Ga direct naar de content

Kosten en baten van de EMU

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: november 21 1990

Kosten en baten van de EMU
De Economische en Monetaire Unie biedt grote voordelen op het gebied van
micro-economische efficientie en macro-economische stabiliteit. Wisselkoersonzekerheid
verdwijnt, prijsstabiliteit is eenvoudiger te bereiken, en externe schokken hebben minder
ernstige gevolgen dan zonder EMU. Dit concludeert de Europese Commissie in het
rapport One money, one market. De vraag is echter of met de aanbevelingen van de
Commissie over autonomie op budgettair terrein en een centrale bank onder politiek
toezicht de kansen die de EMU biedt volledig worden uitgebuit.

DRS. A.M.M. KOLODZIEJAK – DRS. A.P.M. MUIJZERS*
Verleden jaar werd in het rapport van het comite-Delors
een driefasenplan gepresenteerd voor de vorming van een
EMU1. Sinds 1 juli 1990 bevinden we ons in fase 1 van dat
proces: in deze fase dient grotere economische convergentie binnen de bestaande institutionele verhoudingen
plaats te vinden, terwijl de voor de latere fases noodzakelijke verdragswijzigingen worden voorbereid en geratificeerd. Deze verdragsaanpassingen zijn het onderwerp van
de intergouvernementele conferentie over de EMU, die op
13 december te Rome wordt geopend. Het rapport One
market, one money2 biedt de deelnemers aan deze conferentie inzicht in de economische gevolgen van nun politieke keuzes. Daarnaast is het voor de marktpartijen een
leidraad bij het grijpen van de potentiele voordelen en het
minimaliseren van de de mogelijke kosten van de EMU.
Met de ratificatie van de verdragswijziging wordt de deur
naar fase 2 definitief geopend, zodat de precieze ingangsdatum (1 januari 1993 zoals de Europese Commissie nog
in augustus voorstelde, of per begin 1994 zoals de Raad
op 27 en 28 oktober besloot) van minder belang is. De
studie van de Europese Commissie komt dus op een
belangrijk moment.

Inhoud
Methode en uitgangspunten
De tot stand te brengen EMU behelst het vormen van
een monetaire unie en een economische unie. De studie
stelt dat een monetaire unie de vorm kan aannemen van
onherroepelijk vaste wisselkoersen of van een valuta. De
laatste vorm levert een gunstigere verhouding tussen kosten en baten op.
Een economische unie bestaat uit een interne markt
voor goederen, diensten, kapitaal en arbeid, gecompleteerd door gemeenschappelijk beleid en beleidscoordinatie op structuur-, micro- en macroniveau. Deze definitie
komt dus dicht in de buurt van wat in het Verdrag van Rome
werd aangeduid als een gemeenschappelijke markt. In de
studie worden de economische consequenties van de
EMU vergeleken met een situatie van zwevende wisselkoersen en met een situatie van ‘1992 + EMS’ (de voltooi-

1128

de interne markt plus deelname van alle lidstaten aan het
wisselkoersmechanisme van het Europees Monetair Stelsel). Analoog aan de Cecchini-studie3, tracht de onderhavige studie zo de totale kosten van het ontbreken van de
EMU (the costs of non-EMU) te berekenen.
Hettotaalbeeld dat de analyses oproepen is positief. Het
merendeel van de potentiele economische voordelen vloeit
overigens niet automatisch voort uit de institutionele veranderingen: de EMU vereist een vastbesloten gezamenlijke
wil van de Europese Gemeenschap, nationale overheden
en marktpartijen om het economisch systeem te veranderen. Hieruit valt reeds af te leiden dat het tamelijk hachelijk
is om te modelleren hoe, bij voorbeeld, de economie reageert op een volledig geloofwaardige ecu. Er vinden immers meer veranderingen plaats dan alleen een wisseling
van het wisselkoersregime. Niettemin onderbouwt de studie met behulp van simulaties met het Multimod-model van
het IMF dat met een EMU de economie efficienter is,
minder inflatoir, en ook minder onderhevig aan prijs- en
produktieschommelingen4.
* De auteurs zijn respectievelijk universitair docent en AIO aan de
Katholieke Universiteit Nijmegen.
1 .Zie A.M.M. Kolodziejak en A.P.M. Muijzers, Het rapport van het
comite-Delors, ESB, 3 mei 1989, biz. 438-441; S.C.W. Eijffinger,
Het rapport-Delors nader beschouwd, Bank- en Effectenbedrijf,
juli/augustus 1989, biz. 14-18.
2.Commission of the European Communities, Directorate-General for Economic and Financial Affairs, One market, one money;
an evaluation of the potential benefits and costs of forming an
economic and monetary union, European Economy, nr. 44, oktober 1990. Een samenvatting van de onderzoeksresultaten werd
reeds opgenomen in het voorstel dat de Europese Commissie ter
zake in augustus J.I. aanbood aan de Raad en het Europees
Parlement: Commission of the European Communities, Economic
and monetary union, SEC (90) 1659 final, Brussel, 21 augustus
1990. Zie ook: J.Q.Th. Rood, Economisch-Monetaire Unie, in:
J.Q.Th. Rood en S. Rozemond, EG-verdragen in revisie, Notitie
van het Instituut Clingendael, Den Haag, augustus 1990.
3. J. Pelkmans, Economische baten van 1992, ESB, 11 mei 1988,
biz. 447-451.
4. Commission of the European Communities, op.cit., annex 5. Zie
ook P. Masson, S. Szymansky, R. Haas and M. Dooley, Multimod a multi-region econometric model, IMF Staff Studies, Washington,
1988; A.M.M. Kolodziejak, Meerlandenmodellen met betrekking
totde Europese Gemeenschap, Katholieke Universiteit Nijmegen,
1988.

Hoofddoelstellingen
De volgens de studie te verwachten effecten van de
EMU zijn kort weer te geven in termen van de drie hoofddoelsteilingen van economische politiek:
– op het terrein van de micro-economische efficientie ontstaan duidelijke voordelen. De analyse ondersteunt
daarmee de inschatting van ondernemers dat de voordelen van een enkele valuta en economische unie de
positieve effecten van ‘1992’ versterken;
– de macro-economische stabiliteit verbetert eveneens.
Dat geldt duidelijk voor de algemene prijsstabiliteit, mits
de vormgeving van de centrale bank adequaat ter hand
wordt genomen. Waarschijnlijk verbetert ook de reele
economische stabiliteit;
– uit oogpunt van een rechtvaardige verdeling naar landen
en regie’s bestaan er kansen en risico’s voor alle regie’s.
Er is geen a priori voordeel voor de oorspronkelijke of
juist voor de nieuwere lidstaten, hoewel de minst- begunstigde regie’s een reele mogelijkheid hebben tot
snelle overbrugging van achterstanden. De EMU is,
evenals ‘1992’, een positieve-somspel.
Hoofdlijnen
De studie analyseert de kosten en baten van de EMU
langs acht hoofdlijnen.
Efficientie en groei: het verdwijnen van wisselkoersonzekerheid en valutatransactiekosten levert efficientie-winst op.
Via de verbetering van de voor risico gecorrigeerde kapitaalopbrengstvoet en het ondernemingsklimaat in algemene zin
zal de EMU positief uitwerken op investeringen en groei.
De doelstelling van prijsstabiliteit wordt weliswaar algemeen onderschreven, maar het gaat erom deze doelstelling tegen zo laag mogelijke kosten te realiseren. Het
bouwen van een EMU op basis van de reputatie van de
minst inflatoire lidstaten biedt in dit verband grote voordelen, gegeven de overweldigende betekenis van vertrouwen
en verwachtingen bij de bestrijding van inflatie.
Overheidsfinancien: de EMU stelt nieuwe randvoorwaarden aan het nationale budgettaire beleid. Sleutelbegrippen hierbij zijn autonomie (em in te kunnen spelen op
lidstaat-specifieke problemen), discipline (om excessieve
tekorten te vermijden) en coordinatie (om tot een optimale
policy-mix in de Gemeenschap als geheel te komen). De
EMU zal leiden tot lagere rentetarieven, met de daaraan
verbonden positieve invloed op de Overheidsfinancien.
Aanpassing aan economische schokken: de grootste
potentiele kosten zijn gelegen in het verlies van de monetaire en wisselkoerspolitiek als instrument van nationale
economische aanpassing. Dit verlies moet echter niet te
zwaar worden ingeschat: wisselkoersaanpassingen van
de Gemeenschap ten opzichte van de buitenwereld blijven
mogelijk, en het nominale wisselkoersinstrument is in het
kader van het EMS reeds grotendeels uit handen gegeven.
Bovendien vermindert de EMU juist het optreden van lidstaat-specifieke schokken. Modelsimulaties laten zien dat
onder een EMU-regime de schokken van de achterliggende decennia met minder verstoring in termen van inflatie
en produktieniveau zouden zijn geabsorbeerd. Ook voor
de Golfcrisis is dit een relevant inzicht.
Het Internationale systeem:wanneerde ecu een belangrijke Internationale valuta wordt, ontstaan voordelen doordat meer transacties in de eigen valuta kunnen worden
afgewikkeld. De monetaire autoriteiten kunnen besparen
op buitenlandse valutareserves en enige muntloonvoordelen verwerven. Daarnaast geeft het de Gemeenschap een
sterkere positie bij de extracommunautaire beleidscob’rdinatie.
De langs deze vijf lijnen naar voren gebrachte gevolgen
zijn samengebracht in een ‘check-list’ van zestien economische effecten van de EMU5. De drie overige lijnen betreffen de ruimtelijke en temporele consequenties.

ESB 28-11-1990

Overgangskosten en -voordelen: de overgangskosten uit
hoofde van de vermindering van inflatie en overheidstekort
nemen sterk af als de lidstaten van de EG zich duidelijk
verbinden aan een definitieve EMU op afzienbare termijn.
Reden daarvoor is de anticipatie van economische actoren
op de EMU, analoog aan het proces dat is opgetreden in het
kader van ‘1992’. Aangezien de meeste kosten van de weg
naar de EMU juist optreden in de aanloopfases, terwijl de
voordelen pas in het eindstadium met een munt volledig tot
gelding komen, zijn ergoede economische gronden voor een
relatief korte overgangsfase.
Uitwerking op de regie’s: er bestaat geen basis om in dit
opzicht een patroon van relatieve winst en verlies te voorspellen. Bovendien is reeds aanvullend beleid in gang
gezet om de locatienadelen van zwakke en afgelegen
regie’s te verminderen. Van cruciaal belang voor het inhaalproces van achtergebleven regio’s is de synergie tussen
de hierop gerichte lokale inspanning en die van de Gemeenschap, waaraan duidelijke beleidsdoelstellingen als
de interne markt en de EMU bijdragen.
Convergence: de helft van de Gemeenschap is op het
punt van de convergentie van inflatie en kostenontwikkeling voldoende voortgeschreden om zonder veel problemen de stap naar de EMU te maken. De benodigde convergentie van Italie, Spanje, het Verenigd Koninkrijk, Griekenland en Portugal is volgens het rapport binnen enkele
jaren haalbaar.

Voorwaarden
De studie formuleert bovendien vijf voorwaarden voor
een succesvol functioneren van de EMU, namelijk:
– een effectieve coordinatie van de economische politiek,
die kan worden gebaseerd op de bevoegdheden van de
Raad van ministers van Economische Zaken en Financien (Ecofin);
– deze coordinatie dient het gehele macro-economische
beleid van de Gemeenschap in ogenschouw te nemen.
Afstemming met de op te richten Centrale Bank (EuroFed) en de communautaire inbreng in de Internationale
economische en monetaire samenwerking is derhalve
vereist;
– de lidstaten worden er verantwoordelijk voor gehouden
hun nationale overheidstekorten naar een zodanig laag
niveau te sturen dat dit in overeenstemming is met een
hoge standaard van monetaire stabiliteit;
– de kosten van de absorptie van lidstaat- specifieke economische schokken worden geminimaliseerd wanneer
de arbeidskosten zich relatief flexibel aanpassen;
– het inhaalproces van achtergebleven landen en regio’s
hangt af van de noodzakelijke synergie tussen nationale
inspanning voor ontwikkeling en stabilisatie enerzijds en
de communautaire inspanning voor de interne markt en
EMU anderzijds.

Aanbevelingen
Tegen het licht van deze analyse formuleert de studie
vier kernpunten die van belang zijn voor de komende
Intergouvernementele Conferentie:
– een munt is de vanuit economisch oogpunt te prefereren
vorm van monetaire unie. Alleen op die wijze worden
wisselkoersonzekerheid en -transactiekosten geminimaliseerd;
– de EuroFed dient als opdrachtte krijgen de prijsstabiliteit
te verzekeren. Institutioneel verankerde onafhankelijkheid is noodzakelijk om de volledige potentiele voordelen van een munt te oogsten;
– de zaak met betrekking tot gecentraliseerde communautaire bevoegdheden tot de nationale budgettaire politiek

5. Commission of the European Communities, op.cit., biz. 30.

is niet zo sterk. Gestreefd moet worden naar een vorm
die zowel recht doet aan de behoefte aan een gemeenschappelijke budgetstandaard als aan de gewenste nationale flexibiliteit bij het vinden van een passend antwoord op lidstaat-specifieke schokken. We moeten hierbij reeds opmerken dat dit punt niet in overeenstemming
is met wat de studie hierboven in de vierde hoofdlijn
betoogt;
– de benodigde overgangsaanpassingen van particuliere
en publieke sector aan de EMU-discipline vinden sneller
en op minder kostbare wijze plaats door een geloofwaardige verbintenis van de autoriteiten aan de voltooiing van
de EMU op afzienbare termijn.

Budgettaire discipline____ ____ ____
De EMU-studie sluit evenals het EMU-document van de
Europese Commissie van augustus aan bij de lijnen die door
het rapport van het comite-Delors zijn uitgezet (“For the
definitive economic and monetary union, the communication
advocates a design similar to that of the Delors committee
Report”)6. Dat de nieuwe monetaire Gemeenschapsinstelling, de EuroFed, onafhankelijk zal zijn en rapporteerplichtig
is aan het parlement en dat de prioritaire doelstelling prijsstabiliteit zal zijn, staat niet meer ter discussie, uiteraard wel de
vorm waarin dit gestalte dient te krijgen.
De Commissie verschilt wel duidelijk van mening met het
Delors-rapport op het punt van de bindende regels voor
nationale overheidstekorten7. De Commissie wil slechts in
het nieuwe verdrag opgenomen zien de versterking van de
‘multilateral surveillance’ en het principe dat excessieve
budgettekorten vermeden dienen te worden. Zulks gekoppeld aan het verbod van directe en indirecte monetaire
financiering en van leningen van de EuroFed aan nationale
overheden. Zoals bekend moet de benodigde budgettaire
discipline als een voor het succes van de EMU belangrijk,
echter politiek gevoelig en in de academische wereld omstreden punt worden beschouwd8. Erg diep gaat de studie
echter op dit punt niet in.
In de EMU-studie wordt de mogelijkheid van autonomie
over normale nationale budgettekorten verdedigd met een
beroep op het subsidiariteitsbeginsel (de Gemeenschap
moet niet doen wat de lidstaat op eigen kracht kan doen)
en op de, door het wegvallen van het wisselkoersinstrument, noodzakelijke flexibiliteit bij de aanpassing aan de
asymmetrische uitwerking van economische schokken. Dit
wordt onderbouwd met enkele exercities met het Questmodel van de Commissie, dat daarvoor ons inziens niet erg
geschikt is9. Het punt van de asymmetrische schokken
schijnt vooral door de Amerikaanse tak van de voor de
studie geraadpleegde expertfamilie te zijn ingebracht. Zoals wij elders hebben uiteengezet planten de bedoelde
schokken zich door het open karakter van de nationale
economieen in het bijzonder na 1992 en door de vaste
wisselkoersen snel voort10, en neemt de mogelijke asymmetrie sterk af. De nationale budgetsaldi kunnen daardoor
hun stabiliserende functie niet meer vervullen. Het wordt
zaak de budgettaire discipline primair gestalte te geven via
de regel van een (structureel) sluitende gewone dienst
zoals vervat in de Gulden Financieringsnorm11, en niet
uitsluitend te vertrouwen op ‘peer group surveillance’. Ook
in het officiele standpunt dat de Bundesbank op 19 September J.I. innam is sprake van in het EG-Verdrag vast te leggen
bindende regels en sancties met het oog op een effectieve
budgettaire discipline in alle lidstaten . Prijsstabiliteit is
slechts duurzaam wanneer het begrotingsbeleid van alle
lidstaten gericht is op stabiliteit.
Een dergelijke orientatie houdt een definitief afscheid in
van de Keynesiaans geTnspireerde ‘functional finance’

1130

waarbij overheidsuitgaven en begrotingstekorten voornamelijk dienden om de bestedingen op peil te houden. Een
Keynesiaans anticyclisch beleid heeft hooguit op communautair niveau zin , en wel vanwege: (1) het bestedingsevenwicht in de wereld die bestaat uit grote, vrij gesloten
economische blokken waarvan de EG er een is; en (2) het
eventuele procyclische karakter dat de norm van een jaarlijks exact sluitende gewone dienst van de lidstaten zou
kunnen hebben. Het optreden van dit laatste effect, bij
voorbeeld uit hoofde van sterk mee- of tegenvallende
belastingopbrengsten, zou kunnen worden bestreden door
in de door de lidstaten aan de Gemeenschap af te dragen
belasting een wiebeltax-methodiek14 in te bouwen. Hierdoor kunnen de lidstaten redelijkerwijs ook bij tegenvallende belastingopbrengsten worden verplicht tot budgettaire
discipline in de vorm van een sluitende gewone dienst en
treedt zo mogelijk automatische stabilisatie op.
Het afscheid van ‘functional finance’ wordt ook ingeluid
door het verschijnsel dat belastingmutaties in de lidstaten,
net als nu reeds bij de huidige gemeenten en provincies,
worden beoordeeld op de baten van de collectieve bestedingen die met die belasting(verhoging) betaald worden.
Dit argument vormt – naast het Internationale concurrentievermogen en de aantasting van de economische groei
door afwenteling van hoge collectieve Iasten15-een motief
om de relatieve hoogte van de collectieve lasten aan een
nationale heroverweging te onderwerpen.
In dit verband is interessant dat uit diverse recente
onderzoeken is gebleken dat met name over de milieuproblematiek en de werkloosheidsbestrijding in de periode
1970-1990 een forse verschuiving in opinie is opgetreden:
Europese burgers pleiten nu veel meer dan zeg twintig jaar
geleden voor een Europese aanpak van deze problemen.
Daarachter schuilt de gedachte dat door een aanpak op
Gemeenschapsniveau de belastinggelden efficienter gebruikt zullen worden. Zet de nationale staat hiervoor toch
het eigen budget c.q. de eigen belastinggelden in, dan is
het gevaar van welvaartsverliezen door belasting-inefficientie aanwezig. We pleiten kortom voor ‘rules rather than
discretion’16.
6. Commission of the European Communities, op.cit., biz. 4.
7. Dit standpunt werd eerder ingenomen in: Commission of the
European Communities, Economic and Monetary Union, The
economic rationale and design of the system, Brussel, mei 1990.
8. Een goed overzicht van de academische worsteling met deze
materie biedt bij voorbeeld A. L. Bovenberg, J.M. Kremers and P.P.
Masson, Economic and Monetary Union in Europe and constraints

on national budgetary policies, Paper voor de conferentie The
political economy of government debt, Universiteit van Amsterdam/De Nederlandsche Bank, juni 1990. Zij zien wel de noodzaak
in van nationale budgettaire discipline en afstemming, maar het is
niet eenvoudig daarvoor een vorm te vinden die tegelijk uitvoerbaar en effectief kan zijn.
9. A.M.M. Kolodziejak, op.cit., 1989.
10. A. Knoester, A. Kolodziejak en A. Muijzers, Gaandeweg tot de
Europese orde geroepen, in: P. de Grauwe e.a., De Europese
Monetaire integratie: vier visies, Wetenschappelijke Raad voor het
Regeringsbeleid, V66, Den Haag, 1989.

11. Herinvoering kapitaaldienst – reactie op de vraagpuntennotitie
van de commissie voor de Rijksuitgaven, Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 21 616 nr. 2, biz. 155; Commissie Economische Deskundigen van de SER, Rapport Europese integratie en

het sociaal-economische beleid, Den Haag, 1989, biz. 60-61;
idem, Rapport over de stabilisatiepolitiek in dejaren negentig, Den
Haag, 1990, biz. 43 e.v.A. Knoester e.a., op.cit., 1989, blz.38.
12. Monatsberichte der Deutschen Bundesbank, nr. 42, jg. 10,
oktober1990, biz. 43.
13. CED, op.cit., par.4.2 en 4.7, 1989.
14. A. Knoester, Economische politiek in Nederland, Leiden/Antwerpen, 1989, biz. 120, 126-127.

15. A. Knoester, Stagnation and the inverted Haavelmo effect:
some international evidence, De Economist, jg. 131, nr. 4, 1983,
biz. 548-584.
16. F. Kydland en E. Prescott, Rules rather than discretion: the
inconsistency of optimal plans, Journal of Political Economy, juni
1977, biz. 473-491.

Frenkel en Goldstein wij’zen inzake de EMU op twee
traditionele argumenten tegen bindende regels: (1) de asymmetrische nationale schokken en (2) het ontbreken van
sancties wanneer de regels worden overschreden17. Op de
interne markt zal van asymmetrische schokken evenwel
minder sprake hoeven zijn. Nationale aanpassing aan een
schok loopt inderdaad niet zozeer via mobiliteit van de factor
arbeid maar onder druk van de concurrence wel via het
kanaal van de prijs en produktiviteit van de arbeid. Wat de
sancties betreft kan worden tegengeworpen dat de straf op
overtrading van de regel wordt opgelegd door de markt in de
vorm van ‘competitive advantage of nations’.

Monetaire stabiliteit
Vanuit het oogpunt van prijsstabiliteit is het van belang
dat de EuroFed zelfstandig en effectief het wisselkoersbeleid kan bepalen. Interne en externe stabiliteit liggen immers in elkaars verlengde. Het voorstel van de Commissie
om EuroFed en Ecofin (Raad van Ministers van Economische Zaken en Financien) samen het wisselkoersbeleid te
laten bepalen is een compromis en vertoont daarvan vooral
de nadelen. Moeilijkheden zullen makkelijk ontstaan wanneer de Ecofin wisselkoersaanpassingen kan doordrukken
die het op prijsstabiliteit gerichte beleid van de EuroFed
frustreren.
Een compromis van twijfelachtige kwaliteit vormt eveneens het Commissievoorstel om de Europese centrale
bank wel gestalte te geven naar het model van de Amerikaanse Federal Reserve (vandaar EuroFed), maar dan in
afwijking van dat model te kiezen voor een mogelijke
meerderheid van stemmen van de nationale bankpresidenten ten opzichte van de board of directors in de EuroFed
Council . De Bundesbank en het comite van presidenten
van de centrale banken hebben bij monde van Pohl naar
voren gebracht dat het beginsel ‘one man, one vote’ in de
EuroFed Council alleen dan kan worden toegepast, wanneer de leden van dat lichaam werkelijk onafhankelijk zijn,
niet alleen in nun hoedanigheid van leden van deze Council, maar tevens in hun nationale functie. Waarschijnlijk
heeft het genoemde comite getracht in de door haar binnenkort aan te bieden statuten voor een Europese centrale
bank mee te nemen dat per EG-verdrag lidstaten worden
verplicht in dit opzicht zonodig hun nationale wetten te
wijzigen en eveneens dat de instellingen van de Gemeenschap de bevoegdheid krijgen zonodig alsnog bindende
regels voor de budgettaire discipline op te stellen.

er bij voorbeeld weinig onderzoek beschikbaar naar de
micro-economie van de Monetaire Unie en werd de EMU
in Europa in het verleden wel afgedaan met de opmerking
dat Europa geen optimaal valutagebied zou zijn vanwege
de te geringe mobiliteit van arbeid. De theorie van het
optimale valutagebied werd in de jaren zestig door Mundell,
McKinnon en Kenen ontwikkeld om het geschikte geografische gebied voor vaste wisselkoersen vast te stellen19.
De studie concludeert dat deze (weinig getoetste of toetsbare) benadering weliswaar nuttige inzichten biedt, maar
niet kan dienen als raamwerk waarbinnen de kosten en
baten van de EMU kunnen worden geanalyseerd.
Ten derde liggen er op voorhand vergaande beperkingen bij de kwantificeerbaarheid van de potentiele negatieve en vooral de positieve uitwerkingen van de EMU. Uiteraard bracht commissaris Christophersen bij de presentatie
van de studie aan de pers enkele wel kwantificeerbare
voordelen naar voren: een mogelijke besparing van naar
schatting 37 miljard gulden per jaar aan valutatransactiekosten en een besparing op de kapitaalkosten van 44
miljard gulden (over een langere termijn genomen) door
een daling van de risico-opslag met 0,5 procentpunt.
Het concept van een economische kosten-baten-analyse van de EMU is op zich al een vernieuwende benadering,
die aansluit bij recente ontwikkelingen in de economische
literatuur20. En dit is een verdienste, want in de EMU-discussie werd tot nu toe het uitmeten van de potentiele
voordelen voor overbodig gehouden. De discussie bepaalde zich eerder tot de in acht te nemen institutionele randvoorwaarden en de potentiele risico’s voor verworven (nationale) posities. Reeds om de hierboven aangegeven
reden kan de EMU-discussie, met name die op de aanstaande intergouvernementele conferentie, worden verdiept en verbreed. Terwille van economisch verantwoorde
besluitvorming is een verdere onderbouwing van de consequenties van de EMU immers zeer dienstig. Zo bezien
vult de EMU-studie qua aanpak een leemte. Enigszins zuur
merkte een van de commentatoren dan ook op: “In its
publication One market, one money and the earlier Cecchini-report on the single market, the commission shows how
imaginatively it can apply economics when it finds it useful.
One can only wish that the same principles were applied,
with vigour, to other areas of community policy ,.21

Andre Kolodziejak
Guus Muijzers

Beperkingen en verdiensten
Ondanks deze kritiekpunten zijn wij van mening dat door
de EMU-studie een wezenlijke bijdrage is geleverd op weg
naar ‘one market, one money’.
Immers, de opdracht die de studie heeft getracht te
vervullen was bepaald geen gemakkelijke: het in kaart
brengen van de potentiele voordelen en nadelen van de
vorming van een economische en monetaire unie wordt
door vele methodologische vragen en definitieproblemen
bemoeilijkt.
Ten eerste liggen er beperkingen bij de definitie van met
name het begrip economische unie. Het in de studie gehanteerde begrip economische unie wijkt af van het overeenkomstige begrip uit het 1992-programma, en wel vooral
vanwege de macro-economische coordinate, die niet in
het 1992-programma is opgenomen.
Ten tweede liggen er beperkingen bij het voorhanden
economisch onderzoek en de stand van de theorie. Zo is

ESB 28-11-1990

17. J.A. Frenkel en M. Goldstein, Monetary policy in an emerging
European Economic and Monetary Union: key issues, IMF Working Paper WP/90/73, Washington, augustus 1990, biz. 8-13.
18. Commission of the European Communities, op.cit., 1990, biz.
14. Zie ook A. Knoester, A. Kolodziejak en A. Muijzers, Gaandeweg

totde Europese orde geroepen, Wetenschappelijke Raad voor het
Regeringsbeleid, Werkdocumenten W43, Den Haag, 1989, biz. 73
en biz. 88-95 (Appendix C: Het Federal reserve system).
19. R.A. Mundell, A theory of optimum currency areas, American
Economic Review, September 1961; R.I. McKinnon, Optimum

currency areas, American Economic Review, vol. 53, September
1963, biz. 717-725; P.B. Kenen, The theory of optimum currency
areas: an eclectic view, in: R.A. Mundell and A.K. Swoboda (red.),
Monetary problems of the international economy, Chicago, 1969.
Meer recente overzichten: Y. Ishiyama, The theory of optimum
currency areas: a survey, IMF Staff Papers 22, 1975; C. Wihlborg

and T. Willett, Optimum currency areas revisited, Brussel, 1990.
20. N. Thygesen, The benefits and costs of currency unification,

in: H. Siebert (red.), The completion of the internal market, Tubingen, 1990, biz. 347-375; W. Molle, The economics of European
integration-theory, practice, policy, Aldershot, 1990, biz. 159-162.
21. Financial Times, 23 oktober, 1990.

1131

Auteurs

Categorieën