Ga direct naar de content

CESAM-voorspellingen voor 1990-1994

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: april 4 1990

CESAM-voorspellingen voor
1990-1994
Het CESAM-model is lets minder optimistisch over de Nederlandse economic dan het
Centraal Planbureau. Zowel ten opzichte van de Macro Economische Verkenning als het
pas verschenen Centraal Economisch Plan voorspelt CESAM een geringere produktie- en
investeringsgroei. Een lichtpuntje is de geringere inflatie. Een tijdelijke loskoppeling van
de gulden van de D-mark heeft volgens CESAM positieve gevolgen voor de Nederlandse
economic. Ook verhoging van de overheidsinvesteringen kan voordelen bieden.

DRS. B.W.A. JONGBLOED PROF. DR. S.K. KUIPERS DRS. G.H. KUPER DR. E. STERKEN*
Er zijn aanwijzingen dat de conjunctuur in Nederland zijn
hoogste punt heeft bereikt1. De DNB-conjunctuurindicator
bij voorbeeld laat tot april aanstaande een geringe daling
zien. Of deze vertraging van de groei de komende tijd ook
daadwerkelijk doorzet, is een vraag die niet alleen economen, maarook beleidsmakers bezighoudt. Immers, indien
de groeivertraging doorzet wordt de stabilisatiepolitiek wellicht weer een optie voor economisch beleid. Dit artikel
presenteert de voorspellingen van het Centrum voor Conjunctuur- en Structuur Onderzoek (CCSO) die met CESAM, een macro-econometrisch jaarmodel, zijn berekend . Alvorens in te gaan op de voorspellingen voor 1990
en op die voor de middellange termijn worden de veronderstellingen waarop de ramingen zijn gebaseerd toegelicht.
Deze uitgangspunten zijn voornamelijk gebaseerd opde in
September jongstleden door het Centraal Planbureau
(CPB) in de Macro Economische Verkenning (MEV) gepubliceerde ramingen, op de Miljoenennota 1990 en op het
jongste regeerakkoord.

De veronderstellingen

___________

De veronderstellingen, die aan de ramingen ten grondslag liggen, worden hier in het kort besproken3. Conform
de veronderstellingen in de MEV van 1990, zal de volumeontwikkeling van de wereldhandel (dubbel herwogen en
exclusief energie) na 1990 ongeveer 5,25% per jaar bedragen. Het concurrerende uitvoerprijspeil (dubbel herwogen,
excusief energie) zal na 1990 met ongeveer 1 % gemiddeld
per jaar toenemen. Dekoers van de dollar ten opzichte van
de Duitse mark is vastgesteld op 1,82 in 1990 en 1,63 na
1990. Het buitenlandse interestniveau is na 1990 gemiddeld 7,8%. Dit is aanzienlijk hoger dan het niveau van de
buitenlandse interestvoet waarvan in de MEV 1990 nog is
uitgegaan. Gezien de huidige ontwikkelingen met name in
West-Duitsland, is dit niveau wellicht nog aan de lage
kant4. Bij de ramingen is ten slotte uitgegaan van een
nominale stijging van de loonsom per werknemer in bedrij-

320

ven van 1,5% in 1989 en 3% in 1990 (waarvan 1,75%
incidentele loonstijging).
De beleidsveronderstellingen van de publieke sector
(het Rijk, de overige publiekrechtelijke lichamen (OPL) en
de sociale verzekeringen) in CESAM zijn voor wat betreft
de jaren 1990-1994 afgestemd op de Miljoenennota 1990
en op de uitgangspunten die ten grondslag liggen aan de
middellange-termijnverkenning uit de MEV 1990. Hierbij
zijn de maatregelen in het kader van de operatie-Oort, de
commissie-Dekker en het Nationaal Milieubeleidsplan
(NMP), alsmede de aanvullingen hierop als gevolg van het
recent afgesloten regeerakkoord, in de ramingen van de
exogenen verwerkt. Voorts zijn de institutionele vergelijkingen van het model in overeenstemming gebracht met de
recente wijzigingen in de sociale zekerheid (stelselherziening, akw- operatie, wao-verdiscontering, herstel van de

* De auteurs maken deel uit van de CCSO-groep. B.W.A. Jongbloed is werkzaam bij de Faculteit Bestuurskunde van de Universiteit Twente, S.K. Kuipers, G.H. Kuper en E. Sterken zijn verbonden aan de sectie Macro-economie van de Economische Faculteit
van de Rijksuniversiteit Groningen.
1. Deze aanwijzingen zijn ontleend aan de conjunctuurindicator in
ESB, jg. 75, nr. 3744, 7 februari 1990, biz. 144.
2. CESAM is beschreven in S.K. Kuipers, B.W.A. Jongbloed, G.H.
Kuper en E. Sterken, CESAM, het CCSO-jaarmodel van de Nederlandse economie, Wolters-Noprdhotf, Groningen, 1988. Een
Engelstalige versie verschijnt in juli 1990 in het tijdschrift Economic
Modelling. CESAM is besproken door Gelauff en Van Schaik. Zie
G.M.M. Gelauff, CESAM, open u!, ESB, jg. 74, nr. 3694,15februari
1989, biz. 170-171 en A. van Schaik, Boekbespreking, Maandschrift Economie, nr. 53, 1989, biz. 480-482.
3. Voor een uitgebreidere beschrijving van de veronderstellingen
die ten grondslag liggen aan de hier gepresenteerde voorspellingen verwijzen we naar: B.W.A. Jongbloed, G.H. Kuper en E.
Sterken, De Nederlandse economie op de middellange termijn,
voorspellingen met CESAM voorde periode 1990-1994, CCSOreeks, nr. 9, Groningen, februari 1990. Dit rapport beschrijft tevens
de wijzigingen in het model ten opzichte van de publikatie in 1988.
4. Een verhoging van het niveau van de Westduitse interestvoeten
met 1 procentpunt zal tot gevolg hebben dat de binnenlandse
interestvoeten ongeveer 0,7 procentpunt hoger zijn dan in onze
basisprojectie is aangegeven.

koppeling) en in het fiscale regime (btw-verlaging, wir/vpboperatie).

Tabel 1. De Voorspellingen voor de periode 1990-1994
Veronderstellingen

Voorspellingen voor 1990
Uitgaande van de hierboven beschreven veronderstellingen is voor 1990 de ontwikkeling van de Nederlandse
economie met CESAM doorgerekend. label 1 presenteert
de ramingen van de belangrijkste economische grootheden voor 1990 en de daaropvolgende jaren. De toename
van de loonsom per werknemer is hierbij voor 1990 op 3%
gesteld. De bruto produktie zal volgens onze ramingen in
volume met 2,8% toenemen. Met name het volume van de
particuliere consumptie neemt sterk toe; de stijging is 4,8%.
De groei van de investeringen van bedrijven is gering. De
toename bedraagt slechts 2% als we corrigeren voor investeringen in woningen. Deze lage groei wordt mede
veroorzaakt door de ontwikkeling van het huidige interestniveau. De uitvoer van goederen en diensten is nauw
gerelateerd aan de ontwikkeling in het buitenland en stijgt
met 4,7%. Dit cijfer betekent echter wel een niet onbelangrijk verlies van het Nederlandse marktaandeel. De invoer
neemt in 1990 met ruim 5% toe. Voor het prijspeil van de
particuliere consumptie ramen we een stijging ten opzichte
van 1989 van 1,2%. Dit betekent dat de stijging van de reele
loonvoet in termen van consumptiegoederen 1,8% bedraagt. De reele interestvoet zal in 1990 ongeveer 7%
bedragen. Het financieringstekort, voor Rijk en OPL als
totaal, komt dit jaar uit op ongeveer 4,7%. Dit is ruim 1
procentpunt lager dan in 1989.
Vergeleken met de onlangs in het Centraal economisch
plan 7990gepubliceerde ramingen van het CPB zijn onze
ramingen voor het jaar 1990 minder optimistisch. Het CPB
raamt een stijging van de produktie van bedrijven van
3,75% (terwijl wij een produktiegroei van 2,8% ramen) en
een volume-ontwikkeling van de particuliere consumptie
van 4% tegenover 4,8% volgens onze ramingen. De prijsontwikkeling van de particuliere consumptie in 1990 bedraagt volgens het CPB 2,25%, dit is 1 procentpunt hoger
dan onze raming. De lange-termijninterestvoet bedraagt in
1990 volgens zowel de CPB-ramingen als onze ramingen
ongeveer 8,75%.

Voorspellingen voor de middellange termijn
Naast de economische ontwikkeling voor 1990 is in
tabel 1 eveneens de ontwikkeling voor de jaren 1991-1994
en de gemiddelde ontwikkeling voor de periode 1990-1994
opgenomen. De belangrijkste resultaten worden hier vermeld. De loonsom per werknemer stijgt gemiddeld met 3%
per jaar, terwijl het prijsindexcijfer van de consumptie met
1,7% per jaar toeneemt. Dit resulteert ceteris paribus in een
reele loonvoetstijging van ongeveer 1,3%. De bruto produktie in bedrijven neemt gemiddeld met 2,2% per jaar in
volume toe. De volume-ontwikkeling van de particuliere
consumptie steekt daarbij gunstig af met 2,6% per jaar. Het
volume van de bruto investeringen van bedrijven neemt
slechts met 1,5% per jaar toe. Exclusief woningen is de
toename van de bruto investeringen van bedrijven gemiddeld 2,1% per jaar. De volumestijging van de uitvoer van
goederen en diensten is gemiddeld 4,5% per jaar, terwijl
de invoer van goederen en diensten gemiddeld met 4,2%
per jaar stijgt. Dit resulteert in een overschot op de lopende
rekening van de betalingsbalans, dat bij ongewijzigd beleid
zal oplopen tot bijna 29 miljard gulden in 1994. De volumestijging van de uitvoer met gemiddeld 4,5% per jaar
betekent dat, gegeven de volume-ontwikkeling van de

ESB 4-4-1990

1990

1991

1992

1993

1994

6,00

5,25
1,00

5,25
1,00

5,25
1,00

5,25
1,00

1,82

Mutaties (in %)

Vol. wereldhandel3

Cone, uitvoerprijspeil3 1,50

Niveaus
Koers DM/$
Buitenl. interest

7,80

1,63
7,80

1,63
7,80

1,63
7,80

1,63
7,80

Resultaten

1990

1991

1992

1993

1994 90/94

1,16

2,60

2,24

1,29

1,21

1,70

1,49
3,00

1,03
4,09

1,03
3,27

1,00
2,12

1,01
2,63

1,11
3,02

4,78

2,25

1,55

1,45

2,74

2,55

1,95
4,70
5,09
2,82

1,69
4,56
4,10
2,06

2,36
4,45
3,66
1,85

0,87
4,42
3,39
1,85

3,43
4,30
4,60
2,52

2,06
4,49
4,16
2,22

3660
9,2
Saldo lopende rek.e 17,3
Sociale premiedruk’ 20,4
Tot. belastingdruk*
28,9
4,7
Financieringstekort’
58,4
Liquiditeitsquote*
e
Nni
453
Verm. part, sector6
588
Interest schatkistpap. 7,6
Interest staatsobl.
8,8

3695
8,9
19,8
20,5
28,3
5,2
60,7
473
635
7,7
8,4

3711
9,4
23,4
20,5
28,7
4,5
62,1
492
677
7,8
8,1

3710
10,3
28,0
20,6
28,8
4,5
63,5
508
720
7,9
7,8

3789
9,7
28,6
20,5
28,9
4,1
64,0
526
762
8,0
7,6

Mutaties (in %)
Prijzen en lonen
Part, consumptie

Uitvoer excl.
aardgas
Nom. loonvoet bedr.

Hoeveelhedenb
Part, consumptie

Bruto invest, bedr.
excl. woningen
Uitvoer

Invoer
Bruto prod. bedr.

Niveaus

Werknemers bedr.0

Werkloosheidd

a. Dubbel herwogen, excl. energie.
b. In constants prijzen.
c. 1000 manjaren.

d. % beroepsbevolking.
e. Miljarden guldens,
f. % nni.

wereldhandel, de concurrentiepositie van Nederland moet
verbeteren om de terugval van het Nederlandse marktaandeel tegen te gaan. Over de beschouwde periode neemt
de werkgelegenheid met 130 duizend manjaren toe, waardoor de werkloosheid, bij een toename van het arbeidsaanbod van gemiddeld 80 duizend personen per jaar, licht
stijgt. Het financieringstekort van de overheid bedraagt
4,7% in 1990 en daalt tot 4,1% in 19945. Voor de periode
1990-1994 bedraagt de korte-termijninterestvoet nominaal
gemiddeld 7,8%, terwijl de lange-termijninterestvoet daalt
van 8,8% in 1990 naar 7,6% in 1994.
Uit vergelijking met de ramingen van het CPB blijkt dat
onze Voorspellingen voor de periode 1990-1994 iets pessimistischer zijn . De volume-ontwikkeling van de bruto
investeringen exclusief woningen is 2 procentpunt lager
dan de raming van het CPB. De raming van de volume-ontwikkeling van uitvoer en invoer van goederen en diensten
is vergelijkbaar met die van het CPB. De volume-ontwikkeling van de particuliere consumptie ramen wij ruim 0,3
procentpunt hoger. De prijsontwikkeling van de uitvoer van
goederen en diensten is volgens onze raming ruim 0,3
5. Deze raming van het financieringstekort van de overheid voor

1994 is hoger dan de omvang van het tekort die in het regeerakkoord is afgesproken. Dit wordt enerzijds veroorzaakt door de
hogere inschatting van de buitenlandse interestvoeten en anderzijds door de extra belastingverlaging van 3 miljard gulden over

de periode 1990-1994.
6. Zie B.W.A. Jongbloed, G.H. Kuper en E. Sterken, op.cit., biz.
18-19, voor een uitgebreidere vergelijking met de CPB ramingen.

321

Figuur. De volume-ontwikkelingvan de Nederlandse economie voor de periode 1990-1994 (in procenten)

label 2. Een revaluatie van de gulden met 5% in 1990
1990

1991

1992

1993

1994

-1,1

-1,8

-1,3

-0,5

0,0

-4,9
-1,3

-0,0
-1,7

-0,0
-0,8

-0,0
-0,2

-0,0
0,2

0,1

0,6

0,7

0,3

0,0

-0,3
-0,1
0,2
-0,5

1,2
0,1
0,6
0,6

1,1
0,1
0,4
0,4

0,3
0,1
0,2
0,2

-0,0
0,1
0,1
0,0

-4,7
0,1
-1,3
0,1
0,1
0,1
0,8
-7,2
-3,2
-0,4
0,0

-0,5
-0,0
-3,0
0,1
0,1
0,2
1,4
-12,9
-5,8
-0,3
0,1

5,9
-0,2
-4,3
-0,0
0,2
0,2
1,7
-17,3
-8,9
-0,3
0,1

10,4
-0,4
-5,0
-0,0
0,2
0,3
1,7
-19,2
-12,4
-0,3
0,1

13,1
-0,5
-5,0
-0,1
0,2
0,4
1,4
-19,7
-15,7
-0,2
0,1

Mutaties (in %)
Prijzen en lonen
Part, consumptie
Uitvoer van goederen en
diensten excl. aardgas
Nom. loonvoet in bedrijven

Hoeveelheden3
Part, consumptie
Bruto invest, van bedrijven
excl. woningen
Uitvoer goed. en dienst.
Invoer goed. en dienst.

Bruto prod, van bedrijven
O1-1
1990

1991

1992

1993

1994

A: Uitvoer.
B: Invoer.
C: Particuliere consumptie
D: Bruto produktie.
E: Bruto investeringen excl. woningen.

Niveaus
Werknemers in bedrijvenb
Werkloosheid0
Saldo lopende rekeningd
Sociale-premiedruk6
Totale belastingdruk6
Financieringstekort6
Liquiditeitsquote6
Nnid

procentpunt hoger dan de raming van het CPB, terwijl de
prijsstijging van de particuliere consumptie volgens beide
modellen nagenoeg gelijk is. Wij ramen echter een iets
geringere stijging van de loonsom per werknemer.

Vermogen part. sectord
Interest op schatkistpapier

Interest op staatsobl.
a. In constante prijzen.

d. Miljarden guldens.

b. 1000 manjaren.

e. %nni.

c. % beroepsbevolking.

Conjuncturele ontwikkeling in 1990-1994
Uit label 1 valt op te maken dat volgens onze voorspellingen de bestedingen na 1990 een inzinking zullen gaan
vertonen. Na 1992 zal de conjunctuur weer een opgaande
lijn te zien geven. De figuur presenteert de volume-ontwikkeling (in procenten van het voorgaand jaar) voor de jaren
1990 tot en met 1994 van de particuliere consumptie, de
bruto investeringen van bedrijven (exclusief de investeringen in woningen), de uitvoer en invoer van goederen en
diensten en van de bruto produktie van bedrijven. Geconcludeerd kan worden dat de volume-ontwikkeling van de
bestedingen over de periode 1990-1994 matig is, waarbij
een conjuncture^ neergang optreedt in de jaren 19911992. De ontwikkeling van de werkgelegenheid is nauwelijks voldoende om de jaarlijkse toename van het arbeidsaanbod op te nemen. Wat betreft de werkloosheidscijfers
moet worden opgemerkt dat het de oude definitie (geregistreerde werkloosheid) betreft, waarbij niet is gecorrigeerd voor bestandsvervuiling. Dit betekent dat de feitelijke
werkloosheid lager is dan die welke wij voorspellen. De
hoge raming van het overschot op de lopende rekening valt
op. Een van de oorzaken is de volgens onze ramingen
betrekkelijk lage groei van de produktie van bedrijven.
Hierdoor neemt ook de invoer van goederen en diensten
minder sterk toe. Het is twijfelachtig of onder deze omstandigheden de veronderstelling van een constante spilkoers
van de gulden ten opzichte van de Duitse mark kan worden
gehandhaafd.

Enkele beleidsvarianten
Als we de resultalen zoals vermeld in label 1 opvalten
als de basisprojectie voor de periode 1990-1994, is het

322

mogelijk de werking van het model te illustreren door een
aantal beleidsvarianten doorte rekenen en de effecten van
elk van de varianten voor de over eenkomstige periode te
vergelijken met de basisprojectie. Deze zogenaamde
spoorboekjes, die hierna kort zullen worden toegelicht, zijn
weergegeven in de tabellen 2 en 3. De tabellen tonen
telkens de absolute afwijkingen van de uitkomsten van een
beleidsvariant met de uikomsten van de basisprojectie.
Enkele varianten zullen worden bezien7. De eerste variant
is ingegeven doorde ontwikkeling in Duitsland met betrekking tot de Duits-Duits Monetaire Unie (DMU). Deze variant
beschriift de gevolgen van een revaluatie van de gulden
met 5% . We gaan er daarbij dus van uit dat (tijdelijk) wordt
afgezien van handhaving van de vaste verhouding van de
gulden tot de Duitse mark. Hiertoe kan aanleiding zijn als
de inflatie in Bondsrepubliek doorde politieke eenwording
zou toenemen. De tweede variant gaat na wat de gevolgen
zijn van een verhoging van de investeringen door de overheid met 1 % van het nni in de jaren 1992 en 1993. Deze
variant poogt te onderzoeken of discretionair beleid het
conjuncturele dal, waar onze ramingen op wijzen, kan
afvlakken.

Een revaluatie van de gulden
Wat de gevolgen zullen zijn van een revaluatie van de
gulden ten opzichte van de andere valuta’s is weergegeven
in label 2. Gekozen is hier voor een revaluatie van 5% in
7. In B.W.A. Jongbloed, G.H. Kuper en E. Sterken, op.cit., wordt
eveneens een aantal varianten besproken.
8. De revaluatie van de gulden ten opzichte van de Duitse mark
is uitgevoerd onder de veronderstelling dat de waardeverhouding
tussen de Duitse mark en de andere buitenlandse valuta’s niet
verandert. Dit betekent dat de revaluatie een waardevermeerdering van de gulden is ten opzichte van alle andere valuta’s.

1990. Omdat door de revaluatie van de gulden Nederlandse goederen relatief duurder worden dan de buitenlandse
zal een revaluatie gevolgen hebben voor de concurrentiepositie. In het eerste jaar daalt de uitvoer van goederen en
diensten met 0,1 procentpunt. Daarna neemt de uitvoer
met gemiddeld 0,1 procentpunt toe. De invoer van goederen en diensten neemt ten opzichte van de basisprojectie
toe. De toename bedraagt 0,2 procentpunt in 1990 en 0,6
procentpunt in 1991. Na 1991 neemt de toename van de
invoer af tot 0,1 procentpunt in 1994. Het overschot op de
lopende rekening, dat in de basisprojectie opliep tot bijna
29 miljard gulden, neemt door de revaluatie van de gulden
met 5% met ongeveer 5 miljard gulden af. De bruto produktie van bedrijven daalt in eerste instantie, maar neemt
vervolgens in 1991 met 0,6 procentpunt toe. De werkgelegenheid neemt gedurende de eerste twee jaar af, in 1994
is de werkgelegenheid echter toegenomen met ruim 13
duizend manjaren. De toename van hetfinancieringstekort
in procenten van het nni wordt voornamelijk veroorzaakt
door de afname (in guldens) van het nni. De gevolgen voor
de financiele sfeer zijn eveneens aanzienlijk. De geldmarktinterestvoet daalt 0,3 procentpunt ten opzichte van
de basisprojectie, terwijl de kapitaalmarktinterestvoet iets
toeneemt. Dit betekent dat de rentestructuur steiler wordt.
De algemene tendens is dat een revaluatie van de gulden
op middellange termijn positieve gevolgen heeft voor de
Nederlandse economie.
Een verhoging van de investeringen van de overheid
Als tweede variant is gekozen voor een aanzienlijke
stijging van de overheidsinvesteringen voordejaren 19921993. De stijging bedraagt 1% van het nni, wat neerkomt
op ongeveer 4 miljard gulden per jaar, en is evenredig
verdeeld over de investeringen van het Rijk en die van de
OPL. De maatregel heeft duidelijk gunstige gevolgen voor
de reele sfeer, zoals blijkt uit label 3. In 1994, het eerste
jaar waarin de overheidsinvesteringen weer op het oude
niveau zijn teruggekeerd, slaan de positieve gevolgen om
in negatieve gevolgen. Nadere simulatie-experimenten leren echter dat in het daaropvolgend jaar, in dit geval 1995,
de gevolgen weer positief uitvallen. Voor het financieringstekort betekent de uitbreiding van de overheidsinvesteringen met 1 % van het nni echter niet dat het financieringstekort met 1 procentpunt toeneemt. De toename van het
financieringstekort beperkt zich, vanwege hogere belastingopbrengsten, tot slechts 0,5 procentpunt van het nni.

Samenvatting en conclusies__________
Onze voorspellingen leiden tot een aantal conclusies. In
de eerste plaats blijkt dat de volume-ontwikkeling van de
bestedingen over de periode 1990-1994 matig is. De ramingen van met name de bruto investeringen van bedrijven
en de bruto produktie van bedrijven zijn pessimistischer
dan die van het CPB. Voorts wordt een inflatie voorspeld
van ruim 1,7%. De ontwikkeling van de werkgelegenheid
is nauwelijks voldoende om de jaarlijkse toename van het
arbeidsaanbod op te nemen. In de tweede plaats is de
interne dynamiek van de Nederlandse economie betrekkelijk gering wat tot uiting komt in een daling van de conjunctuur in de jaren 1991-1993.
Bij het optreden van een conjunctureel dal in de economische ontwikkeling wordt de vraag weer actueel of, na
jaren waarin geen stabilisatiebeleid is gevoerd, actief stabilisatiebeleid ertoe kan leiden dat de conjunctuur wordt
gedempt. In een van de experimenten is aangetoond dat
een toename van de overheidsinvesteringen een instrument van het stabilisatiebeleid zou kunnen zijn. De kosten
die hiermee gemoeid zijn dienen evenwel niet uit het oog

ESB 4-4-1990

Tabel 3. Een verhoging van de investeringen van de overheid in 1992 en 1993 met 1% van het netto nationaal
inkomen
1990

1991

1992

1993

1994

0,0

0,0

-0,3

0,2

0,6

0,0

0,0

-0,0

-0,0

0,0

0,0

0,0

-0,0

0,5

0,4

0,0

0,0

0,2

0,2

-0,3

0,0
0,0
0,0
0,0

0,0
0,0
0,0
0,0

1,1

-1,2
0,2

1,0
0,6

0,1
0,3
0,3
0,1

0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0

0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0

3,7
-0,1
-2,9
-0,1
0,1
0,6
-0,1
1 ,8
1,4
0,0
0,1

6,5
-0,2
-2,9
-0,1
0,1
0,4
-0,2
3,3
2,4
0,0
0,1

4,2
-0,1
0,5
-0,0
0,1
-0,1
-0,3
3,3
2,1
0,0
0,1

Mutaties (in %)
Prijzen en lonen
Part, consumptie
Uitvoer van goederen en
diensten excl. aardgas
Nom. loonvoet in bedrijven

Hoeveetheden3
Part, consumptie
Bruto invest, van bedrijven
excl. woningen
Uitvoer goed. en dienst.
Invoer goed. en dienst.
Bruto prod, van bedrijven

0,0

-0,9
-0,6

Niveaus
Werknemers in bedrijven

Werkloosheidc
Saldo lopende rekeningd
Sociale premiedruk8
Totale belastingdruk6
Financieringstekort6
Liquiditeitsquote6
Nnid

Vermogen part. sectord

Interest op schatkistpapier
Interest op staatsobl.
a. In constants prijzen.
b. 1000 manjaren.
c. % beroepsbevolking.

d. Miljarden guldens

e. % nni.

te worden verloren. In het bijzonder dient in dit verband in
het oog te worden gehouden dat de voorspelde daling van
het financieringstekort van de totale overheid geringer is
dan die welke volgens het jongste regeerakkoord door het
kabinet wenselijk wordt geacht en waarvan de consequentie is dat de stijging van de schuldquote van het Rijk niet
tot staan wordt gebracht. Ook de voorspelde geringe groei
van het nationaal inkomen draagt aan deze ongunstige
ontwikkeling bij.
Ten slotte wordt bezien wat de gevolgen zijn van een
aanpassing van de wisselkoers van de gulden binnen het
Europese Monetaire Stelsel. Uit de experimenten met
CESAM kan worden geconcludeerd dat een revaluatie van
de gulden, met bij voorbeeld 5%, ten opzichte van de
andere valuta’s op de wat langere termijn positieve gevolgen heeft voor de Nederlandse economie. Op de korte
termijn daalt het prijspeil. Ook de geldmarktinterestvoet
daalt. De uitvoer loopt iets terug en de werkloosheid neemt
toe. Op de middellange termijn zijn de gevolgen voor de
Nederlandse economie gunstig. De produktie stijgt en de
werkgelegenheid neemt na vijf jaar toe met 13 duizend
arbeidsjaren. In hoeverre deze variant zinvol is hangt ondermeer af van de feitelijke ontwikkeling van het overschot
op de lopende rekening van de betalingsbalans.

B.W.A. Jongbloed
S.K. Kuipers
G.H. Kuper
E. Sterken

323

Auteurs

Categorieën