Ga direct naar de content

Of de kaas?

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: januari 23 1991

Of de kaas?
Het laatste nummer van ESB van
1990 is geheel gewijd aan het thema
‘De concurrentiekracht van Nederland’. Het onderwerp wordt in een
aantal deelthema’s aan de orde gesteld. Hoewel er voldoende aanleiding is om op enkele artikelen dieper in te gaan, wil ik mij hier
beperken tot een reactie op de bijdrage van H.W. de Jong. Het artikel
springt er niet alleen uit vanwege de
opzienbarende titel, maar nicer nog
vanwege de toonzetting. De kritiek
op de EZ-nota Economic met open
grenzen is niet mals. Het commentaar dat op de TNO-beleidsstudie De
economische kracht van Nederland
wordt gegeven (en dus ook indirect
op het werk van Michael Porter The
competitive advantage of nations) is
niet alleen hard te noemen maar
heeft alles weg van een rancuneuze
en sarcastische aanval. Ik wil pogen
nog enkele kanttekeningen bij de genoemde artikelen te plaatsen.
H.W. de Jong verwijt mijns inziens terecht de opstellers van zowel de EZstudie als de TNO-studie dat zij onvoldoende scherpe definities
hanteren als het gaat om termen als
‘netwerken’, ‘allianties’ en ‘clusters’.
Maar op dit punt heeft de criticus
ook zelf boter op het hoofd. Van de
groei van het aantal ondernemingen
wordt gesteld dat er geen netto aanwas van ondernemingen tussen 1968
en 1988 heeft plaatsgevonden. Als
Tabel 1. Geograftscbe scbaal van produktienetwerken en relevante markt van
de onderzocbte sectoren

de primaire sector geheel buiten beschouwing blijft en geen enkele opmerking over de toegenomen schaalgrootte van de ondernemingen
wordt gemaakt, wordt het beeld wel
ongenuanceerd weergegeven. Bovendien kan men uit figuur 1 (biz.
1215) eenvoudig aflezen dat al vanaf
1984 een scherpe stijging in de groei
van het aantal ondernemingen te
constateren valt, zij het dat die groei
in 1986 en 1987 aanmerkelijk is afgezwakt. Deze laatste ontwikkeling
loopt redelijk in de pas met de macro-economische recessie en het aantrekken van de macro-economische
groei sinds 1984. De Jong is ook
heel generaliserend en onzorgvuldig
als hij stelt dat “de overlevingskans
van kleine ondernemingen in Europa ongeveer 2 a 2,5 maal zo gering
is als die van grote ondernemingen”.
Waar heeft hij het hier precies over?
De studie van Keeble e.a. New firms
in Europe, toont aan dat er zeer grote verschillen zijn tussen diverse
Westeuropese landen als het gaat
om de oprichting van nieuwe bedrijven en de overlevingskans. Ook
voor Nederland heeft Wever in zijn
publikatie Nieuwe bedrijven in Nederland overtuigend aangetoond dat
er grote regionale variaties in het
aantal oprichtingen en de overlevingskans van nieuwe (kleine) ondernemingen bestaan. Hoewel ik het
betoog van De Jong over het vaststellen van (voldoende) dynamiek interessant vind, levert zijn bijdrage geen
overtuigende argumentatie op voor
de onderbouwing van zijn stelling
dat je de concurrentiekracht van een
land niet kan vaststellen. In dit kader wil ik onder meer verwijzen naar
de studie van Tettero Het concurrentieproflel van Nederland. In deze dissertatie wordt de stelling verdedigd
dat het wel degelijk mogelijk is tot
een analyse van het concurrentieprofiel van een land te komen. Er wordt
wel nadrukkelijk op gewezen dat
het doorgronden van het concurrentieprofiel – ondanks eenvoudige basisprincipes – een uitermate complexe exercitie vergt. Tevens blijkt uit
deze studie dat juist in hoogontwikkelde landen met name de ‘zachte
verklaringsfactoren’ de dragers zijn

van comparatieve voordelen c.q.
concurrentieverschillen. Zo beschouwd zou de analyse van de concurrentiekracht van een land wel
eens beter geoperationaliseerd kunnen worden, indien er een synthese
tussen de TNO-studie en de benadering van De Jong tot stand zou kunnen worden gebracht.

Tot slot nog een reactie op de geparafraseerde titel ‘Frau Antje en de diamant’ en met name de slotalinea. De
alledaagse werkelijkheid leidt tot
een eenvoudige slotsom. Frau Antje
heeft echte diamanten noch nepdiamanten nodig om haar mondiale
bekendheid uit te dragen. Alleen
echte Hollandse kaasblokjes illustreren op een effectieve wijze dat Nederland ten minste op een front een
wereldwijde erkende concurrentiekracht heeft opgebouwd.

F. Boekema
De auteur is verbonden aan de Katholieke Universiteit Brabant.

Auteur