombineerd met een belastingverlaging en een zachte winter, stuwden het Westduitse bnp-groeicijfer in
1990 op tot 4,6%.
De Westduitse produktie draaide in
1990 op voile toeren (5,6% groei),
waarbij de bezettingsgraad in de industrie voortdurend boven de 90%
lag. Verwachtingen dat dit in 1990 in
substantieel hogere inflatiecijfers tot
uitdrukking zou komen, zijn echter
gelogenstraft. Wel groeide de import
met sprongen, hetgeen duidelijk
zichtbaar is geworden op de lopende rekening. Het overschot daalde
met 25%.

Uitstraling op Europa
Na de Duitse eenwording medio
1990 is de Westduitse invoer van
goederen zeer fors gestegen. Figuur
1 laat zien hoe de handelspartners
erin zijn geslaagd de uitvoergroei
naar West-Duitsland te versnellen.
In de meeste landen was in het laatste kwartaal zelfs sprake van een
aanzienlijke verdere acceleratie. Desondanks bleef de Westduitse bnpgroei op peil. Blijkbaar fungeert de

Figuur 1. Groei van de exporttvaarde naar de Bondsrepubliek voor en na de
totstandkoming van de DJEJUU (in procenten)

1* helft 1990 t.o.v. le helft 1989
2e helft 1990 t.o.v. 2e helft 1989
4e kwartaal 1990 t.o.v. 4e kwartaal 1989

Deft Be!—l_ux

Bron: Deutsche Bundesbank

lerl

EMS tot

externe sector als ‘expansievat’; importstijging vindt plaats voor zover
aan de groeiende vraag naar Westduitse produkten niet voldaan kan
worden uit eigen produktiegroei.

Groei-effecten
Op het eerste gezicht lijkt Spanje het
meest te profiteren van de Duitse
‘boom’, maar dat beeld is niet helemaal juist. Weliswaar geeft de forse
groei de Spaanse exportsector een
flinke steun in de rug en worden de
inspanningen om de Europese markt
te penetreren eindelijk duidelijk
beloond, voor de totale Spaanse economie is het effect op korte termijn
echter minder groot. De goederenexport naar Duitsland vormde in
1989 namelijk slechts zo’n 1,5% van
het Spaanse bnp.
In label 1 is becijferd hoe omvangrijk de groei-impuls van de extra toename van de export naar West-Duitsland is voor de EMS-landen. Hierbij
is ervan uitgegaan dat de groei-impuls gelijk is aan het verschil tussen
de jaar-op-jaar groei van de export
in de tweede helft van 1990 en die
in de eerste helft van 1990. Aldus
wordt louter rekening gehouden met
de versnelling van de groei van de
export naar West-Duitsland sinds de
hereniging. Zo gedefinieerd geven
de cijfers een lichte onderschatting
van de impuls, aangezien het na 2
juli 1990 even heeft geduurd eer de
invoerversnelling in Duitsland goed
op gang kwam. Bovendien is er
geen rekening gehouden met extra
investeringen die worden uitgelokt
door het aantrekkelijke afzetperspectief in de BRD. Daar staat tegenover
dat de dempende werking, die uitgaat van de rentestijging ten gevolge
van de DEMU, evenmin in deze berekeningen is meegenomen. Ook lekt
de extra bnp-groei ten dele weer
weg, zeker vanuit de kleinere landen, maar daar staat tegenover dat
andere Europese landen hiervan
weer profiteren. Zo ‘sijpelt’ de weggelekte groei in belangrijke mate
weer terug. In de label is daarom
niet gecorrigeerd met invoerquotes.
Bij deze cijfers dient le worden bedacht dat hierin niet is opgenomen
de groei-impuls die de rest van Europa ondervindt van de autonome
Duitse economische groei, dus los
van de eenwording. De cijfers geven
louter de additionele impuls aan.

alle

1. Zie Monatsberichte der Deutschen Bundesbank, februari 1991, biz. 36.

Uit de label blijkt dat de Benelux het
meest profiteer! van de Duitse eenwording. Maar ook voor de Franse
economic bedraagt de extra impuls
nog altijd 0,3% van het bnp. Dit cijfer is wellicht een geringe onderschatting, aangezien december voor
de Franse export – waaronder die
naar Duitsland – een ongewoon
slechte maand was, hetgeen wordt
bevestigd door de veel betere cijfers
over januari en februari 1991. Men
kan zich desondanks afvragen in
hoeverre de Duitse impuls de nega-

tieve ontwikkelingen in de VS en het
VK compenseert en of de Duitse impuls in staat zal zijn Frankrijk voor
een recessie te behoeden. In het vierde kwartaal daalde het bnp-volume
er immers (-0,4%), evenals de industriele produktie (-2,7%). De samenstelling van de ontwikkeling van het

bnp leidt evenwel tot enig optimisme. Zo is het volume van de uitvoer
van goederen en diensten met 2,5%

Tabel 1. Effecten DEMU op bnp-groei in EMS-landen (op jaarbasis)

Land

(1)
Goederen-export
naar West-Duitsland
(% bnp 1989)

BLEU
Nederknd
Denemarken
Frankrijk
Spanje
Italie
Verenigd Koninkrijk
leriand
EMS

(2)
Groeiversnelling
export naar WestDuitslanda

C3)-(Dx(2)
Primair
bnp-effect

17,1

2,01
1,33
0,83

11,8
12,3
4,7
3,4
1,5
2,8
2,2
7,1

21,9
8,4
7,2
1,8

0,33
0,33
0,23
0,16
0,13

3,8

11,8

0,45

10,8

17,6

9,7

a. Gedefiaieerd als het verschU tussen de procentuele groei van de exportwaarde van
de tweede helft van 1990 ten opzichte van dezelfde periode een jaar eerder en de procentuele groei van de exportwaarde van de eerste helft van 1990 ten opzichte van dezelfde periode een jaar eerder.

b. Exclusief correctie voor importlek.
Bron: Deutsche Bundesbank, Statistische Beihefte zu den Manatsbericbten derDeutscben Bundesbank, Keihe 3; Zahlungsbilanzstatistik.

gestegen ten opzichte van het derde
kwartaal. De gestegen groei van de
export naar Duitsland overtreft de
verminderde afzetmogelijkheden in
de VS en het VK klaarblijkelijk in ruime mate . De daling van het bnp in
het vierde kwartaal kwam meer dan
volledig voor rekening van verminderde voorraadopbouw. Exclusief
voorraadmutaties was de Franse bnpgroei in het vierde kwartaal ten opzichte van het derde kwartaal
+0,8% (!). Een en ander suggereert
dat de export naar Duitsland in ieder
geval ten dele uit voorraad werd geleverd. De produktie reageert blijkbaar met een vertraging. Er is — gelet
op de voortgaande sterke groei in
West-Duitsland – reden aan te nemen dat de Franse industriele produktie in de eerste helft van 1991
een duidelijke versnelling zal ondergaan. Een eerste indicatie hiervan is
de groei van de industriele produktie in januari (2,9% ten opzichte van
december 1990) en het spectaculaire
herstel in de auto-industrie in februari. Door de inkomensgroei die aldus
resulteert, plant de Duitse groei-impuls zich voort.
De cijfers voor de Italiaanse economic lopen te ver achter om tot een
voorlopig oordeel te komen.

Het beeld in 1991
Van groot belang voor de Franse economic, als ook voor de andere Westeuropese landen, zijn voorlopig
vooral de ontwikkelingen in Duitsland in de eerste helft van 1991. Hoewel enkele indicatoren aanleiding
hebben gegeven tot enige twijfel aan

ESB 27-3-1991

de robuustheid van de Duitse binnenlandse conjunctuur (negatieve
produktie-groei in november: -0,4%)
en een terugval in de orders aan het
Duitse bedrijfsleven in november
met 3,6%, laten recente cijfers zien
dat dit slechts een stapje terug is geweest in een grote sprong voorwaarts. Zo groeide de produktie in
de Westduitse nijverheid in januari
met 3,6%. Het volume van nieuwe
orders in de verwerkende Industrie
steeg in december en januari met respectievelijk 1,1 en 2,8%. Ook in de
bouw, die na de zomer in eerste instantie wat zwak presteerde, is een
nieuwe opleving te verwachten gezien de snelle stijging van de orders
en het aantal bouwvergunningen.
De werkgelegenheid liep in december en januari ook weer verder op,
en de werkloosheid daalde in januari tot 6,4%. Het aantal openstaande
vacatures bereikte in die maand
zelfs een nieuw record van 326.000,
na een lichte inzinking in September
en oktober.
Ogenschijnlijk wordt de bnp-groei
de komende tijd bedreigd door de
bezuinigingsoperaties en belastingverhogingen. Dit is echter slechts
ten dele het geval. Voor een groot
deel betreft het namelijk slechts een
verschuiving van de bestedingen
van de particuliere sector naar de
overheid, zodat de vertragende werking beperkt blijft. Het doel van de
operaties is immers niet zozeer het
begrotingstekort te verminderen,
maar slechts overschrijding van het
begrote tekort te voorkomen. Welis-

waar wordt de tekortoverschrijding
vooral veroorzaakt door steeds hogere uitgaven in de vroegere DDK,
maar van daaruit wordt met deze gelden een bestedingsimpuls gefinancierd die zich primair richt op Westduitse produkten.
Naar verwachting zal nog altijd een
bnp-groei resulteren van circa 3,5%.
De betekenis hiervan voor de andere Westeuropese landen moge duidelijk zijn. De exportgroei naar Duitsland zal zich op korte termijn nog
kunnen versterken.

Perspectief 1992
Het bovenstaande leidt tot enig optimisme over de conjunctuur in contirientaal-Europa gedurende het huidige jaar. In 1992 kan echter door een
ongelukkige samenloop van omstandigheden een geheel ander beeld
ontstaan. Allereerst dient men zich
te realiseren dat de groei-impuls vanuit Duitsland vermindert en mogelijk
zelfs negatief wordt zodra de produktiecapaciteit in de DDK zich herstelt en het verschil tussen produktie
en bestedingen er kleiner wordt.
Aanvankelijk werd verondersteld dat
een dergelijke ontwikkeling zich in
de tweede helft van 1991 zou mani-

2. In 1989 was de Franse goederenuitvoer
naar West-Duitsland van nagenoeg gelijke omvang als die naar de VS en het VK
samen. Zie bij voorbeeld: INSEE, Informations rapides, Serie C, Le commerce
exterieurs en valeur, 5 februari 1991.

ECONOMIE

festeren, maar steeds meer wordt ervan uitgegaan dat het produktieherstel pas tegen het einde van het jaar
of in het begin van 1992 zal aanvangen.
Ten tweede ziet het er naar uit dat
hoge reele rentestanden voorlopig
niet zullen verdwijnen en uiteindelijk zullen die zeker een verdere conjunctuurvertragende invloed krijgen.
Ofschoon de inflatie in Duitsland gematigd is gebleven, is het tempo van
de prijsstijgingen de laatste maanden
structured boven het Nederlandse
niveau komen te liggen, terwijl het
verschil met Frankrijk is verdwenen.
Dit zal de Bundesbank niet zijn ontgaan en zij volgt de ontwikkeling
ongetwijfeld met argusogen. Het
conjunctuurvooruitzicht voor WestDuitsland draagt immers duidelijk inflatoire risico’s in zich (‘demand
pull’). Ook de loonstijging vormt
een risico (‘cost push’), zij het dat
veel bedrijven in staat zullen zijn
door middel van marge-inkrimping
een forse loonstijging te absorberen.
De dollarappreciatie vormt evenzeer
een inflatierisico voor Duitsland, zij
het dat enige afkoeling van de Duitse economic in de tweede helft van

De snel verslechterende externe positie vereist een even snelle aanpassing in het kapitaalverkeer wanneer
althans de wisselkoers moet worden
gehandhaafd. Een depreciatie van
de D-mark zou op dit moment zeer
ongelegen komen, aangezien zij de
inflatie zouden voeden en via het
J-curve-effect de handelsbalans verder zou doen verslechteren. Om die
reden verzet de Bundesbank zich
momenteel zo sterk tegen de dollarappreciatie.
Per saldo zal de Bundesbank de vin-

gaan. Pas in het tweede deel van
1991 kan bij enige conjunctuurvertraging een lichte rentedaling optreden. Op wat langere termijn zal de
kapitaalbehoefte in de DDK, OostEuropa en de Sovjetunie een significante daling in de weg kunnen staan.
Een derde factor die de conjunctuurvooruitzichten voor 1992 ongunstig
bei’nvloedt is de situatie bij de overheidsfinancien in een aantal landen.
In diverse landen in Europa worden
momenteel bezuinigingen doorgevoerd om het overheidstekort onder
controle te houden of te brengen. In
1992 zullen ook deze bezuinigingen
een conjuctuurdempend effect hebben.
Zal Europa een herstel in de VS no-

ger aan de pols houden. Een verrui-

dig hebben om in het magische, en

ming van het monetaire beleid zal
niet aan de orde zijn voor het einde
van het derde kwartaal. Een verdere
verkrapping is zelfs niet uit te sluiten
ingeval de dollar ondanks het Ameri-

met economische groei geassoci-

1991 voor tegenwicht kan zorgen.
Een andere externe factor, de door
ons verwachte daling van de olieprijs, biedt ook enige verlichting van
de inflatoire druk.

kaanse conjunctuurbeeld, valuta-

interventies en een lagere rente in
de VS niet tot staan kan worden gebracht.
Ook de kapitaalmarktrente zal voorlopig weinig verandering onder-

eerde jaar 1992 uit een recessie te
blijven?
Eric Buckens
Han de Jong
GerlofdeVrij
De auteurs zijn werkzaam bij het Econo
misch Bureau, afdeling Buitenland van
deABN»AMROBank.

Auteurs