Ga direct naar de content

De Zweedse crisis

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: mei 2 1990

De Zweedse crisis
Mensen die zich betrokken voelen bij
het zoeken naar een derde weg als
oplossing van het dilemma van de tegenstelling tussen kapitalisme en socialisme, zijn opgeschrikt door de crisis
waarin de Zweden aan het begin van dit
jaar terecht zijn gekomen1. Een lang
aanhoudende bankstaking creeerde
zoveel problemen dat de Zweedse regering naast een loon- en prijsstop, een
tweejarig stakingsverbod afkondigde.
Het parlement was het hier niet mee
eens en bracht de regering-Carlsson
ten val. De regering trok toen het stakingsverbod in, waarna het minderheidskabinet-Carlsson alsnog mocht
blijven zitten. Daarna kwamen werkgevers- en werknemersorganisaties in de
banksector tot overeenstemming over
de arbeidsvoorwaarden.
De hevigheid van de crisis was ook
voor ingewijden een verrassing. Betekent deze crisis dat na het failliet van de
socialistische planeconomieen in OostEuropa, ook de corporatistisch/sociaaldemocratische strategic als mislukt
moet worden beschouwd? Om hier iets
zinvols over te zeggen, moeten we
eerst ingaan op de theorie die ten
grondslag ligt aan het Zweedse stelsel
en op de mogelijke effecten van een
dergelijk stelsel op hetfunctioneren van
een economie in z’n totaliteit. Daarna
zullen we ingaan op de vraag of kleine
aanpassingen nodig zijn dan wel een
forse ommezwaai, om uit de crisis te
geraken.

De theorie
De institutionele vormgeving is in sterkemate bepaalddoorenerzijds het (neoJcorporatisme en anderzijds door de sociaal-democratie. Het corporatisme beschouwt een samenleving als een organisme, dat bestaat uit een reeks van
organen met elk een specifieke functie .
leder orgaan dient aanspreekbaar te
worden gemaakt door middel van een
organisatie (corporatie), die tot taak heeft
die specifieke functie te vervullen. De
staat, in organisatorische zin vertegenwoordigd door de overheid, heeft als
specifieke functie het algemeen belang
in termen van stabiliteit, doelmatigheid
en rechtvaardigheid te behartigen. Toegepast op de arbeidsmarkt betekent dit
dat werknemers- en werkgeversorganisaties die in de loop der tijd de meeste
ervaring hebben opgedaan, van de overheid het privilege krijgen alle leden van

ESB 9-5-1990

hun gemeenschap te representeren, onafhankelijk van de vraag of ze lid zijn van
de desbetreffende organisatie of niet. De
belangrijkste problemen worden in tripartiet overleg besproken en afspraken worden neergelegd in de vorm van een sociaal contract. Voorde arbeidsmarkt dienen op centraal niveau periodieke afspraken gemaakt te worden over het
reele-loonpeil, het werkgelegenheidsniveau en de omvang van de sociale voorzieningen. De corporaties zijn vervolgens mede verantwoordelijk voor een
efficiente uitvoering van het overeengekomen beleid, dat geldt voor alle
leden van de corporatieve gemeenschap.
De sociaal-democratie is een politieke stroming die tracht langs de weg van
de politieke democratie een markteconomie zodanig te herstructureren, dat
ieder lid van de samenleving profiteer!
van de vruchten van een gezonde economische ontwikkeling, los van de
vraag of hij of zij in staat is geweest om
een evenredige produktieve bijdrage te
leveren aan de totstandkoming daarvan3. Een volledige werkgelegenheidspolitiek, een stringente inkomenspolitiek, de opbouw van een stelsel van
sociale voorzieningen en bedrijfsdemocratie, mede ter ondersteuning van een
efficiente uitvoering van de sociaal-democratische wetgeving, zijn de voornaamste kenmerken.
Het Zweedse stelsel kan worden
geinterpreteerd als een compromis, zo
men wil synthese, tussen deze beide
stromingen. Sinds 1938 functioneert
een systeem van collectieve onderhandelingen tussen de Zweedse werkgeversconfederatie (SAF) en de vakcentrale LO, gebaseerd op de wil van beide
partijen zich te beheersen wat betreft de
loonontwikkeling, in de wetenschap dat
de overheid zich verantwoordelijk acht
voor het realiseren van volledige werkgelegenheid en een stelsel van sociale
voorzieningen. Een typisch Zweeds
kenmerk is de hoge prioriteit die werkgelegenheid heeft. De overheidsbudgetten, besteed aan om- en bijscholing
van werklozen, gekoppeld aan uitzicht
op een baan (vooral in de collectieve
sector!), zijn zeer hoog. Wel blijken
deze bedragen relatief geringer te zijn
dan de werkloosheidsuitkeringen in andere Westeuropese landen.
Jarenlang heeft de Zweedse strategic geleid tot een laag peil van inflatie
en werkloosheid, een matigetot redelijke groei en een relatief omvangrijke
collectieve verzorgingssector. Kleine

crises werden tot nu toe effectief bestreden door gebruikmaking van het traditionele economisch-politieke instrumentarium, waaronder wisselkoersaanpassing. De vraag is echter of men
zich in de huidige situatie tot kleine aanpassingen kan beperken onder instandhouding van de institutionele structuur.
Op deze vraag kan alleen ingegaan
worden indien men inzicht heeft in de
wijze waarop een markteconomie op
langere termijn reageert op een dergelijk instituut als de Zweedse arbeidsverhoudingen.
Scholenstrijd
De economische wetenschap wordt
al lange tijd beheerst door een debat
tussen de neo-klassieken en post-keynesianen over het functioneren van een
markteconomie4. De neo-klassieken
hebben er vertrouwen in dat marktonevenwichtigheden zoals betalingsbalans-tekorten en werkloosheid, binnen
niet al te lange tijd worden weggewerkt
door aanpassingen in de prijzen van
goederen, kapitaal en arbeid. Indien de
overheid niet ingrijpt in de prijsvorming,
zullen de onevenwichtigheden niet omvangrijk worden en zal er steeds een
tendens naar evenwicht bestaan. De
overheid kan voor een infrastructuur
zorgen, gericht op een zo goed mogelijke informatievoorziening van alle
marktpartijen, zodat zij in staat zijn rationeel te handelen. Vakbonden kunnen
een nuttige functie vervullen zolang ze
maar louter namens hun leden opereren en niet-leden vrijlaten in de bepaling
van hun arbeidsvoorwaarden.
De post-keynesianen daarentegen,
hebben dat vertrouwen in de evenwichtsherstellende werking van het prijsmechanisme niet. Prijzen (waaronder lonen!) reageren, zeker op de korte termijn
en benedenwaarts gericht, slechts in geringe mate op ontstane verschillen tussen aanbod en vraag. Als de prijzen al
reageren, behoeft dit nog geen veranderingen in de gevraagde en aangeboden
hoeveelheid van de desbetreffende goederen of diensten (waaronder arbeid en
kapitaal) te hebben. En als deze grootheden al veranderen, behoeft dit nog niet
in de richting van het marktevenwicht te
gaan. Het bekendste voorbeeld hiervan
is een eventuele loondaling in een de1. Zie hiervoor de berichtgeving in bij voorbeeld NRC Handelsblad, 8 februari 1990 en
13 februari 1990.
2. Voor een recente introductie in deze stroming, zie: P.J.Williamson, Corporatism in
perspective, an introductory guide to corpo-

ratist theory, Londen, 1989.
3. Voor een eerste inleiding in deze stroming,
zie bij voorbeeld: J. van Putten, Politieke
stromingen,
Aula
paperback
124,
Utrecht/Antwerpen, 1985.
4. Een recent overzicht is te vinden in: S.K.
Kuipers, H. van Ees, Macro-economische
theorie en economische politiek, ESB, nr.
3740, 1990, biz. 32-43.

433

pressie die via een daling in de consumptieve bestedingen een depressie kan
versterken. De strategische variabele in
het post-keynesiaanse denken is het volume van de particuliere investeringen,
welke wordt bepaald door de mate waarin ondernemers vertrouwen hebben in
de toekomstige economische groei.
Loonstijgingen die uitgaan boven de
stijging van de arbeidsproduktiviteit hebben in de neo-klassieke wereld al snel
negatieve effecten op de prijsstabiliteit
en de werkgelegenheid. In de post-keynesiaanse wereld daarentegen treden
deze effecten pas op als de financiele
buffers van de bedrijven uitgeput zijn en
de mogelijkheden om vreemd kapitaal
aan te trekken sterk verminderd zijn. De
overheid zal door middel van loon- en
prijspolitiek een dergelijke extreme situatie moeten zien te voorkomen.
Een sterke vakbond, die van de overheid het onderhandelingsmonopolie
heeft gekregen (zoals in Zweden), zal
volgens de neo-klassieken een directe
bedreiging vormen voor een gezonde
economische ontwikkeling. Volgens de
post-keynesianen daarentegen vormt
een sterke bond die hoge en stabiele
lonen nastreeft een belangrijke stabiliserende factor. Alleen in uitzonderingssituaties, waarin de bond haar mogelijkheden overschat, dreigt gevaar en zal
de overheid als een ‘countervailing power’ moeten optreden ten dienste van
het algemeen belang.

Toekomst Zweedse model
Al enige tijd zijn de relaties tussen de
werknemers- en werkgeversorganisaties verslechterd5. Eris minder consensus en stakingen en forse loonstijgingen zijn daarvan het gevolg. De regering heeft goed begrepen dat dit proces
een bedreiging vormt voor het functio-

neren van de Zweedse marktsector.
Begin februari reageerde ze op een
langdurige bankstaking geheel in overeenstemming met de post-keynesiaanse visie met een stakingsverbod en een
loon- en prijsstop. Het parlement keurde het regeringsvoorstel echter af.
Daarmee had de politiek nee gezegd
tegen een consistente politiek die past
bij het Zweedse systeem van arbeidsverhoudingen. Het gevolg was dat de
bankstaking snel voorbij was mettamelijk forse loonstijgingen als resultaat.
Indien in de corporatistische loonvormingsstructuur consensus ontbreekt,
gaan de machtsverhoudingen een
doorslaggevende invloed uitoefenen op
de loonhoogte, met alle gevolgen van
dien voor het prijspeil, de produktie-omvang en het werkgelegenheidsvolume.
In alle Westeuropese landen heeft de
overheid aan macht ingeboet, doordat
mondige individuen steeds beter in
434

staat zijn aan hun rechten te komen,
maar aan hun plichten te ontkomen. Er
blijft in feite een bilateraal monopolie
over, waarbij de relatieve stakingsmacht doorslaggevend is. In een dergelijke situatie kan de macht van de vakbond alleen ingetoomd worden doo
een oplopende werkloosheid. Dit is als
het ware het antwoord van de werkgevers aan een vakbond die haar macht
overschat. Dat wil zeggen, dat ze een
te optimistisch beeld heeft van de loon-‘
ruimte, dan wel dat ze haar macht wil
aanwenden voor de realisering van een
groeiende socialisering van de bedrijfsvermogens (collectieve door de vakbond beheerde vermogensaanwasdeling bij voorbeeld).
Is hiermee het faillissement van het
Zweedse model getekend? Nee, dat
behoeft niet zo te zijn. Misschien is een
werkloosheidspercentage van 4-5
reeds voldoende om de stakingsmacht
en -bereidheid te verminderen en de
politieke opinie te mobiliseren ten gunste van een institutionele structuur
waarin de invloed van de markt op de
loonvorming iets groter is gemaakt. De
sociaal-democraten en corporatisten
zullen een stap terug moeten doen ten
gunste van de markt. Een kleinere collectieve sector en iets minder inko-

mens- en vermogensnivellering zullen
hiervan het gevolg zijn.
Het (Oosteuropese) socialisme is
failliet. Het kapitalisme was dat echter
reeds in de eerste helft van onze eeuw
vanwege haar onvermogen voldoende
stabiliteiten sociale gelijkheid te genereren. De toekomst blijft aan de zogeheten derde weg. Dit houdt in dat de
economische orde een plaats- en tijdgebonden mixture is en blijft van instituties zoals markt, overheid en zich verantwoordelijk wetende particuliere organisaties.

P.K. Keizer
De auteur is universitair hoofddocent Institutionele Economie aan de Economische Faculteit van de Rijksuniversiteit Limburg.

5. Een overzicht van de ontwikkelingen van
de laatste jaren op het terrein van de Wes-

terse arbeidsverhoudingen waaronder de
Zweedse, is te vinden bij: J.P.Windmuller et
al., Collective bargaining in industrialised
market economies: a reappraisal, ILO, Ge-

neve, 1987. Het opmerkelijke feit dat in deze
bundel alleen voor Zweden de beschrijving
van de recente onwikkelingen is aangevuld
met een ‘reply’ van een Zweedse vakbondsman is illustratief voor de polarisatie die hier
isopgetreden.

Auteur