Ga direct naar de content

Fiscus en arbeidsmarktparticipatie door vrouwen

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: augustus 29 1990

Empirische resultaten

Fiscus en arbeidsmarktparticipatie door vrouwen
Een van de problemen van de Nederlandse economie is de lage participatiegraad van de potentiele beroepsbevolking op de arbeidsmarkt. Om ook
degenen die niet tot de werkzame beroepsbevoling behoren een maatschappelijk aanvaardbaar bestaansminimum te bieden, worden op grote
schaal belasting- en premiemiddelen
overgeheveld.
Met opvoeren van de participatiegraad op de arbeidsmarkt is een middel om de Nederlandse sociale zekerheid betaalbaar te houden.Vooral de
participatiegraad van vrouwen is volgens Internationale maatstaven erg
laag1. De vraag doet zich voor of de
(her)inrichting van het stelsel van belasting- en premieheffing van invloed
is of zou kunnen zijn op de participatiegraad van met name gehuwd en
ongehuwd samenwonende vrouwen.
Volgens Bruyn-Hundt en Van der Linden oefent het huidige Nederlandse
belastingstelsel vergeleken met een
ge’fndividualiseerd stelsel naar verwachting een neerwaartse druk op de
arbeidsmarktparticipatie van vrouwen
uit2. Daarentegen heeft directeurWeitenberg van het Nederlands Christelijk
Werkgeversverbond in de SER recentelijk de stelling verdedigd dat van de
invoering van een splitsingsstelsel
geen noemenswaard effect op de participatiegraad van vrouwen in ons land
te verwachten valt. In dit artikel worden uitspraken als bovengenoemde
empirisch getoetst en worden de resultaten weergegeven van een onderzoek naar de effecten van vier simulatie-analyses van de belasting- en premieheffing op de arbeidsmarktparticipatie door gehuwd en ongehuwd samenwonende vrouwen. De vier simulatie-analyses betreffen achtereenvolgens de tweeverdienersmaatregelen,
de belastingherziening 1990 (operatie-Oort), de invoering van een splitsingsstelsel en individualisering.

Methode en data
Onderzoekingen naar de effecten
van beleidsmaatregelen op de arbeidsen inkomensverdeling over personen
en huishoudens betreffen doorgaans

822

het doorrekenen van effecten van nieuwe maatregelen onder de veronderstelling dat de betreffende personen en
huishoudens zich na de invoering van
deze maatregelen niet anders gedragen dan daarvoor. Te verwachten valt
echter dat de economische subjecten in
het algemeen wel degelijk gedragsreacties zullen vertonen. Met behulp van
economische modellering en daarop
aansluitende econometrische analysemethoden kan in beginsel de omvang
van deze reacties en van de gevolgen
daarvan voor de arbeids- en inkomensverdeling worden geschat.
De voor dit artikel uitgevoerde analyse bestaat uit twee fasen: de analytische fase en de simulatiefase. In de
analytische fase zijn op basis van het
feitelijke arbeidsaanbodgedrag en de
budgetfunctie de parameters van de
nutsfunctie geschat. Via maximalisering van de nutsfunctie gegeven de
budgetfunctie kan het arbeidsaanbodgedrag worden bepaald. Dit betekent
dat uit de combinatie van de (geschatte
parameters van de) nutsfunctie en de
veranderingen in de budgetfunctie veranderingen in het arbeidsaanbodgedrag kunnen worden afgeleid. Deze
veranderingen in de budgetfunctie kunnen betrekking hebben op veranderingen in bij voorbeeld het bruto uurloon,
maar ook, en daar gaat het hier om, op
veranderingen in het stelsel van belasting- en premieheffing. De simulatiefase betreft het traceren van de effecten
op de arbeidsmarktparticipatie van gehuwd en ongehuwd samenwonende
vrouwen als gevolg van veranderingen
in de belasting- en premieheffing.
In dit artikel ligt de nadruk op de
empirische resultaten; voor de technische aspecten van de analyse wordt
hier naar elders verwezen3
De gehanteerde data zijn ontleend
aan het OSA-arbeidsmarktsurvey 1985
dat is uitgevoerd in opdracht van de
Organisatie voor Strategisch Arbeidsmarktonderzoek (OSA)4. Het gebruikte
bestand bestaat uit 843 huishoudens
van gehuwd en ongehuwd samenwonende mannen en vrouwen waarvan
beide partners jonger waren dan 65
jaar, geen van beiden werkzaam was
als zelfstandige of meewerkend gezinslid en waarvan alle benodigde gegevens bekend waren.

Tweeverdienersmaatregelen
Sinds 1983 hebben in Nederland
twee belangrijke hervormingen van het
stelsel van belasting- en premieheffing
plaatsgevonden. In de eerste plaats betrof het de invoering van de zogenoemde tweeverdienersmaatregelen. In
1983 was de belastingvrije voet voor
een gehuwde man nog gelijk aan
/ 13.516 en die voor een gehuwde
vrouw aan / 2.709 (in guldens van
1985). In 1985 was de belastingvrije
voet voor gehuwde mannen en vrouwen gelijk en bedroeg deze / 7.168, dit
echter met dien verstande dat de mogelijkheid werd gecreeerd tot gedeeltelijke dan wel volledige voetoverheveling. Dit laatste komt erop neer dat over
het traject waar van voetoverheveling
sprake is, het arbeidsinkomen van de
vrouw in feite wordt belast met het (relatief hoge) marginale tarief van de man
hetgeen op zich zelf haar participatie
afremt. Daar staat tegenover dat van de
van 1983 op 1985 opgetreden stijging
van de belastingvrije voet van de gehuwde vrouw naar verwachting een stijging van haar participatie mag worden
verwacht. Uit ons onderzoek blijkt dat
de invoering van de tweeverdienersmaatregelen per saldo geleid heeft tot
een geringe daling van de arbeidsmarktparticpatie van gehuwd en ongehuwd samenwonende vrouwen, te weten van 41% naar 40%. Zie label 1.
De Oort-operatie
De tweede hervorming van het stelsel van belasting- en premieheffing die
recentelijk in Nederland plaatsvond, betrof de Oort-operatie. Met ingang van
1990 is het aantal belastingschijven teruggebracht van negen naar drie. De
basisvoet is lager dan in 1985 en de
gedeeltelijke voetoverheveling is afgeschaft; het tarief van de eerste schijf
bestaat uit een belastingcomponent en

1. Zie bij voorbeeld de cijfers van de OESO,
geciteerd in het Rapport Europese integrate
en het sociaal-economisch beleid, Commissie van Economische Deskundigen, SER,
rapport nr. 89/11.
2. M. Bruyn-Hundt en D. van der Linden, De
invloed van materiele prikkels op het arbeidsaanbod van vrouwen, OSA, Den Haag,
1989.

3. Gehanteerd is een probitmodel in combinatie met een door Hausman geTntroduceerde methods om de invloed van belasting- en
premieheffing in de arbeidsaanbodanalyse
te incorporeren; zie J.M. Bekkering, Y.K. Grift
en J.J. Siegers, Belasting- en premieheffing
en de arbeidsmarktparticipatie door gehuwde vrouwen. Een econometrische analyse,
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Den Haag, 1986.
4. Zie: A.M.C. Vissers, A.M. de Vries en Th.
Schepens, Arbeidsmarktgedrag ten tijde van
massale werkloosheid, OSA-voorstudie nr.
12, Den Haag, 1986, biz. 3-5 en 69-86.

Tabel 1. Part/cipatiegraad van gehuwd en ongehuwd samenwonende vrouwen
onder verschillende stelsels van belasting- en premieheffing
Stelsel van belasting- en premieheffing

1983
1985
Oort
Splitsingsstelsel (splitsingsfactor = 2,0), Oort
Individualisering: basisvoet

– 1985
– Oort
Individualisering: alleenstaande-toeslag

– 1985
– Oort

Participatiegraad

41
40
39
35
40
40
39
40

Kanttekeningen

Bran: OSA-Arbeidsmarktsurvey 1985.

een premiecomponent
voor
de
AOW/AWW-premie. Dit betekent dat er
een franchise is ingevoerd in de
AOW/AWW-premieheffing. Daarnaast

betalen werknemers de premies voor
de AWBZ en de AAW (de zogenoemde
opslagpremies) zelf, waarvoor zij worden gecompenseerd doordat hun bruto
inkomen na het betalen van pensioen
en werknemersverzekeringen wordt
opgehoogd met een zogenoemde overhevelingstoeslag.
Ook nu is op voorhand niet te zeggen
of de belastinghervorming leidt tot een
stijging of een daling van de arbeidsmarktparticipatie van vrouwen. Blijkens
de tweede en derde regel van tabel 1
leidt ook de invoering van de Oortmaatregelen in 1990 slechts tot een
beperkte daling van de participatie, namelijk van 40% naar 39%. De veranderingen in het stelsel van belasting- en
premieheffing door respectievelijk de
tweeverdienersmaatregelen en de belastingherziening 1990 hebbenalduste
zamen een daling van de participatiegraad van gehuwd en ongehuwd samenwonende vrouwen tot gevolg van
twee procentpunten (van 41 via 40 naar
39).
Splitsingsstelsel
In het Splitsingsstelsel wordt het inkomen van beide (on)gehuwde partners in
een huishouden opgeteld, ongeachtde
vraag wie inkomen inbrengt; vervolgens wordt aan beiden de helft toegerekend (dan is sprake van een ‘splitsingsfactor’ ter grootte van 2). Op basis
van deze toegerekende inkomens
wordt de verschuldigde belasting berekend5. Veelal wordt een kleinere splitsingsfactor (bij voorbeeld 1,8) voorgesteld ten einde rekening te houden met
veronderstelde schaalvoordelen6. Bind
1989 werd de discussie omtrent het
Splitsingsstelsel nieuw leven ingeblazen. Het Splitsingsstelsel zou recht
doen aan een gelijkmatiger horizontale
inkomensverdeling. De invoering van
de belastingherziening-Oort werd namelijk geacht de positie van huishoudens van eenverdieners met kinderen

ESB 5-9-1990

ticipatiegraad na invoering van de belastingherziening 1990 laatzien dat afschaffing van de voetoverheveling geen invloed heeft op de participatiegraad in
1985 en een kleine stijging van de participatiegraad in 1990 tot gevolg heeft.
Individualisering waarbij elke partner de
belastingvrije voet van een alleenstaande krijgt, leidt in 1985 tot een geringe
daling van de participatie (van 40% naar
39%) en in 1990 tot een geringe stijging
van de participatie (van 39% naar 40%).

verder te verslechteren ten opzichte
van huishoudens van tweeverdieners.
Dat zou een beletsel kunnen zijn voor
met name vrouwen om zich terug te
trekken van de arbeidsmarkt om zich te
wijden aan het krijgen en opvoeden van
kinderen. Het was dan ook in het kader
van een concept-advies van de SER
over de structuur van de kinderbijslag
dat het Splitsingsstelsel opnieuw aan de
orde werd gesteld7.
Invoering van een splitsingsstelsei in
het stelsel van 1990 leidt tot een participatiegraad van 35%. Ten opzichte van
de participatiegraad na invoering van
de Oort-voorstellen (39%) is derhalve
sprake van een daling met vier procentpunten, dat wil zeggen met 10%; ten
opzichte van de situatie voor de invoering van de Oort-voorstellen en voor de
invoering van de tweeverdienersmaatregelen is sprake van een gecumuleerd
ontmoedigingseffect van zes procentpunten, dat wil zeggen van 15%.

Individualisering
De vierde simulatie-analyse betreft
individualisering van het huidige stelsel
van belasting- en premieheffing. Als
eerste optie zou de mogelijkheid van
voetoverheveling geheel kunnen worden afgeschaft, waardoor elke partner
als belastingvrije voet uitsluitend de basisvoet heeft. Een tweede optie is dat
elk van de partners de belastingvrije
voet van een alleenstaande, ouder dan
27 jaar ontvangt. De alleenstaandetoeslag op de basisvoet bedroeg in
1985 50% van de basisvoet. Bij de belastingherziening 1990 is de alleenstaande-toeslag afgeschaft. In beide
gevallen geldt dat het boven beschreven in beginsel te verwachten negatieve effect op de arbeidsmarktparticipatie
van de vrouw ten gevolge van de voetoverheveling, verdwijnt.
Blijkens tabel 1 leidt individualisering
door middel van afschaffing van de voetoverheveling zowel in 1985 als na invoering van de belastingherziening 1990 tot
een participatiegraad van 40%. Vergelijking van dit resultaat met de participatiegraad in respectievelijk 1985 en de par-

Bij het uitgevoerde onderzoek passen de volgende kanttekeningen:
– in de econometrische analyse moest
bij ontstentenis van longitudinale
data worden gewerkt met dwarsdoorsnede-analyses. Dit betekent
dat conclusies zijn getrokken omtrent
gedragsveranderingen van personen in de tijd (intra-personele veranderingen) op basis van een analyse
van verschillen in gedrag tussen per-

sonen op een bepaald tijdstip (interpersonele verschillen);
– in het onderzoek zijn zaken als mogelijke psychologische weerzin tegen belastingen, veranderingen in
preferenties en onderhandelingsprocessen binnen het huishouden buiten beschouwing gebleven. Dit betekent dat geen aandacht is besteed
aan de mogelijkheid dat bij voorbeeld
de bestaande kostwinnersfaciliteiten8 in het huidige belastingstelsel en
het sociale-zekerheidsstelsel een
psychologisch klimaat in stand houden dat op zichzelf een ontmoedigende werking uitoefent op de arbeidsmarktparticipatie door gehuwd
en ongehuwd samenwonende vrouwen;
– de econometrische analyse betreft
uitsluitend heffingen in de secundaire sfeer; sociale-zekerheidsuitkeringen en uitkeringen in de tertiaire
sfeer zijn niet in het verloop van de
budgetlijnen verwerkt, tenzij het een
uitkering van de man betreft9.

5. Zie F.G. van Herwaarden en L.G.M. Stevens, Het Splitsingsstelsel in de loon- en
inkomstenbelasting, ESB, 5 maart 1986.
6. Zie voor de verdiscontering van dergelijke
veronderstelde schaalvoordelen H.A. PottButer en J.J. Siegers, Individualisering,
emancipatie en richtlijn, in: W.J.P.M. Fase
(red.), Gelijke behandeling van vrouw en
man in de sociale zekerheid, Deventer,
1986, biz. 166-168.

7. SER, Verslag van de Raadsvergadering
17/11/89, biz. 19.
8.Zie:M. Bruyn-Hundten D. van der Linden,
De invloed van materiele prikkels op het
arbeidsaanbod van vrouwen, OSA, Den
Haag, 1989.

823

Conclusies
Hoewel bij de uitgevoerde analyses
een aantal kanttekeningen past, lijkt
vooralsnog de conclusie gewettigd dat
de veranderingen in het stelsel van belasting- en premieheffing als gevolg van
de tweeverdienersmaatregelen en de
belastingherziening 1990 elkafzonderlijk een beperkte daling van de participatiegraad van gehuwd en ongehuwd
samenwonende vrouwen tot gevolg
hebben gehad. Het effect komt gecumuleerd neer op een daling met twee
procentpunten, dat wil zeggen met 5%.
De invoering van een splitsingsstelsel
na de belastingherziening van 1990
zou een forse daling van de particpatiegraad van gehuwd en ongehuwd samenwonende vrouwen tot gevolg hebben: nl. vier procentpunten, dat wil zeggen 10%, ten opzichte van de participatiegraad na invoering van de Oort-voorstellen. De invoering van individualisering van het thans vigerende belastingstelsel zou nauwelijks tot geen effect hebben op de arbeidsmarktparticipatie van gehuwd en ongehuwd samenwonende vrouwen.
Concluderend kan worden vastgesteld dat de tot nu toe doorgevoerde
herzieningen van het stelsel van belasting- en premieheffing eerder een negatief effect hebben gehad op de arbeidsmarktparticipatie door gehuwd en ongehuwd samenwonende vrouwen dan
een positief effect. Ook lijkt de conclusie
alleszins gewettigd dat een splitsingsstelsel uit een oogpunt van arbeidsmarktparticipatie en emancipatie dient
te worden ontraden.

Yolanda Grift
Kees Nieuwenburg
Jacques Siegers
Drs. Grift en prof. dr. Nieuwenburg zijn ver-

bonden aan het Economisch Instituut/Centrum voor Interdisciplinair Onderzoek van

Arbeidsmarkt- en Verdelingsvraagstukken
(CIAV), RU Utrecht. Prof. dr. Siegers is ver-

bonden aan zowel het Economisch Instituut/
Centrum voor Interdisciplinair Onderzoek

van Arbeidsmarkt- en Verdelingsvraagstukken (CIAV), RU Utrecht als het Nederlands
Interdisciplinair Demografisch Instituut, Den
Haag. De auteurs danken prof.mr. K.L.H.
van Mens voor zijn commentaar op een eerdere versie van dit artikel en F. van Basten
voor zijn assistentie bij het verrichte rekenwerk.

9. In een in de loop van 1990 te verschijnen

studie zijn de sociale-zekerheidsuitkeringen
wel in de analyse betrokken; zie M. Bottema,
Y.K. Grift, F.G. van Herwaarden, E.J. Pommer, J.J. Siegers en L.A.H.M. Smit, De te
verwachten financiele effecten van een aantal varianten van indiv/dual/sering van uitke-

ringsrechten, Ministerie van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid / Commissie Onderzoek Sociale Zekerheid (COSZ), Den Haag,
te verschijnen.

824

Milieu
De Vereniging Economische Faculteit Tilburg (EFACT) organiseert op 3 en
4 oktober het congres ‘De ‘schone’ onderneming: fictie of werkelijkheid’. Het
congres richt zich op passende antwoorden die het het berijfsleven zal dienen te vinden voor miliemaatregelen.
Onderwerpen die daarbij onder meer
de revue zullen passeren zijn: een milieu-zorgsysteem,
verzekerbaarheid
van milieurisico’s, eisen van afnemers
aan produkten, de rol van consumentenorganisaties en vakbonden. Op het
congres zijn vele vertegenwoordigers
van het bedrijfsleven, overheid, wetenschap en belangengroeperingen aanwezig. Toegangsprijzen bedragen
/ 195 per dag of / 295 voor een passepartout. Nadere informatie is verkrijgbaar bij EFACT, tel. 013-662991.

Scholing voor werkenden
27 September a.s. organiseert het
bureau Bartels het congres ‘Intensivering scholing werkenden’. Over dit thema zullen onder andere de minister van
Sociale Zaken en Werkgelegenheid dr.
B. de Vries, dr. W.J. Derksen stafmedewerker van de WRR en dr. C.P.A. Bartels een lezing houden. Na deze inleidende lezingen vinden interviewsessies plaats met vertegenwoordigers
van de politiek, werkgevers, werknemers, arbeidsvoorziening, wetenschap
en overheid. De dag wordt afgesloten
met een forumdiscussie. Het congres
wordt gehouden in het EurOase Congrescentrum te Amersfoort. De dag
wordt voorgezeten door mw. M.M. van
den Brink, lid van het het europarlement. Aan de deelnemers worden geen
kosten in rekening gebracht. Informatie
is verkrijgbaar bij Bureau Bartels, tel.
05920-18222.

Brede herwaardering
Op donderdag 20 September organiseert de Erasmus Universiteit een studiemiddag met als titel ‘Pensioenfondsen in de schijnwerpers’. Als sprekers
zullen optreden prof. dr. J.C.K.W. Bartel, prof. dr. L.G.M. Stevens en prof.
J.C.A. Gortmaker RA. Aanleiding voor
deze bijeenkomst vormt het wetsontwerp op de hefting over de vermogensoverschotten van pensioenfondsen. De
vraag is of de opgeroepen beeldvorming, dat pensioenfondsen overvloeien

van middelen, juist is. De sprekers toetsen onder meer de samenhang tussen
de waardering van de bezittingen van
de fondsen en de aanspraken op grand
van de wet. De bijeenkomst wordt gehouden in het Rijnhotel te Rotterdam.
De kosten bedragen / 159. Inlichtingen
zijn verkrijgbaar bij het Erasmus Congres Bureau, tel. 010-4081098.

Management accounting
Op donderdag 25 en vrijdag 26 oktober organiseert het Studiecentrum
voor Internationaal Management in
hotel ‘t Speulderbos in Garderen een
tweedaagse praktijkgerichte conferentie over ‘activity based costing’. Belangrijkste gast is R.S. Kaplan, professor aan de Harvard Business School.
Kaplan was een van de eersten die
constateerde dat traditionele verslaggevingstechnieken in ondernemingen
met moderne produktietechnieken
slechts gebrekkig functioneerden. Een
alternatief als actvity based costing
stelt organisaties in staat produktieprijzen scherper vast te stellen en
biedt mogelijkheden tot effectieve kostenbeheersing. Naast Kaplan zal een
groot aantal organisatie-adviseurs
een bijdrage aan deze bijeenkomst leveren. Prof. dr. L. Traas zit de conferentie voor. De kosten bedragen /
1895. Meer informatie is verkrijgbaar
bij het Studiecentrum voor Internationaal Management, tel. 06-0228822.

De vervuiler betaalt
Zernike Science Park Studies organiseert op donderdag 27 September
een studiedag rond het thema milieuaansprakelijkheid onder de titel: ‘De
vervuiler betaalt?’. Vanuit verschillende
invalshoeken zal tijdens die dag worden ingegaan op onderwerpen als juridische aspecten van de aansprakelijkstelling, milieu-investeringen en reinigingsmethoden, risico-identificatie en
preventief milieubeleid voor bedrijven.
Als gastsprekers zijn onder meer uitgenodigd dr. P. Winsemius (McKinsey) en
H.F.J.M. Ruwel (Coopers, Lybrand, Dijker & Van Dien). De dag wordt gehouden in Postiljon Motel Haren. De toegangsprijs bedraagt / 450. Nadere informatie is verkrijgbaar bij P.E. Kruijt,
050-745745.

Auteurs